Ziet u op naar de wetenschap voor een betere wereld?
ZIEN de mensen naar de wetenschap op als het middel waardoor de wereld van de ondergang gered zal worden en tot een plaats zal worden gemaakt waar men graag zou willen wonen? De opinies zijn wellicht verdeeld, zodat sommigen Ja en sommigen Neen zullen antwoorden. Maar in datgene wat wij in advertenties op industrieel gebied en via openbare communicatiekanalen horen en lezen, wordt gewoonlijk op datgene wat de mens doet of kan doen als ’de enige hoop’ gewezen. Of men komt althans over het algemeen tot de conclusie dat ’als er een weg tot wereldvrede en geluk is, ’s mensen intelligentie deze dingen tot stand zal moeten brengen’. God wordt in feite op de achtergrond gelaten.
Een voorbeeld van zo’n denkwijze komt tot uiting in een artikel dat in de Boston Herald Traveler verscheen over het onderwerp „Kan de mens zijn wereld besturen?” Daarin werd de aandacht gevestigd op de grove fouten die de mens had begaan, maar de slotsom was: „[De mens] zal voortstrompelen, bebloed en bloedend, . . . totdat hij òf zijn oorlogen meester leert worden òf zijn planeet opblaast.”
In de wetenschappelijke journalistiek worden er bijna bovenmenselijke krachten aan de wetenschap toegekend. In Science News stond onlangs onder het opschrift „Genetische ingenieurskunst: Mythe of realiteit?” in de eerste paragrafen:
„De levenscode is teniet gedaan en de genetische ingenieurskunst is in opkomst. . . .”
„Onder de magische toverstaf van de biologie wordt de mens nu geleidelijk heel anders dan hij was. . . .”
Nog niet tevreden met het toeschrijven van overdreven prestaties aan de personen in kwestie, besluit het artikel met hun een titel in hoofdletters te geven en hen in hoofdzaak verantwoordelijk te stellen voor de toekomst van de mensheid:
„De Nieuwe Biologen zijn, in tegenstelling tot het feit dat men hun theorieën doorgaans als science fiction beschouwt, diep bezorgd over de macht die zij hebben om de bestemming van de mens te vormen en zien graag dat hun prestaties niet worden beschimpt.”
Getuigt het van verstand om aan de moderne wetenschap en haar industriële, materiële ontwikkelingen het vermogen toe te schrijven de mensheid te redden? Of getuigt het van gezond oordeel om naar menselijke filosofie en politieke wetenschap op te zien, die zoveel met de huidige benauwende situatie van de mens te maken hebben? Maar een aanzienlijke, invloedrijke groep in de christenheid, met inbegrip van de modernistische geestelijken, heeft dit wel gedaan. Zij hebben de aanbidding van de god van de bijbel, Jehovah, de rug toegekeerd voor een vervanging van hun eigen keuze. Zij loochenen zelfs zijn bestaan. In plaats dat zij naar hem opzien als de bron van verlichting, hebben zij groot respect voor moderne geleerden en intellectuelen en stellen zij meer geloof in louter mensen dan in Jehovah.
GODS STANDPUNT
Wat is de houding van de Almachtige God, de Schepper van de mens, die hem met een denkvermogen heeft begiftigd en hem de dingen heeft gegeven die nodig zijn voor zijn welzijn? Hoe denkt Hij erover dat de mens zich voor redding tot de wetenschap heeft gewend?
Jehovah God heeft iets in zijn Woord de bijbel laten optekenen waaruit blijkt hoe hij erover denkt en wat hij eraan zal doen. Wij vinden dit in het verslag dat de profeet Ezechiël gaf over datgene wat er slechts ongeveer vijf jaar vóór de verwoesting van Jeruzalem in 607 v.G.T. midden onder Gods belijdende volk daar in Jeruzalem plaatsvond. Vertellend wat hij in een visioen zag, schreef Ezechiël:
„[Jehovah] bracht mij derhalve naar het binnenste voorhof van het huis van Jehovah, en zie! aan de ingang van de tempel van Jehovah, tussen de voorhal en het altaar, waren ongeveer vijfentwintig mannen met hun rug naar de tempel van Jehovah en hun gezicht naar het oosten, en zij bogen zich neer naar het oosten, voor de zon. Vervolgens zei hij tot mij: ’Hebt gij dit gezien, o mensenzoon? Is het zo iets gerings voor het huis van Juda de verfoeilijkheden te bedrijven die zij hier hebben bedreven, dat zij het land moeten vullen met geweld en dat zij mij opnieuw dienen te krenken, en zie, dat zij de rank [het takje] naar mijn neus uitsteken? En ikzelf zal ook in woede handelen. Mijn oog zal geen leed gevoelen, noch zal ik mededogen voelen. En zij zullen stellig met luider stem in mijn oren roepen, maar ik zal hen niet horen.’” — Ezech. 8:15-18; voetnoot Eng. uitgave.
Daar waren die Israëlitische mannen, in het binnenste voorhof van de tempel die aan Jehovah was opgedragen. Zij bevonden zich bij de ingang van de tempel zelf, in de ruimte tussen de voorhal van de tempel en het offeraltaar midden in het binnenste voorhof. Maar gruwelijk genoeg aanbaden zij Jehovah niet op die plaats, noch bogen zij zich neer voor zijn offeraltaar dat zich ten oosten van hen bevond. Zij hadden naar het westen moeten kijken, in de richting van de tempel. Waarom?
Welnu, daar in de binnenste afdeling van de tempel, het Allerheiligste, bevond zich de heilige Ark van het Verbond. Daarboven hing het miraculeuze Sjekinah-licht, waardoor de tegenwoordigheid van Jehovah werd gesymboliseerd. Maar in plaats dat die vijfentwintig mannen naar deze symbolische woonplaats van God keken, keerden zij de Goddelijke Tegenwoordigheid de rug toe en keken zij naar het oosten. Zij negeerden de God die zij beweerden te vertegenwoordigen en bogen zich in aanbidding neer voor de zon aan de hemel! Dat was lijnrecht in strijd met Gods gebod in Deuteronomium 4:15-19.
Nog niet tevreden met deze flagrante ongehoorzaamheid, voegden die mannen hier nog meer beledigingen aan toe, want „zie,” zei Jehovah, ’zij steken de rank [of, het takje] uit naar mijn neus’ (Ezech. 8:17). Deze rank of dit takje werd bij de afgodische aanbidding gebruikt en was waarschijnlijk in een bepaalde vorm gesneden om het mannelijk lid voor te stellen. In ieder geval moet het iets zeer krenkends of schunnigs zijn geweest om het naar Jehovah’s neus uit te steken, alsof hij er graag aan zou willen ruiken. Deze vijfentwintig mannen beoefenden niet alleen die afgodische zonaanbidding, maar vulden ook nog ’het land met geweld’.
HEDENDAAGSE BELEDIGERS VAN GOD
Heeft de christenheid echt, in werkelijkheid, zulke slechte dingen als die joodse mannen gedaan? Is er een hedendaagse parallel? Ja.
Men is de moderne wetenschap gaan behandelen als een „heilige koe”, die met eerbied bejegend moet worden en als belangrijker dan de bijbel en dan God beschouwd moet worden. De vermeende „gevorderde” intellectualiteit van de geleerden, met alle daaruit voortspruitende theorieën, is behandeld als de up-to-date vorm van verlichting die de bijbel „uit de tijd” en „verouderd” heeft gemaakt. In werkelijkheid kan hun technologie slechts in beperkte mate Gods wetten navorsen en kan ze slechts binnen het raamwerk en de beperkingen van die wetten werkzaam zijn. Maar in nieuwsbronnen wordt bijna altijd de technologie verheerlijkt in plaats van de God die deze technologie mogelijk heeft gemaakt. Zulke nieuwsbronnen doen het voorkomen alsof de mens groot is en ’de geheimen der natuur weet te ontworstelen’ en meester wordt van het universum.
Is deze houding, dit richten van alle aandacht op het menselijke schepsel, dit geven van alle eer aan de mens, die door God is geschapen, soms nieuw? Neen, de neiging van mensen om dit te doen, werd eeuwen geleden door een van de apostelen beschreven: „Hoewel zij beweerden wijs te zijn, zijn zij dwaas geworden, en zij hebben de heerlijkheid van de onvergankelijke God veranderd in iets wat gelijkt op het beeld van een vergankelijk mens en van vogels en van viervoetige en kruipende dieren.” Het verschil en de uitermate grote ernst van de aangelegenheid is echter dat thans de tijd is aangebroken dat de kwestie tot een hoogtepunt zal komen en voor altijd zal worden opgelost. — Rom. 1:22, 23.
Dat de christenheid met de aanbidding van valse goden, met inbegrip van het verafgoden van de moderne wetenschap, besmet is, verraadt zich heel sluw. Wie werd er, volgens de benaming die door de groep van geleerden aan het door hen ontworpen project werd gegeven, bijvoorbeeld verheerlijkt toen op 20 juli 1969 een menselijke astronaut voor het eerst voet op de maan zette? Stellig niet Jehovah, de Schepper van de maan. Het was de mythologische zonnegod die werd vereerd. Hoe dat zo? Omdat het door mensen gemaakte ruimtevaartuig dat bij die gelegenheid (alsook bij succesvolle maanlandingen sindsdien) werd gebruikt, „Apollo” werd genoemd. Uit alle mogelijke bronnen van namen werd de afgodische Griekse mythologie gekozen. Phoebus Apollo was de zonnegod van de oude Grieken en was de tweelingbroer van Artemis (of Diana), de maangodin.
Waarom zouden met verstand begaafde mensen de wetten van de Schepper gebruiken om iets tot stand te brengen en dan de naam van een oude zonnegod, die in werkelijkheid helemaal geen god is, bekendmaken en verheerlijken? Het is duidelijk dat de mens belangrijker wordt geacht dan God. Bovendien vormt de algemene aanvaarding door de christenheid van de onbewezen evolutietheorie een van de bewijzen waardoor ze verraadt een aanbidster van de „zon” der geleerden te zijn.
Is gebleken dat dit overhellen van de wetenschap naar het heidendom, waarbij de wetenschap als een „zon”, de voornaamste bron van menselijke verlichting, wordt beschouwd, de mensheid dichter tot een betere wereld heeft gebracht? In Ezechiëls tijd bracht een soortgelijke handelwijze geweld teweeg voor het land Israël. In deze tijd is het niet beter gebleken. De geestelijken der christenheid hebben geen halt willen of kunnen toeroepen aan de toepassing van de moderne wetenschap op de uitvinding en het gebruik van de meest duivelse oorlogswapens, die een hoogtepunt hebben bereikt in de ontwikkeling van biologische, radiologische en nucleaire wapens. De Eerste en Tweede Wereldoorlog waren in hoge mate afhankelijk van de activiteit van geleerden. Het geweld dat de aarde heeft vervuld, is niet beperkt gebleven tot die twee wereldoorlogen, die hoofdzakelijk door de christenheid werden gestreden. De veel aanbeden moderne filosofie heeft kerkgangers beroofd van een werkelijke vrees voor God en er wordt overal geweld beoefend, zelfs in vredestijd. De tijdsperiode sinds 1914 G.T. is officieel een „tijdperk van geweld” genoemd.
De technologie van de moderne wetenschap is toegepast op de industrie en de handel. Dit heeft tot een toenemende verontreiniging geleid waardoor het natuurlijke milieu van de mens wordt geruïneerd. Men vreest dat deze aarde binnenkort ongeschikt zal zijn als woonplaats voor de mens. En hoe staat het met het morele klimaat van de mens?
Men heeft een nieuwe moraliteit aanvaard, zodat zelfs hoererij, overspel en homoseksualiteit door de vingers worden gezien en wettelijk toelaatbaar zijn. De geestelijken der christenheid laten na bekend te maken dat deze dingen in de bijbel worden veroordeeld. Veel vooraanstaande geestelijken hebben zich zelfs in het openbaar ten gunste van het wettigen van dergelijke onreine praktijken uitgesproken zodat immorele personen ze ongestraft kunnen beoefenen. Het gevolg hiervan is dat venerische ziekten blijven toenemen, ja, zelfs een epidemie worden! Als dit voor veel godvrezende mensen in deze tijd al krenkend is, wat moet het dan wel voor God zelf zijn? Het is net zo krenkend als toen die vijfentwintig aanbidders in Jehovah’s tempel in Jeruzalem op schunnige wijze ’de rank naar Zijn neus uitstaken’.
WAT ZAL GOD ERAAN DOEN?
Liet God Ezechiël die verfoeilijkheden die in Jehovah’s tempel in Jeruzalem werden bedreven, alleen maar zien of is hij als gevolg daarvan ook handelend opgetreden? Ja. Hij zei namelijk: „Ikzelf zal ook in woede handelen. Mijn oog zal geen leed gevoelen, noch zal ik mededogen voelen. En zij zullen stellig met luider stem in mijn oren roepen, maar ik zal hen niet horen.” — Ezech. 8:18.
Is dit werkelijk gebeurd? Ja. Toen Nebukadnezar slechts ongeveer drie en een half jaar later het beleg voor Jeruzalem sloeg, geraakte het volk in vreselijke moeilijkheden. Velen stierven de hongerdood. Moeders aten zelfs hun eigen kinderen op. Duizenden werden door ziekten geveld. Tweedracht onder de belegerde joden deed de ellende nog toenemen. Toen Nebukadnezars soldaten de stad binnentrokken, werden jong en oud op de straten afgeslacht. Vorsten werden opgehangen. De gevangenen werden in slavernij naar Babylon gevoerd. Zelfs hoewel God zijn naam aan de stad en haar tempel verbonden had, greep hij niet in om hen te sparen, zo groot was zijn woede over de walgelijke afgoderij en schunnige praktijken van de joden (Klaagl. 2:21; 4:9, 10; 5:12). Moeten wij soms denken dat God in deze tijd anders zal handelen?
De christenheid heeft beweerd de naam van God en van Christus te dragen en de mensen in hun wegen te leiden. Maar in plaats daarvan heeft de christenheid de grootste smaad op Jehovah God en zijn Zoon en op Zijn aanbidding gebracht. Ze is een werktuig in de hand van Gods vijand Satan de Duivel om zoveel mogelijk mensen van de ware God af te keren.
Dientengevolge zal de opstandige, afvallige christenheid, met haar religieuze stelsels, Jehovah’s woede voelen zonder dat hij medelijden met haar zal hebben en zonder dat hij acht zal slaan op haar luide geroep tot hem. De bijbel beschrijft de val van het wereldrijk van valse religie, het symbolische Babylon de Grote, waarvan de christenheid het voornaamste deel uitmaakt. Haar als een hoer afschilderend, zegt Gods profetische Woord: „Daarom zullen op één dag haar plagen komen, dood en rouw en hongersnood, en ze zal geheel verbrand worden met vuur, want Jehovah God, die haar heeft geoordeeld, is sterk.” — Openb. 18:2, 8.
Dan zal het feit dat ze wereldleiders tot een aanbidding van de „zon” van door mensen gemaakte wetenschap met haar evolutietheorie heeft gekeerd, volledig zijn vruchten afwerpen. De bijbel onthult dat de politieke en commerciële stelsels ten onder zullen gaan en door toedoen van Jezus Christus vernietigd zullen worden in de strijd van Har–mágedon, die onmiddellijk op de vernietiging van de valse religie zal volgen. — Openb. 16:14-16; 19:17-21.
Hoewel Gods optreden streng is, zal het tot zegen zijn van degenen die niet zo dwaas en afgodisch zijn om eer en eerbied te schenken aan de zon, hetzij aan de letterlijke hemelbol aan het firmament of aan de door mensen gemaakte „zon” van de zogenaamde wetenschap. Zij zijn mensen die respect en eerbied voor de Schepper van het universum hebben. Zij zien naar hem op voor leven en de gerieflijkheden van een betere ordening, en zij zullen niet teleurgesteld worden. — Jes. 45:22.
Zelfs zij die zich op de wetenschap hebben verlaten, kunnen, indien zij erkennen dat zij afgoderij hebben bedreven, vergiffenis ontvangen, als zij zich tenminste tot God keren. Want „Jehovah [is] zeer teder in genegenheid en barmhartig”. Zij kunnen door middel van een studie van de bijbel zijn voorzieningen leren kennen en kunnen uitzien naar de zegeningen die hij oorspronkelijk voor de mensen in petto had — een werkelijk reine, rechtvaardige aarde. Dan zullen zij de waarheid ondervinden van hetgeen de psalmist lang geleden zong: „Jehovah God is een zon en een schild; gunst en heerlijkheid geeft hij. Jehovah zelf zal niets goeds onthouden aan hen die in onberispelijkheid wandelen.” — Jak. 5:11; Ps. 84:11.