Paus Pius XII en de nazi’s — Nieuw bezien
HEEFT hij juist gedaan door zich niet uit te spreken? De controverse over het stilzwijgen van Pius XII met betrekking tot de nazi-gruwelen tijdens de Tweede Wereldoorlog, is een kwestie die nu al dertig jaar met tussenpozen oplaait. Volgens critici had een pauselijk protest miljoenen mensen het leven kunnen redden. Maar volgens anderen, onder wie de huidige paus Paulus VI was „een houding van protest en veroordeling niet alleen nutteloos doch ook schadelijk geweest”.
Maar waarom deze kwestie nu opnieuw aangeroerd? Haalt men daarmee geen oude koeien uit de sloot? Neen. Het Vaticaan zelf houdt deze kwestie jong en actueel. De functionarissen hebben nu zelfs archiefdocumenten gepubliceerd die normaal pas na vijftig jaar aan de openbaarheid worden prijsgegeven. Zij beseffen dat de mensen weet moeten hebben van de kwestie, omdat anders de critici van de Kerk een machtig wapen in handen zou worden gespeeld om het morele falen van de Kerk aan te tonen.
Bovendien zijn er tal van oprechte kerkleden die het antwoord willen weten. Zij weten ook dat paus Paulus VI zelf, als naaste medewerker van Pius XII, nauw bij de toenmalige aangelegenheden betrokken is geweest. En derhalve is een commissie van jezuïeten al vanaf 1965 bezig met de publikatie van geselecteerde documenten uit de Vaticaanse archieven. De laatste, met als titel: „De Heilige Stoel en de oorlogsslachtoffers”, kwam in april 1974 uit. Heeft dit tot nieuwe gezichtspunten geleid?
Een kwestie van dieper liggende aard
In nieuwsverslagen wordt vooral de aandacht gevestigd op het gedocumenteerde feit dat het Vaticaan al heel vroeg veel afwist van de gruweldaden die door de nazi’s werden bedreven. Veelzeggender is echter een ander bericht, waaraan weinig aandacht wordt geschonken, maar waaruit blijkt dat een van de vertrouwelingen van paus Pius XII reeds toentertijd een kwestie aansneed die veel dieper reikt dan de vraag waarom de paus zich niet tegen de nazi’s heeft uitgesproken. „Monseigneur” Domenico Tardini (later kardinaal) schijnt zich namelijk, volgens de berichten, eens verbitterd te hebben afgevraagd:
„Dat de Heilige Stoel er niet voor kan zorgen dat Hitler zich beter gedraagt, dat snapt iedereen. Maar dat de stoel van Rome geen priester in bedwang kan houden — wie begrijpt dat?”
Oppervlakkige debatten over het goede wat er tot stand zou zijn gebracht als paus Pius XII zijn stem had verheven, werken het alleen maar in de hand dat deze veel fundamentelere kwestie wordt verduisterd. Eerlijke christenen zijn gedwongen zich af te vragen: Hoe hadden de nazi-gruweldaden ooit kunnen plaatsvinden als het volk en zijn geestelijke leiders niet hun medewerking hadden verleend? Vijfennegentig percent van de toenmalige Duitse bevolking was hetzij katholiek of protestant. Bijna 32 miljoen, meer dan 40 percent, was katholiek, evenals bijna de gehele bevolking van Duitslands bondgenoten in Europa, Oostenrijk en Italië. Zelfs van de gevreesde S.S. was in 1939 nog bijna een vierde katholiek, ondanks druk van bovenaf om zich uit de kerk terug te trekken.1
Van paus Pius XII zelf is een commentaar afkomstig op deze kwestie — namelijk in een privé-brief van hem aan de bewuste priester wiens gedrag in die tijd aanleiding had gegeven tot de verbitterde klacht van „Mgr.” Tardini. Pas onlangs is de inhoud van deze brief, gericht aan de priester Jozef Tiso,a die tijdens de oorlogsperiode (1939-45) als president over het nazi-protectoraat Slowakije regeerde, vrijgegeven. Pius schreef aan „Monseigneur” Tiso dat hij had gehoopt dat het volk en de regering van Slowakije, „bijna geheel katholiek, nooit waren overgegaan tot de gewelddadige verwijdering van personen behorend tot het joodse ras”, terwijl het feit dat „zulke maatregelen worden uitgevoerd onder een bevolking van grote katholieke traditie, door een regering die verklaart haar dienares en behoedster te zijn”, hem ten zeerste had bedroefd. — 7 april 1943.2
Maar hoe kan enige vorm van samenwerking met de door de nazi’s op touw gezette rassenuitroeiing ooit serieus zijn overwogen onder een volk waarvan de paus zelf zei dat het ’bijna geheel katholiek was en een grote katholieke traditie bezat’? De morele leer van de Kerk had het voor „Mgr.” Tiso en zijn kudde ondenkbaar moeten maken enig deel aan deze rassenmoord te hebben! Maar de geschiedenis toont aan wat zij deden. Eerlijk gezinde kerkmensen willen een verklaring voor dit gedrag, evenals trouwens voor dat van de andere zogenaamd „christelijke” naties die met de nazi’s hebben samengewerkt.
Vaticaans eigen kardinaal Eugène Tisserantb geeft één oorzaak hiervan aan, een oorzaak die hij vrijelijk en openlijk bespreekt zoals dat kan in een privé-briefc aan een vriend. Hij schreef deze brief in 1940, na de val van Frankrijk, aan kardinaal Suhard van Parijs, en klaagde daarin dat „de fascistische ideologie en het Hitlerisme het geweten van de jongeren heeft vervormd, terwijl al degenen in de leeftijd van vijfendertig jaar en jonger bereid zijn op bevel van hun superieuren elke misdaad voor elk doel te begaan”. Maar hoe kunnen door de Kerk gevormde gewetens zo snel worden „vervormd”? Per slot van rekening had Hitler toen nog maar zeven jaar de tijd gehad om zijn invloed te doen gelden, terwijl de Kerk haar kudde al meer dan duizend jaar had onderwezen!
„Het voorname kenmerk van het christendom”
Stellig had paus Pius iets aan deze inmenging van de nazi’s op traditioneel kerkelijk terrein — het geweten! — kunnen doen. Maar kardinaal Tisserant treurt:
„Sinds begin november [1939] heb ik de Heilige Stoel aanhoudend en dringend verzocht om de uitvaardiging van een encycliek over de plicht van een ieder om de stem van zijn eigen geweten te volgen, dit toch is het voorname kenmerk van het christendom.” — (Wij cursiveerden)
Maar de geschiedenis zwijgt over een pauselijke verklaring tijdens die oorlogsdagen over dit „voorname kenmerk van het christendom”. Dit bracht Tisserant zelfs tot de melancholische voorspelling: „Ik vrees dat de geschiedenis misschien reden zal vinden om de Heilige Stoel te verwijten een politiek van gemak te hebben gevolgd en weinig anders. Dit is uitermate bedroevend.”3
Ongetwijfeld heeft deze pauselijke „politiek” van voorzichtige diplomatie ten aanzien van het nazi-regime tot het „gemak” geleid dat de Kerk en het Vaticaan zijn blijven bestaan. Pius zelf adviseerde de katholieke bisschoppen dan ook dat „het gevaar van represaillemaatregelen en drukuitoefening”, of nog erger, vroeg om „gematigdheid” in hun uitlatingen „ten einde erger kwaad te voorkomen. Dit is een van de motieven”, zo schreef hij, „voor de beperkingen” waaraan hij ook zijn eigen uitspraken onderwierp. — 30 april 1943.4
Deze verklaring helpt ons te begrijpen waarom Pius zich zo voorzichtig heeft gedragen. Het vormt echter geen verklaring voor de vraag waarom de bedienaren, priesters en leden van de kerk bijna tot de laatste persoon lijdelijk hebben toegezien bij de door de nazi’s bedreven gruweldaden, er hun medewerking aan hebben verleend en zich er soms ook zelf aan schuldig hebben gemaakt. Wat was er met hun geweten gebeurd?
De Kerk en het geweten
Het antwoord moet gelegen zijn in de oefening die hun geweten had ontvangen. Wat moest bijvoorbeeld een loyale katholiek opmaken uit de pastorale brief Asperis Commoti Anxietatibus, die paus Pius XII zelf op 8 december 1939 aan de aalmoezeniers in de diverse legers van de oorlogvoerende landen had gericht, van wie er meer dan 500 bij het leger van Hitler dienden? Aan beide kanten kregen de aalmoezeniers de aansporing om vertrouwen te hebben in hun respectieve militaire raadsheren en de oorlog te zien als een manifestatie van de wil van een hemelse Vader die altijd het kwaad ten goede keert, en „als strijders onder de vlaggen van hun land ook te strijden voor de Kerk”.5 (Wij cursiveerden)
Deze verwarrende tegenspraak is opnieuw karakteristiek voor de brieven die de paus aan de bisschoppen van beide kanten schreef. In een brief, gedateerd 6 augustus 1940 en gericht aan de Duitse bisschoppen, sprak paus Pius zijn bewondering uit voor de katholieken die „loyaal tot de dood, hun bereidheid toonden te delen in de offers en het lijden van de Volksgenossen [mede-Duitsers]”.6 Toch had de paus nog maar negen maanden daarvoor een soortgelijke boodschap aan de Franse bisschoppen gericht, waarin hun was gezegd dat zij het recht hadden om alle maatregelen te ondersteunen die genomen zouden worden om hun land tegen diezelfde „loyale” Duitse katholieken te verdedigen!7 De aartsbisschoppen van de Italiaanse Kerk ontvingen soortgelijke raad, net voordat Italië zich in de oorlog aansloot tegen de geallieerden.8
En toen dan ook het hoofd van de Kerk op een keer sprak over aangelegenheden die verband hielden met het geweten, prees hij het geweten van diegenen die „loyaal” dienst verrichtten in de legermacht van een van de partijen. En toen de Berlijnse correspondent van de L’Osservatore Romano, de officiële krant van het Vaticaan, eens aan Pius XII vroeg of hij zou protesteren tegen de uitroeiing van de joden, kreeg hij van de paus te horen dat deze niet kon „voorbijgaan aan het feit dat miljoenen katholieken in de Duitse legers dienen . . . „Moet ik hen in gewetensconflict brengen?” was zijn vraag.9
Waren protestantse kerkmensen minder verantwoordelijk? Wel, merk op wat de Kerkeraad van de Duitse Evangelische (Lutherse) Kerk, de grootste protestantse kerkorganisatie in Duitsland, op 30 juni 1941 in een telegram aan Hitler schreef:
„Moge de Almachtige God u en uw land steunen tegen de tweezijdige vijand [Engeland en Rusland]. De overwinning zal aan ons behoren; op het behalen daarvan zullen onze voornaamste verlangens en daden gericht moeten zijn. . . . in al haar gebeden is [de Kerk] met u en met uw weergaloze soldaten die nu bezig zijn de haard van deze pestilentie met wortel en tak uit te roeien.”10
Wanneer de „herders” deze soort van leiding geven, wat moet de kudde dan doen? Wat de kudde heeft gedaan, spreekt voor zich, is het niet?
Had Hitler in 1933 de kerken terecht laag aangeslagen? Hij pochte minachtend dat „de dominees . . . hun God aan ons zullen verraden. Ze zullen alles verraden omwille van hun armetierige baantjes en inkomens. . . . Waarom ons zorgen gemaakt? Ze zullen alles slikken ten behoud van hun materiële voordelen”.11 (Hitlers regering bleef gedurende de gehele oorlog grote staatssubsidies aan de belangrijkste kerken geven.)12
Om de realiteit te proeven van wat Hitler hier over de kerken zei, hoeft iemand zichzelf alleen maar af te vragen: „Als ik in die tijd in Duitsland, Oostenrijk of Italië een oprecht kerklid was geweest, wat zouden mijn geestelijke leiders me dan hebben geadviseerd — en wat zou ik hebben gedaan?” Veronderstel dat u zou zeggen: „Ik had Hitler niet gediend.” Wat had u dan kunnen verwachten, niet alleen van de zijde van de nazi’s, maar ook van uw eigen geestelijke leiders?
Gewetens in conflict met de Kerk
Ondanks al zijn zoeken kon de katholieke geleerde en onderwijzer Gordon Zahn slechts van één katholiek gedocumenteerde bewijzen vinden dat hij op grond van zijn geweten had geweigerd in Hitlers legers te dienen. Eén katholiek op de 32 miljoen katholieken die er toen in Duitsland waren. Afgezien van de kerkleden die vanwege politieke tegenstand door de nazi’s zijn vervolgd, vond hij in het gebied van Duitsland en Oostenrijk slechts zeven personen vermeld die op grond van hun geweten hadden geweigerd de militaire eed af te leggen.13 Ongetwijfeld vraagt u zich af waarom dit er zo weinig waren.
Zahn antwoordt dat hij uitgebreide interviews heeft gehad met de mensen die bovengenoemde weigeraars hebben gekend en dat „bij de meesten wel duidelijk naar voren kwam dat elke katholiek die militaire dienst weigerde, op geen enkele ondersteuning van zijn geestelijke leiders hoefde te rekenen”. Het is zelfs ironisch te moeten vaststellen dat deze standvastige weigeraars een kwelling waren voor hun „geestelijke leiders”.
Toen bijvoorbeeld de aartsbisschop van Freiburg, Konrad Gröber, een brief richtte aan een nazi-gerechtshof ten einde clementie te vragen voor een priester die had geweigerd, schreef hij dat de priester „een idealist was die volkomen de werkelijkheid was ontgroeid. . . . die zijn Volk en Vaterland wilde helpen maar daarbij van de verkeerde stellingen uitging”.14 Anderen mochten van gevangeniskapelaans niet aan de communie deelnemen omdat zij hun „christelijke plicht” de militaire nazi-eed af te leggen, niet hadden nagekomen.15
De gedocumenteerde zaak van een Oostenrijkse boer, Franz Jägerstätter, illustreert wat een kerklid van de zijde van zijn geestelijken kon verwachten. Jägerstätter kwam ten slotte vanwege het standpunt dat hij te Linz in Oostenrijk innam, in de gevangenis terecht en werd later onthoofd. De katholieke gevangeniskapelaan schrijft dat hij had „geprobeerd hem duidelijk te maken dat hij moest denken aan zijn eigen welzijn en dat van zijn gezin, ook bij het volgen van zijn persoonlijke idealen en beginselen” — iets wat trouwens ook Jägerstätters dorpspastoor al had betoogd, lang voordat hij in de gevangenis terechtkwam. „Hij scheen mijn zienswijze te gaan begrijpen”, schrijft de kapelaan, „en beloofde mijn raad op te volgen en de [militaire nazi-]eed af te leggen.”16
Kwam deze raad van een nazi? Neen — ze kwam van een priester die lang na de oorlog nog in goed aanzien stond! Maar dat was niet de enige druk van geestelijke zijde. Bisschop Fliesser van hetzelfde bisdom Linz onthult dat ook hij „Jägerstätter persoonlijk heeft gekend” en „tevergeefs had geargumenteerd” dat Jägerstätter niet verantwoordelijk was geweest „voor de acties van de burgerlijke [nazi-]autoriteiten”. De bisschop noemde zijn geval „een volslagen uitzondering, meer om bewondering voor te hebben dan na te volgen”. Bisschop Fliesser schreef dit na de oorlog aan een priester ter verklaring van zijn weigering het verhaal van Jägerstätter in het dioceesblad van Linz op te nemen. Het verhaal zou „verwarring kunnen veroorzaken en gewetens kunnen verontrusten”, zo zei hij.
Een man die zijn geweten volgde, werd dus door bisschop Fliesser als een ’uitzonderlijk geval’ bezien — niet als een voorbeeld ter navolging. „De grote helden zijn voor mij toch die voorbeeldige jonge katholieke mannen, seminaristen, priesters en gezinshoofden die streden en stierven als een heldhaftige vervulling van hun plicht”, zo vervolgde hij. Zelfs de aan het nazi-gerechtshof verbonden advocaat Feldmann gebruikte dit argument om te proberen Jägerstätter tot een compromis te bewegen, door namelijk op te merken dat miljoenen katholieken, met inbegrip van geestelijke waardigheidsbekleders, met een „rein” geweten aan de strijd deelnamen. Ten slotte, zo herinnert Feldmann zich, daagde hij hem uit één enkele keer te noemen dat een bisschop op enigerlei wijze de dienst in het nazi-leger had ontraden.17 Hij kende die niet. U?
Daarna terugkomend op het afgewezen artikel getiteld „Heroïsche standvastigheid”, sprak bisschop Fliesser in verwijtende toon over „de Bibelforschers [Jehovah’s getuigen] en Adventisten die in hun ’standvastigheid’ de voorkeur gaven aan de dood in het concentratiekamp in plaats van de wapens op te nemen”. Volgens hem waren zij beïnvloed door een „dwalend geweten”, terwijl er „voor het onderricht van mannen” wel „betere voorbeelden” gesteld konden worden, namelijk de „helden” die in de oorlog streden op aandrang van „een rein en zuiver geweten”.18
Dus zelfs na de oorlog vond deze gerespecteerde Oostenrijkse bisschop dat de kerkleden die zich in de legers van nazi-Duitsland hadden laten inlijven om hun mede-kerklidmaten in andere landen af te slachten, een „zuiver” geweten hadden. Degenen die liever de dood in een nazi-concentratiekamp onder de ogen zagen dan de nazi’s te dienen, waren volgens hem dwalende lafaards. Wat is uw mening?
Deze zienswijze van bisschop Fliesser ten aanzien van de christelijke Bibelforschers werd algemeen door de Kerk gedeeld, getuige de daden die ze onder het Hitler-regime heeft verricht. Zo stond bijvoorbeeld op 6 mei 1933 in de „gazette” van het bisdom Passau (in Duitsland) dat de Kerk een taak van de nazi’s had aanvaard om elke getuige van Jehovah in Beieren aan te geven die nog zijn geloof beoefende nadat dit de voorgaande maand verboden was verklaard.19
Het is veelzeggend dat vooral het moedige standpunt dat deze christenen innamen, van enige invloed is geweest op de katholieke Franz Jägerstätter. Gordon Zahn bericht dat, volgens de dorpspastoor, „Franz vaak met bewondering over hun getrouwheid had gesproken”, terwijl dorpsbewoners die hem hadden gekend, krachtig de nadruk legden op het feit dat hij „uren besteedde aan het spreken over religie en aan studie van de bijbel” samen met zijn neef, een Bibelforscher en de enige niet-katholiek in het dorp.20
Zelfs de lastercampagne van de nazi’s tegen de joden ontnam deze Getuigen niet de moed om volgens hun geweten de christelijke plicht te blijven vervullen vriendelijk jegens allen te zijn. De voormalige redacteur van de Danzinger Informator, J. Kirschbaum, schreef in het Jiddische Newyorkse dagblad Der Tog van 2 juli 1939 dat nadat in Danzig, in Polen, „als een plaag allerlei levensmiddelenzaken de bekende borden aanbrachten ’Juden unerwünscht’ (Joden niet gewenst)”, de Getuigen ’hun joodse buren of kennissen bleven voorzien van voedsel of melk zonder daar iets voor terug te vragen’.
Deze joodse redacteur verbaasde zich ook over de jonge Duitse Getuigen die in tegenstelling tot hun katholieke en protestantse klasgenootjes, zoals hij schreef, gewetensvol „weigeren de Swastika te groeten en ’Heil Hitler’ te roepen, in weerwil van alle dreigementen . . . die volkomen tevergeefs zijn. Helder en duidelijk verklaren de kinderen dat alleen God ’Heil!’ mag worden toegeroepen, maar geen mens, en dat zo’n daad daarom godslasterlijk is”.
Waarom die tegenstelling?
Met het oog op deze historische feiten moeten denkende christenen zich wel gaan afvragen: Hoe is het mogelijk dat een organisatie met alle haar ter beschikking staande middelen en na meer dan duizend jaar de tijd te hebben gehad het geweten van haar volgelingen te oefenen, slechts op één Duitse katholiek onder de 32 miljoen (0,000003 percent) kan wijzen van wie met zekerheid bekend is dat zijn geweten hem niet toestond voor de nazi’s te strijden? Van de 19.000 getuigen van Jehovah echter die er in 1933 in Duitsland waren, heeft volgens de geschiedkundige J. S. Conway, „een groter percentage (97 percent) dan enige andere kerk op de een of andere wijze vervolging ondergaan”. Zij stonden als eerste vermeld op de „Lijst van sinds 1933 verboden sekten” die op 7 juni 1939 door het hoofdkwartier van de Gestapo werd uitgegeven. — The Nazi Persecution of the Churches 1933-45, blz. 196, 370.
Waarom werden Jehovah’s getuigen zo vervolgd?’ In tegenstelling tot enkele kerkleden die om politieke anti-nazi-activiteiten werden vervolgd, bericht Conway dat hun weerstand „hoofdzakelijk gericht was tegen elke vorm van samenwerking met de nazi’s en tegen dienst in het leger. Hun standpunt op het bijbelse gebod baserend, weigerden zij de wapens op te nemen, zelfs tegen de vijanden van de staat. . . . daarmee kwamen zij vrijwel allemaal onder het doodvonnis te staan” (blz. 198; wij cursiveerden). Uiteindelijk hebben de nazi’s in totaal 203 van de 253 ter dood veroordeelde Getuigen geëxecuteerd, terwijl 635 in de gevangenis stierven en 6019 gevangenisstraffen ontvingen die bij elkaar opgeteld meer dan 13.924 jaar bedroegen.
Maar stonden de katholieken en protestanten die Hitler dienden, niet onder hetzelfde „bijbelse gebod”? Jazeker, net als de geestelijke leiders in Jezus’ dagen die Gods wet kenden. Toch maakte Jezus de verbaasde opmerking: „Hoe vindingrijk omzeilt gij het gebod van God om aan uw eigen traditie te kunnen vasthouden!” — Mark. 7:9, de katholieke Jerusalem Bible.
U kunt voor uzelf vaststellen „hoe vindingrijk” de hedendaagse religieuze leiders ’het gebod van God omzeilen’. Daarvoor slaan we de New Catholic Encyclopedia op en lezen wat er staat onder het kopje „Pacifisme”. We treffen daar onder meer de volgende woorden aan: „Evenmin bestaat er een wezenlijke tegenspraak tussen het voeren van een rechtvaardige oorlog en Christus’ gebod dat wij onze vijanden moeten liefhebben. Een rechtvaardige oorlog is meer een uiting van haat tegen het kwaad dan haat tegen de kwaaddoener. . . . Katholieken zijn stellig vrij om bij enige toekomstige oorlog hun eigen opinie te vormen over de vraag of er naar alle waarschijnlijkheid aan de eisen van een rechtvaardige oorlogvoering is voldaan . . .” — Uitgave 1967, Deel 10, blz. 856; zie ook „War, Morality of”.
Wat is de uitwerking van deze ’vindingrijke’ redenatie in de praktijk? Wel, hoeveel oorlogen kunt u in de geschiedenis van de katholieke en protestantse wereldbevolking opnoemen — om wat voor reden ook gestreden — die dan niet zouden hebben voldaan aan „de eisen van een rechtvaardige oorlogvoering”, zodat de kudde weigerde voor haar politieke meesters te strijden? Als de kerken vandaag voor dezelfde omstandigheden zouden komen te staan als in de nazi-tijd, gelooft u dan eerlijk dat ze anders zouden handelen? Kunnen Europese en Amerikaanse katholieken er bijvoorbeeld veilig op vertrouwen dat de miljoenen Poolse, Hongaarse en Tsjechische katholieken hun broeders in het geloof niet zullen aanvallen als het tot een Oost-West-confrontatie zou komen? Of is het realistischer om af te gaan op wat in het katholieke blad St. Anthony Messenger stond, dat priesters en bedienaren „vaak de indruk wekken dat zij elke oorlog of elk avontuur zullen zegenen wanneer de leiders van de staat besluiten zulks te ondernemen”? — mei 1973, blz. 21.
Toch gaf Christus Jezus, wiens discipelen zij beweren te zijn, de volgende regel met betrekking tot het christelijke discipelschap: „Hieruit zullen allen kunnen opmaken dat gij mijn leerlingen zijt: als gij de liefde onder elkaar bewaart.” Hij zei ook tot een discipel die hem met geweld trachtte te verdedigen (stellig een „rechtvaardige” zaak): „Steek uw zwaard weer op zijn plaats. Want allen die naar het zwaard grijpen, zullen door het zwaard omkomen.” — Joh. 13:35; Matth. 26:52, Sint-Willibrordvertaling.
Als u dus nu zou worden gevraagd degenen te identificeren die het werkelijk waard zijn in deze tijd de naam „christenen” te dragen, daarbij afgaande op de richtlijnen die Jezus zelf heeft vastgelegd, zou u dan in alle eerlijkheid een van de kerken van de christenheid kunnen aanwijzen? Wie hebben in de echte praktijk het identificerende kenmerk van ware liefde ten toon gespreid zoals Christus zelf het voorbeeld heeft gegeven? Wie hebben werkelijk lief, „niet met het woord of de tong, maar met de daad en in waarheid”? (1 Joh. 3:18, Petrus-Canisiusvertaling). De historische feiten spreken voor zich. Eerlijke mensen zullen ze afwegen. Velen trekken nu voordeel van de hulp die Jehovah’s getuigen hun gratis bieden om een door de bijbel geoefend geweten te ontwikkelen dat onder beproevingen niet zal bezwijken.
VERWIJSBRONNEN
1. Intern S. S.-rapport, National Archives, Washington, T-580, roll 42, file 245.
2. The Vatican in the Age of the Dictators, Anthony Rhodes, 1973, blz. 347.
3. Tisserant to Suhard, 11 juni 1940 (opgeslagen in het Bundesarchiv te Koblenz, R 43 II/1440a).
4. Documentation Catholique, Parijs, 2 febr. 1964.
5. Gepubliceerd in Seelsorge und kirchliche Verwaltung im Krieg, Konrad Hoffmann, bewerker, 1940, blz. 144.
6. Pius XII aan de Duitse bisschoppen, exemplaar in de bisschoppelijke archieven te Regensburg.
7. Aangehaald in Was sagen die Weltkirchen zu diesem Krieg? Zeugnisse und Urteile, Matthes Ziegler, 1940, blz. 109-112.
8. Boodschap van 24 april 1940, aangehaald in Der Vatikan und der Krieg, Alberto Giovannetti, 1961, blz. 300.
9. Verklaring op 11 maart 1963, in Berlijn, gepubliceerd in Summa iniuria oder Durfte der Papst schweigen?, Fritz J. Raddatz, bewerker, 1963, blz. 223.
10. Kirchliches Jahrbuch für die Evangelische Kirche in Deutschland 1933-1944 (Gütersloh, 1948), blz. 478-479.
11. The Voice of Destruction, Hermann Rauschning, 1940, blz. 50, 53.
12. Artikel 17 van het Concordaat tussen Duitsland en de Heilige Stoel, 20 juli 1933, Documents on German Foreign Policy, Serie D, Deel VIII, blz. 896f.
13. German Catholics and Hitler’s Wars, Gordon Zahn, 1962, blz. 54, 55.
14. Afschrift in de archieven van de aartsbisschoppelijke kanselarij te Freiburg.
15. Franz Reinisch: Ein Martyrer unserer Zeit, Heinrich Kreuzberg, 1953, blz.86.
16. In Solitary Witness, Gordon Zahn, 1964, blz. 75.
17. Idem, blz. 86.
18. Brief van 27 februari 1946, in St.-Radegund, Oostenrijk, parochiedocumenten over Jägerstätter.
19. Oberhirtliches Verordnungsblatt für die Diözese Passau, No. 10, 6 mei 1933, blz. 50-51.
20. In Solitary Witness, Gordon Zahn, 1964, blz. 108-110.
[Voetnoten]
a „Zijn hele leven was hij actief in het parochiewerk . . . ter dood veroordeeld [na de oorlog] als de Slowaakse ’Quisling’, en geëxecuteerd ondanks krachtige verzoeken om gratie.” — New Catholic Encyclopedia (uitgave van 1967), Deel 14, blz. 173, 174.
b Tot zijn dood in 1972 deken van het kardinalencollege.
c Gevonden door Duitsers die het paleis van de Parijse aartsbisschop plunderden en later door Tisserant als authentiek geïdentificeerd.
[Illustratie op blz. 18]
Hoe is het mogelijk dat mannen met een door de kerk geoefend geweten bereid waren elke misdaad te begaan die hun door hun leiders werd opgedragen?
[Illustraties op blz. 19]
Wie was verantwoordelijk?
[Illustratie op blz. 20]
[New York Post, 27 augustus 1940, allerlaatste editie, blz. 15]
„Nazi-leger geprezen, katholieke bisschoppen in Duitsland loyaal”
[New York Times, 25 september 1939, late stadseditie, blz. 6]
„Duitse soldaten door de kerken gerecruteerd”
[New York Times, 7 december 1941, late stadseditie, blz. 33]
„’Oorlogsgebed’ voor Reich, katholieke bisschoppen te Fulda vragen om zegen en overwinning”