-
Bouwen om het werk van God te volbrengenDe Wachttoren 1973 | 15 augustus
-
-
een te krijgen, omdat er een wijziging was gekomen in het bestemmingsplan van het gemeentelijk grondgebied. Het is duidelijk dat Jehovah het werk van zijn dienstknechten door de jaren heen heeft gezegend en het in hun geest heeft gelegd dingen te doen die het mogelijk hebben gemaakt zorg te dragen voor de grote en snelle toename in het aantal mensen dat de ware aanbidding heeft opgenomen. — Jes. 2:2, 3; Ps. 127:1.
Tijdens het programma werd speciaal melding gemaakt van de werkers die vrijwillig aan de bouw en installatie van de uitrusting hebben meegeholpen. Sommigen van hen waren vrij om te verhuizen en toen zij hoorden van het werk dat hier moest worden gedaan, hebben zij hun wereldse werk in andere delen van de Verenigde Staten opgegeven en vrijwillig hun tijd en bekwaamheden gegeven aan dit werk, waarvan zij beseften dat het rechtstreeks in verband staat met het verbreiden van het Woord van God. Sommigen zijn grootouders en overgrootouders, misschien gepensioneerd, maar zij hebben met vreugde aangeboden hun bekwaamheden te gebruiken om het werk gereed te krijgen. Al deze werkers zijn geordineerde bedienaren van het evangelie die ook deelnemen aan het prediken en onderwijzen van Gods Woord.
Niet alleen op de Wachttorenboerderij nabij Pine Bush is er een grote uitbreiding in de drukkerijen van het Genootschap. Broeder Knorr vertelde in het inwijdingsprogramma dat ook een grote nieuwe drukkerij en een nieuw Bethelhuis in Japan hun voltooiing naderden. Een andere drukkerij op de Filippijnen en een in Nigeria waren bijna gereed. In maart werd in Brazilië een dergelijke drukkerij ingewijd. Overal ter wereld vindt er expansie plaats. Alle bewijzen tonen aan dat er nog slechts een korte tijd rest voordat de „grote verdrukking” losbarst, en het is de innige wens van Jehovah’s getuigen al hun middelen te gebruiken om tussen nu en dan een zo groot mogelijk getuigenis te geven.
-
-
Wat voor regeerder heeft de mensheid nodig?De Wachttoren 1973 | 15 augustus
-
-
Wat voor regeerder heeft de mensheid nodig?
EEN van de wijste regeerders uit de oudheid, koning Salomo, merkte op dat „de ene mens over de andere mens heeft geheerst tot diens nadeel” (Pred. 8:9). Dit komt omdat menselijke heersers maar al te vaak trots, hardvochtig en onderdrukkend zijn geweest. Zij hebben jegens hun onderdanen niet de tederheid en zorg weerspiegeld die een oosterse herder voor zijn kudde heeft. Ja, zij zijn tiranniek geweest.
De mensheid zou stellig veel beter af zijn zonder zulke tirannieke heersers of „herders”. Zo denkt ook de Allerhoogste, de Soeverein van het universum, Jehovah God, erover. Toen de „herders” van het Israël uit de oudheid bijvoorbeeld hardvochtig jegens hun onderdanen werden, stelde Jehovah hen bij monde van zijn profeet Ezechiël aan de kaak met de woorden:
„Mensenzoon, profeteer tegen de herders van Israël. Profeteer, en gij moet tot hen zeggen, tot de herders: ’Dit heeft de Soevereine Heer Jehovah gezegd: „Wee de herders van Israël, die weiders van zichzelf zijn geworden! Is het niet de kudde die de herders behoren te weiden? Het vet eet gij en met de wol kleedt gij uzelf. Het vette dier slacht gij. De kudde zelf weidt gij niet. De zieke dieren hebt gij niet gesterkt en het kranke hebt gij niet genezen, en het gebrokene hebt gij niet verbonden, en het weggedrevene hebt gij niet teruggebracht, en het verlorene hebt gij niet gezocht om het te vinden, maar met hardvochtigheid hebt gij hen in onderworpenheid gehad, ja, met tirannie. En zij werden geleidelijk verstrooid omdat er geen herder was, zodat zij al het wild gedierte van het veld tot voedsel werden, en zij bleven verstrooid worden, mijn schapen bleven dwalen op alle bergen en op elke hoge heuvel; en op de gehele oppervlakte der aarde werden mijn schapen verstrooid, zonder dat er iemand was die een onderzoek instelde en zonder dat er iemand was die zocht om te vinden.”’” — Ezech. 34:2-6.
DE HEERSERS VAN DE CHRISTENHEID ZIJN ONGEWENST
Hebben de heersers van de christenheid in hun handelwijze met hun onderdanen die beweren Gods „schapen” te zijn niet net zo gehandeld als de slechte herders van Israël? Hebben deze heersers de mensen niet behandeld alsof zij hun eigendom waren in plaats van het eigendom van de God die zij beleden te aanbidden? Zijn zij, alsook pausen, kardinalen en aartsbisschoppen die een politiek ambt hebben bekleed, niet veeleer hardvochtig dan teder geweest? Hebben zij zich niet ten koste van deze arme „schapen” vetgemest en in „schaamteloze weelde” geleefd? (Openb. 18:7) Wij hebben niet gezien dat de politieke heersers van de christenheid hun leven voor de „schapen” afleggen, zoals de Heer Jezus Christus heeft gedaan (Joh. 10:9-11). Er zijn echter overvloedig veel historische bewijzen dat de politieke heersers van de christenheid onderdrukkend zijn geweest.
De politieke „herders” der christenheid hebben onderling gestreden, de ene zogenaamd christelijke heerser tegen de andere zogenaamd christelijke heerser. Zij hebben hun met schapen te vergelijken mensen op het altaar van nationalisme of religieus sektarisme geofferd. Zelfs sommige dictators zijn in het oog springende favorieten van de religieuze geestelijken geweest. De christelijke getuigen van Jehovah hebben gewelddadige vervolging van de zijde van deze dictators en uiterst nationalistische, totalitaire heersers ondergaan. Wegens al het onrecht dat niet wordt hersteld, hebben velen van de onderdrukte mensen hun toevlucht genomen tot verscheidene pas gevormde, revolutionair georiënteerde organisaties en zijn zij het slachtoffer geworden van het materialistische radicalisme en atheïstische communisme. Er is in de christenheid noch op politiek, noch op nationaal, noch op religieus gebied eenheid. Gelijk verdwaalde schapen zonder herder worden de mensen verstrooid als prooi voor „beesten”. De situatie in de christenheid is precies zoals de situatie die in Ezechiël 34:7-10 staat beschreven, en dit geeft de positieve verzekering dat Jehovah God ervoor zal zorgen dat de heersers van de christenheid hun positie zullen verliezen. Wij lezen:
„Gij herders, hoort het woord van Jehovah: ’Zo waar ik leef’, is de uitspraak van de Soevereine Heer Jehovah, ’voorzeker, omdat mijn schapen tot plundering werden en mijn schapen voedsel bleven voor al het wild gedierte van het veld, omdat er geen herder was, en mijn herders mijn schapen niet zochten, maar de herders zichzelf bleven weiden en zij mijn eigen schapen niet weidden’, daarom, gij herders, hoort het woord van Jehovah. Dit heeft de Soevereine Heer Jehovah gezegd: ’Zie, ik ben tegen de herders, en ik zal mijn schapen stellig terugeisen van hun hand en hen doen ophouden mijn schapen te weiden, en de herders zullen niet langer zichzelf weiden; en ik wil mijn schapen uit hun mond bevrijden, en zij zullen hun niet tot voedsel worden.’”
In het geval van het Israël uit de oudheid in Ezechiëls tijd bevrijdde Jehovah zijn „schapen” uit de mond van de zichzelf weidende „herders” in regeringsplaatsen door Jeruzalem te laten vernietigen en te zorgen dat het land Juda ontvolkt werd. De koning en vorsten moesten hun regeringsambt neerleggen, aangezien zij door de Babyloniërs werden gevangen genomen en weggevoerd. Sommigen werden als straf voor hun opstand gedood. In Babylon werden de gevangen genomen heersers in de gevangenis gezet of aan beperkingen onderworpen en werd hun elke uitoefening van heerschappij ontnomen. — 2 Kon. 25:18-30; Jer. 52:24-34.
In overeenstemming met dat voorbeeld uit de oudheid zal Jehovah God ervoor zorgen dat de regeringshoofden van het gehele wereldomspannende samenstel van dingen, met inbegrip van de zogenaamd christelijke heersers van de christenheid, zullen verdwijnen. Hierdoor zullen Jehovah’s ware „schapen” van de onderdrukkende uitbuitingspolitiek van de politieke „herders” worden bevrijd. Die ontrouwe „herders” zullen zich niet meer ten koste van Jehovah’s kudde van christelijke getuigen weiden. Hoezeer dezen ook verstrooid mogen zijn door de tegenstand en vervolging van de politieke elementen, Jehovah weet waarheen zijn ware „schapen”, zijn verdreven. Als een liefdevolle Herder zal hij hen zoeken en weer in één kooi bijeenbrengen. De plechtige belofte die hij bij monde van zijn profeet Ezechiël deed, geldt ook in deze tijd. De wijze waarop hij deze belofte in het jaar 537 v.G.T. en daarna ten aanzien van het Israël uit de oudheid vervulde, was een profetische waarborg dat hij zijn belofte in de toekomst zou verwezenlijken. Wij lezen:
„Want dit heeft de Soevereine Heer Jehovah gezegd: ’Hier ben ik, ikzelf, en ik wil mijn schapen zoeken en hen verzorgen. Overeenkomstig de zorg van iemand die zijn kudde weidt op de dag dat hij te midden van zijn schapen komt die verspreid zijn, zó zal ik mijn schapen verzorgen; en ik wil hen bevrijden uit alle plaatsen waarheen zij verstrooid zijn op de dag van wolken en dikke donkerheid. En ik wil hen uitleiden uit de volken en hen bijeenbrengen uit de landen en hen op hun grond brengen en hen weiden op de bergen van Israël, bij de stroombeddingen en bij alle woonplaatsen van het land. Op een goede weidegrond zal ik hen weiden, en op Israëls hoge bergen zal hun verblijfplaats blijken te zijn. Daar zullen zij neerliggen in een goede verblijfplaats, en op een vette weidegrond zullen zij weiden op de bergen van Israël.’” — Ezech. 34:11-14.
-