Vragen van lezers
◼ Is Jezus de „God” van wie in Hebreeën 1:8 sprake is?
Neen. Alles getuigt ervan dat dit Jehovah is. Volgens de Nieuwe-Wereldvertaling luidt Hebreeën 1:8: „Maar met betrekking tot de Zoon: ’God is uw troon [die van de Zoon] in eeuwigheid.’” Hierdoor wordt aangetoond dat Jezus zijn troon, zijn ambt of autoriteit als soeverein, ontleent aan Jehovah, de Almachtige God.
Personen die in de Drieëenheid geloven, geven echter de voorkeur aan de Statenvertaling, waarin Hebreeën 1:8 als volgt is vertaald: „Maar tot den Zoon zegt Hij: Uw troon, o God, is in alle eeuwigheid.” Zij zijn dan ook van mening dat Jezus dezelfde blijkt te zijn als de Almachtige God. Waarom is dit onjuist?
Let in de eerste plaats eens op de context. In veel vertalingen luidt Hebreeën 1:9, hetzij in de tekst zelf of in de kantlijn: ’God, uw God, heeft u gezalfd.’ Hierdoor wordt duidelijk gemaakt dat degene die in 1 vers 8 wordt toegesproken, niet God is, maar iemand die God aanbidt en door hem gezalfd is.
In de tweede plaats moet worden opgemerkt dat Hebreeën 1:8, 9 een aanhaling is uit Psalm 45:6, 7, welke verzen oorspronkelijk tot een menselijke koning van Israël waren gericht. De schrijver van deze psalm was beslist niet van mening dat deze menselijke koning de Almachtige God was, en evenmin dacht de schrijver van Hebreeën dat Jezus de Almachtige God was. De bijbelgeleerde B. F. Westcott merkte hierover op: „Het is bijna niet mogelijk dat אלוהים [ʼElo·himʹ, „God”] in het origineel tot de koning is gericht. . . . Daarom schijnt het over het geheel genomen het beste te zijn in de eerste zinsnede de vertolking te aanvaarden God is Uw troon (of: Uw troon is God), dat wil zeggen, ’Uw koninkrijk is op God gefundeerd.’”
Er bestaan derhalve goede redenen waarom de Nieuwe-Wereldvertaling en een aantal andere vertalingen Hebreeën 1:8 vertolken met: „God is uw troon.” (Zie An American Translation, Moffatt; ook de kanttekening in de American Standard Version, Revised Standard Version en The New English Bible.) Hieruit blijkt duidelijk dat de „Zoon”, Jezus Christus, een God heeft die hoger is dan hij.
◼ Omvat het onkruid in Jezus’ gelijkenis van de tarwe onder het onkruid ook degenen die onlangs afvallig zijn geworden?
Neen, want strikt gesproken vormen zij geen „onkruid”.
Deze illustratie en Jezus’ uitleg ervan staan opgetekend in Matthéüs 13:24-30, 37-43. Op het „veld” — de wereld — zaaide de „Zoon des mensen” „voortreffelijk zaad”, een afbeelding van „de zonen van het koninkrijk”, de ware gezalfde christenen. Daarna zaaide de Duivel „onkruid”, dat er misschien wel als „tarwe” uitzag maar waardoor in werkelijkheid „de zonen van de goddeloze” werden afgebeeld, klaarblijkelijk namaakchristenen die in dezelfde tijd leefden als de met tarwe te vergelijken ware christenen. Deze ontwikkeling deed zich vooral na de dood van de apostelen voor (2 Thessalonicenzen 2:6, 7). Door de eeuwen heen zijn er velen geweest die slechts beweerden christenen te zijn, met inbegrip van de geestelijken die valse leerstellingen hebben verbreid.
Jezus zei dat in de oogstperiode, het „besluit van een samenstel van dingen”, het „onkruid” verzameld en ’met vuur verbrand’ zou worden. Sommigen zullen misschien het kleine aantal personen dat onlangs afvallig is geworden, als „onkruid” bezien dat wordt verzameld. Maar Jezus zei niet dat het „onkruid” eens „tarwe” was geweest en daarna slecht was geworden. Zij waren als „onkruid” gezaaid en bleven dit, in overeenstemming met de genetische regel dat de plantengroei „naar zijn soort” voortbrengt (Genesis 1:11, 12). Wij moeten echter in gedachte houden dat toen Jezus over het „onkruid” sprak, hij een speciaal soort valse of namaakchristenen voorzei die zouden verschijnen. Hij sprak niet over personen van de „tarwe”-klasse die misschien zouden ontaarden en als het ware rotte tarwehalmen zouden worden.
De afvalligen uit de dagen van de apostelen en hun hedendaagse tegenhangers worden niet door het „onkruid” afgebeeld. Toch toont de bijbel aan dat zulke afvalligen „niet van ons slag” zijn, door God zijn afgekeurd en door loyale christenen gemeden dienen te worden. Allen die afvallig worden en tegen het einde van dit samenstel van dingen nog geen berouw hebben, zullen hetzelfde lot ondergaan als het „onkruid”: zij zullen ’met vuur worden verbrand’ of volledig worden vernietigd. — Titus 3:10; 1 Johannes 2:18, 19; 2 Johannes 9-11.