Moedig terwijl wij worden geconfronteerd met ’s werelds Armageddon
„Hoop op Jehovah; wees moedig en laat uw hart sterk zijn. Ja, hoop op Jehovah.” — Ps. 27:14, NW.
1, 2. (a) Welke vragen stellen vele vertwijfelde mensen bij de aansporing om moedig te zijn? (b) Waarom zijn zij in deze gemoedstoestand gekomen?
„WEES moedig” — in deze tijd? Waarom? Welke reden bestaat ervoor om moedig te zijn? Er staan de wereld moeilijkheden te wachten, de ergste moeilijkheden die ze ooit heeft gekend, en als de politici, de militaire machthebbers, de handelslieden van de Grote Zakenwereld, de leiders van de arbeidersbewegingen en de geestelijken er niets aan kunnen doen, wat kunnen wij, gewone mensen, er dan aan doen? Wanneer de moeilijkheden zich tot een hoogtepunt toespitsen, zal er voor ons niets anders opzitten dan dit gewoon te aanvaarden, of wij die periode nu zullen overleven of zullen sterven. Waarom zouden wij ons hier dan nu reeds zorgen over maken? Laten wij maar voor het heden — voor vandaag — leven. Er is in deze verdeelde wereld, waarin beide vijandige partijen over atoomwapens beschikken, toch geen hoop voor de mensheid, dus waarom zouden wij niet het eeuwenoude gezegde opvolgen: „Laten wij eten en drinken, want morgen zullen wij sterven”? Is dit niet de beste handelwijze?
2 Er zijn in deze tijd vele mensen die in een dergelijke gemoedstoestand geraken. Deze wereld en haar vooruitzichten bieden hun in het geheel geen degelijke en overredende hoop op grond waarvan zij van mening zouden willen veranderen. Werelds gezien bestaat er voor hen geen reden om de toekomst moedig onder de ogen te zien. De wereld heeft alleen maar valse verwachtingen te bieden, en zij zijn zich hiervan bewust. De vele goden en afgoden van deze wereld brengen geen verlichting, verhoren geen gebeden, bieden geen oplossing en blijken onnutte goden te zijn; het atheïsme blijft derhalve groeien, terwijl het met de traditionele religiën bergafwaarts gaat.
3. Wie durft ons er dan toe aan te sporen moedig te zijn, en waarin doet hij dit?
3 Wie durft dan te zeggen: „Wees moedig”? Het is de enige levende en ware God die dit doet. Hij heeft zijn boodschap van hoop in geschreven vorm in een onvergankelijk boek, waarvan thans honderden miljoenen exemplaren voorhanden zijn, namelijk de bijbel, voor ons bewaard. Hierin geeft deze Almachtige God van het universum ons gezonde redenen om moedig te zijn. Zijn boek is een boek dat ons de moed schenkt die wij in deze tijd nodig hebben. Moed schenkt ons vreugde des harten een vreugde welke zelfs niet door een Armageddon van moeilijkheden waardoor deze wereld zal worden geteisterd, kan worden weggenomen of verkleind.
4. Waarom ziet God Armageddon moedig onder de ogen, en waarin zal hij die grootste rampspoed voor goddeloze mensen veranderen?
4 De naderende strijd van Armageddon zal inderdaad erger blijken te zijn dan deze wereld kan verdragen, maar het schenkt vreugde te weten dat de Almachtige God deze strijd gemakkelijk aankan. Armageddon zal voor hem geen probleem vormen. Hij ziet het moedig onder de ogen. Hij zal in die universele oorlog de Belangrijkste Strijder zijn, en hoewel die oorlog een botsing zal zijn tussen hem en alle vijandelijke machten die zowel in de hemel als op aarde tegen hem zijn opgesteld, zal hij er als de Winnaar uit te voorschijn komen. Het zal een grote dag voor Hem zijn. Daarom wordt Armageddon profetisch de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” genoemd (Openb. 16:14, 16, NW). Hij maakt zich geen zorgen over de gevolgen van die oorlog, ook al zitten de militaire opslagplaatsen van de vijandelijke natiën propvol met atoom-, chemische, bacteriologische en radiologische wapens en zouden ze het gehele menselijke geslacht verscheidene malen kunnen doden. Hij zal allen ruïneren die op het ogenblik de aarde ruïneren, terwijl hij een gedeelte van het menselijke geslacht levend door Armageddon kan en zal heenvoeren, waarna deze overlevenden een rechtvaardige, vredige, gezonde nieuwe wereld van paradijsachtige schoonheid zullen binnengaan. Wat dus voor goddeloze mensen de tot nu toe grootste rampspoed zal zijn, zal hij voor allen die ware rechtvaardigheid liefhebben, in de grootste weldaad en opluchting veranderen. Met dit vreugdevolle vooruitzicht voor ogen, gaat hij in zijn opmars naar Armageddon moedig voorwaarts.
5. (a) Wat hebben wij nodig om in deze tijd een onverwoestbare moed te bezitten? (b) Wat voor soort van boek is de bijbel wat moed betreft?
5 Waarom zou iemand met een dergelijke God niet elke reden bezitten om in gehoorzaamheid aan de aansporing die in zijn geschreven Woord wordt gegeven, moedig te zijn? Wanneer wij in deze tijd, waarin de mens tot in zijn diepste innerlijk wordt beproefd, een onverwoestbare moed willen bezitten, moeten wij Hem en Zijn Woord kennen. Ondanks de verkeerde indruk welke door de met exemplaren van de bijbel ventende christenheid wordt gegeven, is Gods geschreven Woord niet een boek van lafaards en defaitisten. Het is niet een boek van slappe, schipperende religieuze mensen die geen ruggegraat hebben en met knikkende knieën allen behagen en niemand kwetsen omdat zij niet volgens de goddelijke beginselen durven leven, laat staan dat zij ervoor zouden durven sterven. Gods geschreven Woord werd onder goddelijke inspiratie door moedige mensen voortgebracht. Tot aanmoediging van ons bevat het een onafgebroken bericht van mensen met een onverbrekelijke moed, mensen die als gevolg daarvan in Gods nieuwe wereld van rechtvaardige beginselen een glorierijke toekomst voor zich hebben.
6. (a) Wat voor soort van mensen brengt Gods Woord voort? (b) Welke uitwerking heeft het thans op Jezus’ volgelingen wanneer zij op Jezus’ woorden in Johannes 16:33 acht slaan?
6 Wanneer Gods Woord niet onjuist wordt uitgelegd en toegepast, brengt het moedige mensen voort die in staat zijn de invloed van deze wereld te overwinnen. De grootste man die in de verslagen ervan wordt genoemd, zei tot zijn groepje volgelingen: „Dit heb ik tot u gesproken, opdat gij in Mij vrede hebt. In de wereld lijdt gij verdrukking, maar houdt goeden moed, Ik heb de wereld overwonnen” (Joh. 16:33). Zijn ware volgelingen slaan tot op deze tijd acht op deze krachtige woorden en voelen zich erdoor versterkt. Ondanks de verdrukking waarmee zij worden overladen, hebben zij door bemiddeling van hem vrede.
7, 8. (a) Welke moed legde de herdersjongen David aan de dag? (b) Hoe werd het geheim van de onbevreesdheid van de herdersjongen blootgelegd?
7 Heeft één van onze lezers de moed om geheel alleen een wilde leeuw of een beer die op prooi uit is, tegemoet te treden en deze rover met alleen maar de werktuigen van een Palestijnse herder te doden? Heeft één van onze lezers de moed om tegen een kampvechter van bijna drie meter, die een volledige wapenrusting aan heeft en zeer bedreven is in een man-tegen-man-strijd, op te staan en hem met een worp uit een slinger te doden? Welnu, David, de zoon van Isaï van het stadje Bethlehem, bezat zulk een geweldige moed, als gevolg waarvan hij over elk wilde beest en de beestachtige reus de overwinning behaalde (1 Sam. 17:34-44, 48-51). Wat was het geheim van de onbevreesdheid van deze herdersjongen in tegenstelling tot de blufferij en het gesnoef van de Filistijn Goliath? De herder David legt het geheim bloot door tot de reus, die hem bij alle valse goden van de Filistijnen vervloekte, te zeggen:
8 „Gij treedt mij tegemoet met zwaard en speer en werpspies, maar ik treed u tegemoet in den naam van den HERE der heerscharen, den God der slagorden van Israël, dien gij getart hebt. Dezen dag zal de HERE u in mijn macht overleveren en ik zal u verslaan en u het hoofd afhouwen; op dezen dag zal ik de lijken van het leger der Filistijnen aan het gevogelte des hemels en aan het gedierte des velds geven, opdat de gehele aarde wete, dat Israël een God heeft, en deze gehele menigte wete, dat de HERE niet verlost door zwaard en speer. Want de strijd is des HEREN en Hij geeft u in onze macht.” — 1 Sam. 17:45-47.
9. (a) Wat schonk David derhalve een onoverwinlijke moed? (b) Waarom verloor David nooit de moed?
9 Ogenschijnlijk was dat een duel tussen de menselijke kampvechters van de twee elkaar bestrijdende legers. In werkelijkheid was het echter een strijd tussen goden, en wel tussen de valse goden en de ene levende en ware God, wiens naam de herdersjongen David onbevreesd durfde te belijden, namelijk Jehovah. David kende zijn God. Omdat hij een getrouwe aanbidder van deze God was en ten volle in Hem geloofde, werd hij met een zegevierende moed bezield. Hij vormde hierin een juist voorbeeld voor ons. Tot het einde van zijn leven heeft hij zijn moed nooit verloren. Waarom niet? Omdat hij zijn God nooit de rug toekeerde. Het strekt hem tot eer dat Jehovah over hem spreekt als over „mijn knecht David, die mijn geboden in acht genomen heeft, en die Mij gevolgd is met zijn gehele hart door alleen te doen wat recht is in mijn ogen”. — 1 Kon. 14:8.
10. Waarom kon David zijn in Psalm 27:1 opgetekende moedige woorden uitspreken?
10 Om deze reden ondersteunde Jehovah David, en David wist dat hij zich op de steun van zijn God Jehovah kon verlaten. Hierdoor werd David bevrijd van de vrees voor alle schepselen en kon hij in het eerste vers van Psalm 27 (NW) zeggen: „Jehovah is mijn licht en mijn redding. Voor wie zal ik bevreesd zijn? Jehovah is het bolwerk van mijn leven. Voor wie zal ik beducht zijn?” David was derhalve niet bang voor de reus Goliath en voor Goliaths goden. Hij werd niet in zijn God teleurgesteld, want Jehovah won de strijd met de valse goden. Dat David in zijn strijd tegen een overmacht op God vertrouwde, vormde het geheim van zijn moed.
„MIJN LICHT EN MIJN REDDING”
11. Waarom behoeft niemand die het licht van het leven liefheeft, in duisternis voort te gaan en met de wereld in de duisternis waarin ze zal geraken, ten onder te gaan?
11 Redding leidt tot licht en het is prettig en goed voor de ogen om het licht van een zonnige dag te zien (Pred. 11:7). Het tegenwoordige internationale samenstel van dingen bevindt zich in de macht van een goddeloze god, Satan de Duivel, en zal binnenkort vernietigd worden. Waarom zou iemand die het licht van het leven liefheeft, echter in de duisternis van de vernietiging van deze oude wereld ten onder gaan? Niemand behoeft thans in de duisternis van de onzekerheid en verwarring van deze wereld, zonder dat er redding door menselijke krachtsinspanningen in ’t zicht is, te blijven voortwandelen. Dat de mensen ten aanzien van de afloop van het naderende universele conflict van Armageddon in duisternis verkeren, maakt hen onzeker. Het boezemt vrees in en vrees veroorzaakt zwakheid. O, keerden de mensen zich maar tot Jehovah, de God van de psalmist David! Dan zou God voor hen worden wat hij voor David was, namelijk een „licht” waardoor de te bewandelen weg zou worden aangegeven en alle vrees voor de toekomst zou worden verwijderd, ja, een „redding” waardoor wij van de vernietiging met deze wereld worden bevrijd. Die redding komt door middel van het koninkrijk van Gods geliefde Zoon Jezus Christus, die door David werd voorschaduwd maar een hemelse koning groter dan David is geworden.
12. Voor wie kan Jehovah een bolwerk zijn, en hoe?
12 Jehovah God is almachtig en hij is de Bron van alle kracht. Hij zal, evenals hij dit voor David was, het bolwerk van ons leven zijn als wij onze toevlucht slechts bij hem zoeken en niet bij de ten ondergang gedoemde organisaties van mensen. Met de Almachtige Jehovah als onze verdediger en Redder, kunnen wij niet verliezen en zullen wij nooit in de duisternis van de nederlaag ten onder gaan. Hij kan ons thans in een geredde toestand bewaren en ons over alles wat in deze wereld tegen ons is, de uiteindelijke overwinning geven. Wanneer wij bij hem als ons bolwerk toevlucht zoeken, is ons leven in de toekomst zeker en kunnen wij tot het einde van de beproeving op onze rechtschapenheid in deze wereld volharden. Daar wij de onneembare, onoverwinlijke positie van ons goddelijke „bolwerk” kennen, behoeven wij — en dit zullen wij dan ook niet — voor geen enkele vijand en geen enkel goddeloos persoon, en ook niet voor het rampspoedige einde dat deze goddeloze wereld wacht, bevreesd te zijn.
13. (a) Waarom is er moed voor nodig om Gods naam te belijden en aan te nemen? (b) Hoe hebben bepaalde christenen in 1931 en daarna in hun predikingsactiviteit een dergelijke moed aan de dag gelegd?
13 Onze lezers weten reeds dat de religieuze wereld — ja, zelfs de christenheid — en de wetenschappelijke wereld de naam van de ene „levende en ware God”, Jehovah, impopulair hebben gemaakt. Er is derhalve moed voor nodig om die heilige naam te belijden en deze aan te nemen of ernaar genoemd te worden. Toen de opgedragen, gedoopte, de bijbel bestuderende christenen gedurende hun internationale congres in Columbus, Ohio, bijeen waren, was er derhalve moed voor nodig om op 26 juli 1931 de naam Jehovah’s getuigen als een juiste aanduiding van zichzelf aan te nemen. Er was moed voor nodig om van huis tot huis te blijven prediken en zich nu als Jehovah’s getuigen voor te stellen. In vele gevallen boden zij de huisbewoner met wie zij wilden spreken, de volgende gedrukte kaart aan:
BELANGRIJK
DE GEHELE WERELD VERKEERT IN ELLENDE en u vraagt zich af waarom, en wat er in de nabije toekomst zal gebeuren. Ik heb het voorrecht om de mensen als een van Jehovah’s getuigen en in gehoorzaamheid aan zijn gebod, een boodschap te brengen. Ik predik dan ook het evangelie. In de brochure die ik bij mij heb, staat de boodschap opgetekend. . . . U kunt het zich niet veroorloven van de inhoud onkundig te blijven. . . . — September, 1931, voor de aanbieding van de brochure Het Koninkrijk, de hoop der wereld.
14. (a) Waardoor wordt aangetoond of zij als gevolg van spot en vervolging in aantal zijn achteruitgegaan? (b) Hoe sterkte David zich in zijn God Jehovah, en welk resultaat heeft deze handelwijze voor Jehovah’s getuigen in deze tijd gehad?
14 Voor het aannemen van de goddelijke naam en het verrichten van dienst als getuigen van de hemelse Drager ervan, hebben zij bespotting en vervolging ondergaan. Zijn zij hierdoor echter in aantal achteruitgegaan? Neen! Van nog geen vijftigduizend in 1931 zijn zij uitgegroeid tot een groep van meer dan negenhonderdduizend personen, die thans in 185 landen Gods door Christus geregeerde koninkrijk bekendmaken als de enige zekere, te verwezenlijken hoop voor de mensheid die nu met vernietiging wordt bedreigd. Deze getuigen zagen naar Jehovah op als hun Licht, hun Redding en hun Bolwerk. Zij deden wat David deed toen hij werd beschimpt en zelfs met steniging werd bedreigd. Hij wendde zich tot God als zijn bolwerk. Hoe? „David sterkte zich in den HERE, zijn God” (1 Sam. 30:6). Dit deed hij door er moeite voor te doen te vernemen wat de goddelijke wil voor hem was en deze wil te leren kennen. Nu hij van hogerhand had vernomen wat hem te doen stond, voelde hij zich sterk en begon hij Gods bevelen ten uitvoer te brengen. Hij werd hiervoor met succes begunstigd. Hetzelfde is met Jehovah’s getuigen het geval geweest. Ondanks het Mussolini-tijdperk, het Hitler-tijdperk en de zes jaren van de tweede Wereldoorlog hebben zij voorspoed genoten.
15. Als gevolg waarvan hebben zij de moed Psalm 27:2, 3 op zichzelf van toepassing te brengen?
15 De achter ons liggende ervaring over de wijze waarop Jehovah met onze tegenstanders en haters handelt, schenkt ons vertrouwen in de toekomst. Wij hebben de moed Psalm 27:2, 3 aan te halen en te zeggen: „Toen boosdoeners op mij afkwamen om mijn vlees te eten — mijn tegenstanders en mijn vijanden — zijn zij zelf gestruikeld en gevallen. Al legert zich een leger tegen mij, mijn hart vreest niet; al verheft zich een krijg tegen mij, nochtans blijf ik vertrouwen.”
16. Hoe is het aanvallers van door God geschonken rechten onlangs vergaan toen zij Jehovah’s getuigen trachtten te verslinden?
16 Eén voor één zijn de dictators en tegenstanders van de door God geschonken menselijke rechten, die hebben getracht Jehovah’s getuigen te verslinden, zelf gestruikeld en van hun regeringszetel tot in de dood, ja — doordat zij tegen God hadden gestreden — tot in de eeuwige vernietiging gevallen. Zij hadden geen acht geslagen op de raad van Handelingen 5:38, 39: „Laat u niet in met deze mensen en laat hen geworden; want indien dit streven of dit werk uit mensen is zal het vernietigd worden, maar indien het uit God is, zult gij hen niet kunnen vernietigen; het mocht eens blijken, dat gij tegen God strijdt.” Wij vergeten niet het antwoord dat Adolf Hitler op 7 oktober 1934 aan zijn minister van binnenlandse zaken dr. Frick gaf, toen deze hem protesttelegrammen tegen religieuze vervolging toonde en zei: „Wanneer de Bijbelonderzoekers zich niet onmiddellijk naar ons schikken, zullen wij met de krachtigste middelen die er bestaan tegen hen optreden.” Hitler sprong op en schreeuwde met gebalde vuisten: „Dit gebroed zal in Duitsland worden verdelgd.” Met dit doel heeft hij zich tot 1945 woedend van zijn gevangenissen en weerzinwekkende concentratiekampen bediend. Wie is er thans echter in Duitsland verdelgd — Hitler of Jehovah’s getuigen die de bijbel bestuderen?
17. (a) Wie zijn, ondanks de vrees van de wereld, degenen die Satan de Draak werkelijk tracht te verslinden? (b) Hoe zijn dezen echter moed blijven tonen?
17 In deze tijd is de gehele wereld die van de situatie op de hoogte is, er bang voor in een atoom-wereldoorlog vernietigd te zullen worden. Door onze studie van de bijbelse profetieën weten wij echter wie degenen zijn op wier vernietiging Satan de Duivel in werkelijkheid uit is, ook al betekent dit dat hij hiervoor het gehele menselijke geslacht zal moeten verpletteren. Wie zijn zij? De geestelijke kinderen van Gods heilige organisatie die zich nog op aarde bevinden maar die ertoe zijn geroepen om te zamen met Jezus Christus in zijn hemelse koninkrijk te regeren ten einde het menselijke geslacht te bewaren en te zegenen. In Openbaring 12:17 (NW) wordt over Satan de Duivel, die als een vurig-gekleurde draak wordt afgebeeld, gezegd: „De draak vergramde op de vrouw [Gods heilige organisatie] en ging heen om oorlog te voeren [tegen wie?] tegen de overgeblevenen van haar zaad, die Gods geboden nakomen en wier werk bestaat in het afleggen van getuigenis over Jezus.” Hoewel de leden van dit overblijfsel van Koninkrijksgetuigen nog steeds te lijden hebben onder de oorlog die de symbolische draak door bemiddeling van al zijn zichtbare werktuigen tegen hen voert, blijven zij Gods geboden nakomen, ook al betekent dit dat zij dictatoriale mensen ongehoorzaam moeten zijn. Zij blijven voortgaan met hun werk dat erin bestaat getuigenis af te leggen over Jezus als de hemelse Koning die in 1914 door Jehovah God in actieve dienst in de hemelen is aangesteld.
18. Wat moeten wij van de zijde van de Draak verwachten voor het nakomen van Gods geboden, en wat hebben honderdduizenden desondanks in deze tijd gedaan?
18 Wees van één ding verzekerd: Door Gods geboden te houden zoals deze in de bijbel worden uiteengezet, maken wij ons tot het doelwit van de oorlog van Satan de Duivel. Wij kunnen er niet aan ontkomen; wij moeten dit verwachten. Toch zien honderdduizenden godvruchtige personen hoe het kleine overblijfsel bij het nakomen van Gods geboden en het getuigenisgeven over Jezus Christus als zijn op de troon geplaatste Koning, een onvergelijkelijke moed aan de dag leggen. Zij verzamelen derhalve ook de moed om zich achter het getrouwe gezalfde overblijfsel te scharen en Satans oorlogvoering te trotseren. Hierdoor komen zij aan Gods zijde van de oorlog te staan, en aan welke grootsere zijde zouden zij zich kunnen bevinden?
19, 20. (a) Waarin zal de oorlogvoering van de Draak haar heetste stadium bereiken? (b) Hoe werd de Draak in 1953 geïdentificeerd?
19 Deze oorlogvoering door de symbolische vurig-gekleurde draak zal haar heetste stadium bereiken wanneer Satan de Duivel, te zamen met al zijn strijdkrachten in hemel en op aarde, een laatste, totale aanval doet.
20 In 1953 werd openbaar dat deze draak, of Satan de Duivel, nu de goddeloze rol vervult van de eens mysterieuze Gog van Magog. In dat jaar werd de boodschap getiteld „Nieuwe-Wereld-maatschappij aangevallen uit het verre Noorden” bekendgemaakt. In deze boodschap werd het mysterie aan de hand van de Heilige Schrift opgelost en werd de voorzegde Gog van Magog geïdentificeerd als de Duivel Satan sinds hij uit Gods heilige hemelen naar deze aarde is geworpen. — Openb. 12:7-13; Ezechiël, de hoofdstukken 38 en 39.
21. Waarvoor waarschuwde deze boodschap, en wat zullen Jehovah’s getuigen derhalve doen wanneer datgene waarvoor zij zijn gewaarschuwd, over hen losbarst?
21 In deze boodschap werden alle leden van de Nieuwe-Wereldmaatschappij van Jehovah’s getuigen gewaarschuwd voor de naderende „aanval door Gog van Magog”, dat wil zeggen, door de uit de hemel geworpen draak, Satan de Duivel, terwijl hun tevens moed werd ingesproken om aan deze aanval het hoofd te bieden. Deze satanische aanval op de Nieuwe-Wereldmaatschappij zal over het samenstel van dingen van deze oude wereld de strijd van Armageddon brengen, hetgeen tot gevolg zal hebben dat dit goddeloze samenstel van dingen volledig wordt vernietigd en Satan de Duivel en al zijn vrede verstorende demonen in de afgrond worden geworpen. Jehovah God zal die symbolische Gog van Magog persoonlijk bestrijden en verslaan. Op deze wijze zal Jehovah zijn naam heiligen en de Nieuwe-Wereldmaatschappij van mensen die zijn geboden nakomen en getuigenis geven over Jezus als onze Verlosser en Koning, bevrijden. Wanneer dat laatste stadium van de oorlog door de draak, Satan de Duivel, derhalve over hen losbarst, zullen de leden van het overblijfsel en hun godvrezende metgezellen derhalve net zo handelen als de psalmist David: zij zullen op Jehovah, hun Licht en hun Redding, blijven vertrouwen.a
HET ’ENE DING’ WAAROM WIJ VRAGEN
22. Wat is, zoals door de psalmist David onder woorden wordt gebracht, het ene grote ding waarom wij vragen, waarnaar wij uitzien en wat de werkelijke achtergrond vormt van ons gebed om bevrijding van de goddeloze?
22 Wanneer wij het Onze Vader bidden zoals Jezus dit heeft onderwezen, bidden wij: „Verlos ons van den boze.” Wanneer wij aldus bidden, vragen wij inderdaad of wij voor de verleidingen en oorlogvoering van Satan de Duivel behoed mogen worden, maar er is nog iets anders waarom wij vragen en wat wij graag willen ontvangen, iets wat ons ertoe brengt om voor een dergelijke bevrijding van de goddeloze Duivel te bidden. Dat andere, dat alles omvattende punt, komt in het eerste deel van het Onze Vader tot uiting, namelijk: „Onze Vader die in de hemelen zijt, uw naam worde geheiligd” (Matth. 6:9, 13). Dit ene, alles beheersende punt, wordt duidelijk door de psalmist David uiteengezet in de volgende schitterende bewoordingen: „Eén ding heb ik van Jehovah gevraagd — het is waarnaar ik zal uitzien, dat ik al de dagen van mijn leven in het huis van Jehovah mag wonen om de aangenaamheid van Jehovah te aanschouwen en met waardering op zijn tempel te zien.” — Ps. 27:4, NW.
23, 24. (a) Waarom werd datgene wat David wenste te aanschouwen de „aangenaamheid van Jehovah” genoemd? (b) Hoe beschreef Jezus hoe aangenaam Jehovah feitelijk is?
23 Dit ’ene ding’ vormde de kern of het essentiële van al Davids gebeden. Het was niet iets politieks of materialistisch of vleselijks, maar het was iets geestelijks. Hij wilde een rechtstreeks, persoonlijk contact hebben met Jehovah’s tempel van aanbidding. Dit kwam omdat hij Jehovah als de levende God bewonderde. Dat hij Jehovah door het lezen van de Heilige Schrift en door zijn ervaring op het gebied van de wijze waarop Jehovah met de mensen omgaat, persoonlijk kende, bewoog hem ertoe een gebedsvolle houding aan te nemen. David voelde zich vooral in de tempel dicht bij zijn God, want daar offerden Jehovah’s priesters slachtoffers, zongen zij lofliederen tot Jehovah, zonden zij gebeden tot Hem op en lazen zij gedeelten van zijn geschreven Woord hardop voor. In de tempel was David zich sterk van de broederschap met al zijn mede-aanbidders bewust.
24 Daar aanschouwde hij derhalve de „aangenaamheid van Jehovah”. Jehovah was voor hem niet een lelijke god, zoals de groteske waterspuwers op rooms-katholieke kathedralen of de afschrikwekkende, woest uitziende afgoden aan de ingang van of in heidense tempels. Hoe aangenaam Jehovah is, werd door de Zoon van David, namelijk Jezus Christus, de Zoon van God, afgeschilderd toen hij zei: „Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe” (Joh. 3:16). Een God die zijn eigen geliefde Zoon als een offer voor ons zondaren wilde geven, moet inderdaad zeer aangenaam zijn.
25. In welk opzicht ’zag’ David „met waardering” op Jehovah’s tempel?
25 Daar David Jehovah als zulk een aangename God bezag, kon hij ook „met waardering op zijn tempel . . . zien”. De tempel was in zijn ogen niet slechts een stoffelijk bouwwerk dat er anders uitzag dan de heidense tempels, maar de verscheidene kenmerken van die tempel — zoals het altaar, het wasbekken, het Heilige met de lampestandaard, de tafel met gewijd brood en het gouden wierookaltaar, en het Heilige der Heiligen met de gouden ark des verbonds, op het deksel waarvan zich twee cherubs met uitgestrekte vleugels bevonden — hadden voor David een betekenis. Ook de profetische ceremoniën die de priesters uitvoerden, bezaten voor David een zekere betekenis. Hoe meer hij de aanbiddingsbijeenkomsten in de tempel bijwoonde, des te meer werd zijn waardering voor wat hij aanschouwde, verdiept. — Vergelijk dit met Psalm 84:1-4, 10.
26. In welk opzicht kon David alle dagen van zijn leven in Jehovah’s huis wonen, en hoe toonde hij dat hij naar dit voorrecht uitzag?
26 In zijn eigen geval had David niet het verlangen om alle dagen van zijn leven in Jehovah’s huis te wonen door een priester te worden. Hij wist dat dit niet kon omdat hij geen leviet van het huisgezin van Aäron was. Hoe wilde David dit dan wel doen? Hoe kón hij dit doen? Hoe ’zag hij ernaar uit’ of zocht hij dit als het ’ene ding’ dat hij aan Jehovah vroeg? Door er bij elke passende gelegenheid moeite voor te doen om daar in de tempel aanwezig te zijn ten einde te zamen met zijn mede-Israëlieten aan de aanbidding van Jehovah, de aangename God, een aandeel te hebben. Het was dan ook bijzonder pijnlijk voor hem toen de ontrouwe koning Saul hem vogelvrij verklaarde en hem ervan weerhield aan de geregelde jaarlijkse feesten en andere gelegenheden van aanbidding en offer in de tempel deel te nemen. — 1 Sam. 21:1-10.
27. Hoe gaf David, in overeenstemming met zijn verlangen om in Jehovah’s huis te wonen, blijk van zijn waardering voor de tempel?
27 Hoe blij was David toen hij koning over geheel Israël werd en onbelemmerd alle vieringen kon bijwonen en samen met Jehovah’s volk al zijn verplichtingen in Jehovah’s tempel kon nakomen! Nadat David Jeruzalem tot zijn koninklijke hoofdstad had gemaakt, liet hij de ark van Gods verbond, die zich niet in het Heilige der Heiligen bevond, in een geschikte tent vlak bij zijn koninklijke residentie op de berg Sion plaatsen. Later kwam hij tot de overtuiging dat het een scheve toestand was dat hij in een machtig, vast paleis woonde, terwijl dit niet van het symbool van Jehovah’s tegenwoordigheid, zijn ark des verbonds, gezegd kon worden. Hij besloot er een paleis of tempel voor te bouwen, maar Jehovah God zei Neen! Het voorrecht om een dergelijke glorierijke tempel te bouwen, zou zijn zoon en opvolger, die Salomo bleek te zijn, ten deel vallen. Uit waardering voor deze tempel droeg koning David echter veel geld bij, terwijl hij vele materialen bijeenbracht en klaarmaakte die door zijn zoon Salomo bij de bouw van de tempel gebruikt konden worden. Jehovah inspireerde David er zelfs toe de bouwplannen voor de door hem goedgekeurde tempel te ontwerpen.
28. Welke sterkende woorden betreffende de tempel sprak David tot Salomo, en welk resultaat werd ten slotte bereikt?
28 Tegen het einde van zijn regering droeg hij deze materialen aan zijn opvolger Salomo over. Salomo was nog een jonge en tengere man en het tempelwerk was een groot project. Er was moed en goddelijke toewijding voor nodig om dit werk op zich te nemen. Koning David zei derhalve tegen hem: „Gij, mijn zoon Salomo, ken den God van uw vader, en dien Hem met een volkomen toegewijd hart en een bereidwillig gemoed, want de HERE doorzoekt alle harten en doorgrondt al wat de gedachten beramen. Indien gij Hem zoekt, zal Hij Zich door u laten vinden; doch indien gij Hem verlaat, zal Hij u voor eeuwig verwerpen. Zie nu, hoe de HERE u heeft verkoren om een huis ten heiligdom te bouwen; wees sterk [moedig, Lu] en doe het” (1 Kron. 28:9, 10). Met deze verzekering dat de Almachtige God hem had uitverkoren om te bouwen, kon koning Salomo moed vatten, hetgeen hij ook deed. Hij nam zijn taak ter hand, hetgeen tot resultaat had dat de meest grootse tempel welke ooit door mensen is gebouwd, voor de aanbidding van Jehovah God werd opgetrokken.
29. (a) Waarom is er thans moed voor nodig om aan de zuivere vorm van aanbidding deel te nemen? (b) Door middel waarvan moet deze zuivere aanbidding thans worden geschonken?
29 In deze tijd van populaire maar valse religie (populair omdat ze vals is), nu de voorzegde religieuze toestand heerst dat de mensen „een vorm van godvruchtige toewijding hebben maar de kracht ervan niet blijken te bezitten”, hebben wij moed, een geweldig grote moed nodig om „de vorm van aanbidding die van het standpunt van onze God en Vader uit rein en onbesmet is” te beoefenen (2 Tim. 3:1-5; Jak. 1:27, NW). Wij kunnen niet langer naar een stoffelijke tempel van Jehovah op de berg Moria in Jeruzalem gaan, daar deze in het jaar 70 van onze gewone jaartelling door Romeinse soldaten werd verwoest. Zoals Jezus Christus zelf had voorzegd, blijft Jehovah’s zuivere aanbidding in geest en waarheid echter toch bestaan (Joh. 4:21-24). Jehovah heeft iets veel beters dan zulk een vergankelijke, vernietigbare tempel te Jeruzalem. Hij heeft zijn geestelijke tempel, die eeuwig in de hemelen zal blijven bestaan. Zijn Zoon Jezus Christus, die zichzelf heeft opgeofferd, is van deze tempel de als fundament dienende Hoeksteen, terwijl alle ware, met Gods geest gezalfde volgelingen de bovenbouw vormen, welke op hem wordt gebouwd om een levend huis te vormen waarin God door Zijn geest kan wonen (Ef. 2:20-22). Door middel van deze levende, geestelijke tempel moet de gehele mensheid God voortaan aanvaardbare aanbidding schenken. De bouwer van deze tempel van „levende stenen” is groter dan koning Salomo. Het is de Here der heren en Koning der koningen, Jezus Christus. — 1 Petr. 2:5; Openb. 17:14; 1 Tim. 6:14, 15.
30. Waarom moest de Bouwer van deze geestelijke tempel meer moed hebben dan Salomo toen deze de tempel bouwde?
30 Een tempel staat met offers in verband, en om het fundament voor deze levende, geestelijke tempel te leggen, moest Jezus Christus iets verschaffen wat onmetelijk veel waardevoller was dan alle kostbare metalen, stenen en houtsoorten die koning David bijeenbracht en voor de bouw van Salomo’s tempel schonk. Het was het offer van zijn eigen zondeloze, volmaakte menselijke leven. Jezus moest hiertoe de gehele wereld overwinnen, want de „overste dezer wereld”, Satan de Duivel, was tegen hem en zijn volmaakte offer op Gods ware altaar, gekant. Hier was een grotere moed voor nodig dan waarover de jonge koning Salomo beschikte.
31. Hoe legde Jezus ten slotte een dergelijke moed aan de dag, en wat heeft hij hierover vóór zijn dood tot zijn discipelen gezegd?
31 Jezus wilde zijn vader niet om meer dan twaalf legioenen engelen vragen om hem te verlossen. Hij liet zich gewillig door de handlangers van de Duivel ter dood brengen. Hierdoor werd bewezen dat hetgeen hij in de avond vóór zijn gewelddadige dood aan zijn getrouwe apostelen had verteld, namelijk dat hij de wereld van de Duivel had overwonnen, waar was. Als een manifestatie van zijn eigen voorbeeldige moed, zei Jezus hun: „Ik [ben] niet alleen, want de Vader is met Mij. Dit heb ik tot u gesproken, opdat gij in Mij vrede hebt. In de wereld lijdt gij verdrukking, maar houdt goeden moed, Ik heb de wereld overwonnen.” — Joh. 16:32, 33; Matth. 26:53.
32. Hoe kan een christen aan het vereiste ten aanzien van moed voldoen, en welke overwinning moet hij behalen?
32 Om een ware christen te zijn, heeft men moed nodig. Wanneer wij echter naar de als fundament dienende Hoeksteen van de geestelijke tempel, Jezus Christus, kijken, kunnen wij moedig zijn en deze wereld met zijn duivelse god eveneens overwinnen. Iedereen die een „levende steen” in Jehovah’s geestelijke tempel wordt, moet de Tempelbouwer die groter dan Salomo is, derhalve imiteren en hetzelfde doen wat Hij deed en wat hij zijn apostelen opdroeg te doen, namelijk ’goeden moed houden’. Als een Wereldveroveraar kan deze Grotere dan Salomo zijn volgelingen erbij helpen de wereld te overwinnen en het waardig te worden om in de hemelse tempel „levende stenen” te gaan vormen. Aan zulke overwinnaars biedt hij zijn hemelse beloften aan (Openb. 2:7, 11, 17, 26; 3:5, 12, 21). Deze overwinning moet door een geloof geschieden dat op Gods geschreven Woord, de bijbel, is gebaseerd. „Dit is de overwinning, die de wereld overwonnen heeft: ons geloof. Wie is het, die de wereld overwint, dan wie gelooft, dat Jezus de Zoon van God is?” (1 Joh. 5:4, 5). In de geestelijke tempel, waar Jezus als Gods Hogepriester dient, moet een ware christen geloof oefenen. Een dergelijk op de bijbel gebaseerd geloof maakt ons moedig om Gods wil te doen en de valse god der wereld te overwinnen.
33. Tot welk deel van de tempel kunnen honderdduizenden die thans uit alle natiën komen, niet behoren, en waar moeten zij desondanks ook wonen?
33 Evenals David als een Judeeër geen levitische priester in Jehovah’s tempel kon worden, kunnen honderdduizenden personen die uit alle natiën, stammen en volken tot de geestelijke tempel komen om Jehovah God te aanbidden, in die hemelse tempel geen „levende stenen” worden. Zij zullen hem eeuwig op aarde, welke onder Gods koninkrijk in een eeuwig paradijs zal worden veranderd, aanbidden (Jes. 2:2-4). Net als David, zullen zij moeten bewijzen dat zij meenden wat zij zeiden toen zij Jehovah om „één ding” vroegen, namelijk om nu vóór Armageddon en eeuwig op aarde na Armageddon, alle dagen van hun leven in zijn huis te wonen.
34. Hoe moeten dezen, zoals in Psalm 40:7-9 met betrekking tot Davids geval wordt verklaard, tonen dat dit het ene ding is waarnaar zij uitzien?
34 Hoe zullen zij bewijzen dat dit het ene ding is waarnaar zij uitzien of wat zij zoeken? Hoe zullen zij zich het voorrecht om Jehovah’s aangenaamheid te beschouwen en met waardering op Zijn tempel te zien, zeker stellen? David heeft eens profetisch gezegd: „Zie ik kom; in de boekrol is over mij geschreven; ik heb lust om uw wil te doen, mijn God, uw wet is in mijn binnenste. Ik verkondig de blijde mare van uw gerechtigheid in een grote gemeente; zie, mijn lippen weerhoud ik niet, HERE, Gij weet het” (Ps. 40:8-10 7-9). Jezus, de Zoon van God, nam die woorden van David ter harte en bracht ze moedig ten uitvoer (Hebr. 10:5-10). Allen die te zamen met hem „levende stenen” in de geestelijke tempel worden, moeten hetzelfde verrichten. Om thans in de tempel te kunnen aanbidden, moeten alle anderen dit eveneens doen, ook al hebben zij niet de hoop om er zelf „levende stenen” in te worden. Zij moeten zich aan Jehovah opdragen en door bemiddeling van zijn Hogepriester Jezus Christus tot hem komen om Zijn wil te doen zoals deze in de „boekrol”, de bijbel, staat opgetekend.
35. (a) Wat is ervoor nodig om zich aldus op te dragen en deze opdracht in de wereld ten uitvoer te brengen, en waarom? (b) Voor wie is Gods nieuwe wereld derhalve?
35 In overeenstemming met deze opdracht, moeten zij zich van Jehovah’s wet op de hoogte stellen en deze ter harte nemen, terwijl zij er lust in hebben om deze na te komen. In deze tijd, nu de gehele wereld, zelfs met inbegrip van de christenheid, zich er niet aan heeft opgedragen om Gods wil te doen, terwijl er overeenkomstig de voorzegging juist een toename is in wetteloosheid (Matth. 24:12), is er moed voor nodig om zich aan het doen van Jehovah’s wil op te dragen. Aangezien de gehele wereld tegen iemand die een dergelijke handelwijze gaat volgen, is gekant, betekent dit dat hij in de wereld verdrukking zal hebben. Hiervoor is het nodig dat hij de wereld overwint, maar dit kan hij met onze wereldveroverende Leider Jezus Christus doen. Er bestaat geen reden voor om over het zekere vooruitzicht van verdrukking ontmoedigd te zijn en te aarzelen. ’Houd goeden moed’ wanneer u het pad dat tot eeuwig leven in Gods nieuwe wereld leidt, wenst te bewandelen. Zijn nieuwe wereld van rechtvaardigheid is niet voor lafaards en zal nimmer door „lafhartigen en ongeloovigen” worden verworven. — Openb. 21:7, 8, OB.
36. (a) Hoe was David een sprekende bedienaar voor Jehovah? (b) Hoe was Jezus Christus dit eveneens, en wat moeten zijn volgelingen derhalve zijn?
36 In deze tijd, nu de naam van Jehovah impopulair is, is er moed voor nodig om evenals David — hoewel hij geen Levitische priester was — een sprekende bedienaar van Gods Woord te zijn. David zei dat hij „de blijde mare van . . . gerechtigheid in een grote gemeente” verkondigde. Jehovah wist zelf dat David zijn lippen er niet van weerhield om het goede nieuws van Gods rechtvaardigheid bekend te maken. David kon derhalve tot Jehovah God zeggen: „Uw gerechtigheid verberg ik niet in mijn hart, van uw trouw en uw heil [redding, NW] spreek ik, uw goedertierenheid en uw waarheid verheel ik niet voor een grote gemeente” (Ps. 40:10, 11 9, 10). Als de Zoon van David was Jezus Christus niet minder een bedienaar van Jehovah’s Woord dan zijn koninklijke voorvader. Hij vertelde het goede nieuws van Jehovah’s rechtvaardigheid en redding in het gehele gebied van de „grote gemeente” van de gehele natie Israël. Nooit sloeg hij de vergaderingen in Jehovah’s tempel over, ook al bracht hij daardoor zijn leven in gevaar (Luk. 8:1; Hand. 10:38, 39; Joh. 7:1-10). Al Jezus’ getrouwe volgelingen moeten net als Jezus handelen. Elke ware opgedragen christen moet een sprekende bedienaar van Gods Woord zijn en Gods Woord niet voor zich houden door het in zijn hart te verbergen. Hij moet de gemeentevergaderingen bijwonen.
37. (a) Wat zal hij, om te tonen dat hij om dit ene grote ding heeft gevraagd, doen? (b) In overeenstemming met de vervulling van welke grote profetie zal hij aldus handelen?
37 Ten einde te tonen dat hij Jehovah om het ene grote ding heeft gevraagd, met andere woorden of hij alle dagen van zijn leven in Jehovah’s huis mag wonen, zal hij naar alle gelegenheden uitzien om zich met de leden van Jehovah’s gemeente in hun aanbidding in Zijn geestelijke tempel te verenigen. Hij zal zodanige regelingen treffen dat hij alle op het programma van de gemeente staande vergaderingen, waarvoor hij hartelijk wordt uitgenodigd, zal bijwonen. Ook zal hij er moeite voor doen om anderen naar de gemeentevergaderingen te brengen. Hij zal derhalve van deur tot deur en van huis tot huis gaan om de mensen, evenals Jezus en zijn twaalf apostelen dit hebben gedaan, in hun eigen huis over Gods Woord te vertellen (Matth. 10:5-13; Hand. 20:20). Aldus zal hij als een vervulling van Jesaja 2:2 en 3 (Lu) handelen: „Vele natiën zullen heengaan en zeggen: Komt, laat ons op den berg des Heeren gaan, tot het huis van Jakobs God, opdat hij ons zijne wegen leere en wij wandelen op zijne paden.” Het is met het oog op Armageddon nodig dit thans te doen.
38. Wat zal hij, als gevolg van deze handelwijze, aanschouwen, en hoe zal hij Armageddon onder ogen zien?
38 Een dergelijke bedienaar van het goede nieuws van Gods Woord zal wegens dit alles de „aangenaamheid van Jehovah” aanschouwen; hij zal weten en beseffen dat Jehovah een aangename God, een God van goede wil, is. In deze dagen van goddelijke wraak tegen de goddeloze natiën zal hij Gods goede wil ervaren en tot Gods „mensen van goede wil” worden gerekend. Hij zal dienovereenkomstig vrede met God en zijn Zoon Jezus Christus genieten (Luk. 2:13, 14, PC). Met een steeds grotere waardering voor de betekenis van de verschillende dingen in Gods tempelorganisatie zal hij met geloof naar Gods geestelijke tempel zien en zal hij ernaar streven tijdens alle mogelijke gelegenheden met Zijn gemeente te vergaderen. Hierdoor zal hij met nog meer moed worden vervuld om zelfs terwijl wij met Armageddon worden geconfronteerd, Gods bedienaar van het evangelie te blijven.
[Voetnoten]
a Zie de artikelen „Nieuwe-Wereld-maatschappij aangevallen uit het verre Noorden” en „De aanval door Gog van Magog” op de bladzijden 371 tot en met 382 van De Wachttoren van 15 december 1953 en het artikel „New World Society Assembly of Jehovah’s Witnesses” op de bladzijden 584 tot en met 595 van The Watchtower van 1 oktober 1953.