De werkzaamheid van de geest die is uitgestort van omhoog
1. In welke toestand was de geestelijke staat van het overblijfsel van het geestelijke Israël vóór het einde van de Eerste Wereldoorlog in 1918 geraakt?
VOORDAT de Eerste Wereldoorlog op 11 november 1918 eindigde, kwam de geestelijke staat van het vervolgde overblijfsel van geestelijke Israëlieten woest te liggen. In geestelijk opzicht was deze staat als een wildernis geworden, waarin het gezalfde overblijfsel niet in het openbaar de ’vruchten van het koninkrijk’ voortbracht door „dit goede nieuws van het koninkrijk” te prediken (Matth. 21:43; 24:14). Er kwam een gevoel van onzekerheid en moedeloosheid over het internationaal gehate en onderdrukte overblijfsel van Koninkrijksambassadeurs.
2. Waardoor werd te kennen gegeven of de desolate toestand van het overblijfsel tot onbepaalde tijd zou voortduren, en wat was er nodig om verandering in de situatie te brengen?
2 Keurde Jehovah God het goed dat zijn opgedragen volk voor altijd in deze desolate toestand zou blijven? Neen. In voorchristelijke tijden verordende hij dat Jeruzalem en het land Juda gedurende een beperkte tijd, niet langer dan zeventig jaar, woest zouden liggen. Het Babylonische Rijk zou niet voor altijd over zijn slachtoffers, Jeruzalem en Juda, triomferen. Insgelijks was het niet Gods voornemen dat de slachtoffers van Babylon de Grote, namelijk het overblijfsel van het geestelijke Israël, voor onbepaalde tijd in een desolate toestand zouden verkeren. Wat was er nu dus nodig om de situatie tot heerlijkheid van hun God, Jehovah, te veranderen? Een speciale werkzaamheid van de heilige geest ten behoeve van hen!
3. Totdat wat zou gebeuren, zoals in Jesaja 32:15, 16 was voorzegd, zou de desolate toestand van Jehovah’s volk voortduren?
3 In Jesaja 32:15 verzekerde Jehovah zijn volk dat hun beklagenswaardige, desolate toestand slechts zou duren „totdat over ons de geest wordt uitgestort van omhoog”. En wat zou er daarna gebeuren? „En”, zo vervolgt de profetie, „de wildernis [zal] een boomgaard geworden . . . zijn en de boomgaard zelf [wordt] een waar woud . . . geacht. En in de wildernis zal gerechtigheid stellig verblijf houden, en in de boomgaard zal louter rechtvaardigheid wonen.” — Jes. 32:15, 16.
4, 5. (a) Wat zou er dus met betrekking tot het overblijfsel van geestelijke Israëlieten gebeuren? (b) Hoe werd dit voor het overblijfsel bekrachtigd in het visioen dat Ezechiël kreeg van een vallei vol dode beenderen?
4 Ah, ja, er zou geest op het overblijfsel van geestelijke Israëlieten worden uitgestort en zij zouden uit Babylon de Grote worden bevrijd. Dit schitterende vooruitzicht werd voor hen bekrachtigd door het visioen dat Jehovah zijn profeet Ezechiël gaf toen deze profeet nog een balling in het oude Babylon was. In het visioen zag hij een lage valleivlakte vol losse beenderen van talloze dode Israëlieten.
5 Voor die dode Israëlieten in het visioen leek de zaak hopeloos. Voor de levende Israëlieten, die in het oude Babylon, vele honderden kilometers van hun woest liggende land vandaan, in ballingschap verkeerden, leek de zaak even hopeloos. Ze was echter niet hopeloos van het standpunt van de Almachtige God uit bezien. Hij is de God die zelfs de doden kan opwekken. Eeuwen voordien had hij zijn profeten Elia en Elisa gebruikt om door middel van heilige geest letterlijk dode personen op te wekken. In het visioen van Ezechiël herschiep hij derhalve al die dode Israëlieten en deed hij hen herleven. Toen Jehovah de betekenis van het visioen verklaarde, zei hij: „Gij zult moeten weten dat ik Jehovah ben wanneer ik uw grafsteden open en wanneer ik u uit uw grafsteden [in Babylon] doe opkomen, o mijn volk. En ik wil mijn geest in u leggen, en gij moet tot leven komen, en ik wil u neerzetten op uw grond; en gij zult moeten weten dat ikzelf, Jehovah, heb gesproken en het heb gedaan.” — Ezech. 37:13, 14.
6. Hoe vond er een geestelijke opstanding plaats, en wat zeiden toekijkende natiën vol verbazing over hetgeen zij waarnamen?
6 In overeenstemming met deze profetie bleef Babylon niet langer een grafstede voor de joodse natie. Er vond een geestelijke opstanding plaats. Als door een wonder trokken een groep verbannen Israëlieten en hun bedienden in 537 v.G.T. uit Babylon en vestigden zij zich in hun eigen land. Zij begonnen Jeruzalem en zijn tempel te herbouwen en hun land, dat zo lang woest had gelegen, in een paradijs te veranderen. Zij hadden er geen reden meer toe zich „jammerend op de borst [te slaan] om de begeerlijke velden, om de vruchtdragende wijnstok”, die in 607 v.G.T. aan vernietiging door de Babylonische veroveraars waren prijsgegeven. Wat was er toen een manifestatie van de werkzaamheid van de heilige geest! De toekijkende heidense natiën waren verbaasd! Psalm 126:2 bericht dat zij zeiden: „Jehovah heeft iets groots gedaan door wat hij met hen heeft gedaan.”
7. Met betrekking tot wie in onze twintigste eeuw werden de woorden van Psalm 126:2 uitgesproken, en waarom?
7 Dat zelfde is in onze twintigste eeuw gezegd. Met betrekking tot wie? Niet met betrekking tot de natuurlijke joden die zich na de Eerste Wereldoorlog in Palestina vestigden en later met „een krijgsmacht” streden om de Republiek Israël op te richten, wat in 1948 gebeurde. Neen, maar de profetische woorden van Psalm 126:2 werden uitgesproken met betrekking tot de internationaal gehate en vervolgde Bijbelonderzoekers, die in het naoorlogse jaar 1919 uit hun dienstbaarheid aan Babylon de Grote werden bevrijd. Op die herstelde christenen, die geestelijke Israëlieten waren, werd geest van omhoog uitgestort. Dit herinnerde Bijbelonderzoekers aan het pinksterfeest in 33 G.T., hoewel de hedendaagse uitstorting van geest niet vergezeld ging van zichtbare „tongen als van vuur” die zich op het hoofd van de discipelen bevonden en hen op wonderbare wijze in staat stelden verschillende vreemde talen te spreken die zij niet hadden geleerd. — Hand. 2:1-4; Joël 2:28, 29; Jes. 32:15.
8. Voor welk naoorlogse werk was het overblijfsel van het geestelijke Israël gespaard gebleven, en waarom konden zij terecht de naam „Jehovah’s Getuigen” opnemen?
8 Als gevolg hiervan werden deze in geestelijk opzicht bezielde christenen levendiger in Jehovah’s actieve dienst dan ooit tevoren. Getuigenis geven, getuigenis geven, getuigenis geven over Gods opgerichte koninkrijk — over de gehele wereld! werd hun bezielende roep. Dat werd nu het belangrijkste doel in hun leven. Volgens de bijbel was dat de reden waarom God hen levend door de Eerste Wereldoorlog heen had gebracht en hen uit hun dienstbaarheid aan Babylon de Grote had bevrijd (Matth. 24:9-14). Zij brachten hun verstrooide leden dus weer bijeen en reorganiseerden zich om tot het einde over de gehele wereld het Koninkrijksgetuigeniswerk ten uitvoer te brengen. Toen kwam het jaar 1931. Door middel van honderden miljoenen gratis traktaten, door tientallen miljoenen gebonden boeken, door een wereldomvattende openbare bijbellezingenveldtocht, alsook met behulp van honderden radiostations hadden zij tot op die tijd een wereldomvattend getuigenis aangaande Jehovah’s naam en zijn Messiaanse koninkrijk gegeven. Dit alles hadden zij zonder de „geest van lafhartigheid” gedaan (2 Tim. 1:7). Nu namen die gezalfde voorstanders van Jehovah en van zijn koninkrijk onder Christus, terwijl hun de woorden van Jesaja 43:10 in de oren klonken, derhalve de schriftuurlijke naam „Jehovah’s Getuigen” aan.
9, 10. (a) Wie zijn niet in staat gebleken de aarde van die naam te ontdoen? (b) Wie, behalve het overblijfsel van het geestelijke Israël, zijn vastbesloten die naam in leven te houden, en wat hebben zij derhalve gedaan?
9 Tot op deze dag zijn alle religieuze krachten van Babylon de Grote en haar politieke, rechterlijke en militaire handlangers niet in staat gebleken de aarde van die naam, die op de bekendmakers van Gods koninkrijk rust, te ontdoen. Die naam blijft bestaan, en dit geldt ook voor de dragers ervan!
10 Een „grote schare” godvrezende mensen over de gehele aarde is vastbesloten die naam in leven te houden en vol betekenis te doen zijn, ook al zijn zijzelf geen geestelijke Israëlieten. Zij hebben opgemerkt wat de God die de naam Jehovah draagt, voor zijn naamvolk, het overblijfsel van het geestelijk Israël, heeft gedaan. Zij hebben bemerkt op welk volk Gods geest van omhoog is uitgestort. Degenen die de „grote schare” vormen, zijn thans derhalve de personen „onder de natiën” die zeggen: „Jehovah heeft iets groots gedaan door wat hij met hen heeft gedaan” (Ps. 126:2). De God die met zo’n klein overblijfsel van geestelijke Israëlieten zo iets kon doen, is de God die de „grote schare” wil aanbidden en dienen. Onbevreesd voor internationale haat en vervolging hebben zij zich door bemiddeling van Christus aan deze zelfde God opgedragen en hebben zij zich met het gezalfde overblijfsel van Jehovah’s christelijke getuigen verbonden. Ook zij hebben de verantwoordelijkheid op zich genomen Zijn getuigen te zijn, zonder zich hiervoor te schamen. — Openb. 7:9-17; Zach. 8:23.
VERDEDIGING TEGEN ’DOOR DEMONEN GEÏNSPIREERDE UITINGEN’
11. Waarover kwaken de draak, het wilde beest en de valse profeet, maar wat maken het overblijfsel en de „grote schare” niettemin bekend?
11 Het gezalfde overblijfsel en de „grote schare” staan thans eensgezind tegenover de duivelse „draak”, het met kernwapens uitgeruste „wilde beest” en de politieke „valse profeet”. In Openbaring 12:17 wordt duidelijk gemaakt dat de „draak”, Satan de Duivel, is uitgetrokken om oorlog te voeren tegen het gezalfde overblijfsel. Hiervoor gebruikt hij zijn politieke „wilde beest” en de Anglo-Amerikaanse „valse profeet”, die zich hier op aarde bevinden. Er blijven uit hun mond dus door demonen geïnspireerde, met kikvorsen te vergelijken uitingen komen over aanbidding van de Staat, over nationale soevereiniteit, over materialisme, en over wereldvrede en veiligheid door middel van de Verenigde Naties. Niettemin hebben Jehovah’s Getuigen het goede nieuws van Gods Messiaanse koninkrijk over de gehele wereld doen weerklinken. Deze Koninkrijksboodschap is tot meer dan tweehonderd landen en eilanden der wereldzeeën doorgedrongen. Het spreekt vanzelf dat de kwakende draak, het kwakende wilde beest en de kwakende valse profeet de Koninkrijksboodschap graag zouden willen smoren. Het religieuze Babylon de Grote, vooral de christenheid, zou er ook graag een eind aan maken, aangezien de christenheid de enige beweert te zijn die voor God spreekt.
12. Als welke situatie van koning Achab en zijn valse profeten en Jehovah’s profeet Michaja is de situatie thans derhalve?
12 De situatie is zoals die van Jehovah’s profeet Michaja en de valse profeten van Achab, de koning van Israël, omstreeks het jaar 920 v.G.T. De valse profeten voorzeiden een militaire overwinning voor koning Achab, maar Michaja voorzei rampspoed voor hem. Hij wees erop dat koning Achab, door Jehovah’s toelating, misleid werd zodat hij op grond van een bedrieglijke geïnspireerde uiting in de mond van zijn valse profeten zijn eigen ondergang tegemoet ging. Een valse profeet genaamd Zedekía maakte hier bezwaar tegen. Volgens 1 Koningen 22:24 „trad [Zedekía] nu naderbij en sloeg Michaja op de wang en zei: ’Langs welke weg is de geest van Jehovah dan wel van mij verder gegaan om met u te spreken?’” Toch had Jehovah inderdaad door Michaja gesproken, want koning Achab is nooit levend uit de oorlog teruggekeerd. — 1 Kon. 22:20-38.
13. In welk opzicht bleek het gezalfde overblijfsel van het geestelijke Israël als de profeet Michaja te zijn?
13 Dat voorval heeft een hedendaagse parallel, vooral sinds het jaar 1919, toen de zegevierende militaire bondgenoten uit de Eerste Wereldoorlog akkoord gingen met het voorstel voor een Volkenbond ter bescherming van de wereldvrede en veiligheid. Het gezalfde overblijfsel van geestelijke Israëlieten is als de profeet Michaja geweest. Er was heilige geest op hen uitgestort van omhoog, en zoals was voorzegd had dit op hen de uitwerking dat zij profeteerden en de profetieën van Jehovah’s geïnspireerde bijbel bekend maakten (Joël 2:28, 29). Onbevreesd voorzeiden zij op grond van bijbelse profetieën dat de Volkenbond zou falen. Ook maakten zij een waarschuwende boodschap aan het adres van de koningen of politieke heersers van de christenheid bekend, die met koning Achab van het afvallige Israël overeenkomen.
14. Over welke boodschap betreffende de heersers van de christenheid zijn de geestelijken gebelgd, en hoe hebben zij net als koningin Izébel gehandeld?
14 Het overblijfsel heeft bekendgemaakt dat die zogenaamd „christelijke” heersers in de komende „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon de nederlaag zullen lijden en door de voltrekking van Gods oordeel aan hen vernietigd zullen worden. Dit zal gebeuren in weerwil van het feit dat de geestelijken van de christenheid, evenals Zedekía en zijn groep valse profeten, de regeringen en strijdkrachten van de heersers der christenheid hebben gezegend. De geestelijken maken aanspraak op het exclusieve recht in de naam van God te spreken en Zijn geest te bezitten. Daarom zijn zij gebelgd over de rampspoedige boodschap die het gezalfde overblijfsel heeft bekendgemaakt betreffende de politieke heersers en hun legers, over wie zij, de geestelijken, de goddelijke zegen hebben afgesmeekt. Zij hebben getracht de door het gezalfde overblijfsel verrichte prediking te onderdrukken, alsof die niet door God was gemachtigd en niet door middel van Jehovah’s geest werd verricht. Zij hebben tot gewelddadige vervolging van het gezalfde overblijfsel aangezet, precies zoals Achabs vrouw, koningin Izébel, Elia en nog honderd andere profeten van Jehovah vervolgde. — 1 Kon. 18:13.
15. Wanneer zal het de geestelijken van de christenheid duidelijk worden gemaakt of zij wel ooit Gods geest hebben gehad, en waarom zullen zij niet meemaken dat de heersers van de christenheid de overwinning behalen?
15 Op die manier hebben de geestelijken van de christenheid het gezalfde overblijfsel feitelijk in het gezicht geslagen en gezegd: „Langs welke weg is de geest van Jehovah dan wel van mij verder gegaan om met u te spreken?” (1 Kon. 22:24) Het zal de geestelijken nu heel binnenkort duidelijk worden gemaakt of zij wel ooit Jehovah’s geest hebben gehad. Zij zullen de heersers en legers van de christenheid nooit de overwinning zien behalen. Zij zullen trouwens ook niet de vernietiging van hun politieke en militaire vrienden in de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” beleven. Waarom niet? Omdat voordat die oorlog te Har–mágedon zelfs maar begint, de nu nog vriendelijk gezinde politieke elementen, die thans een actieve rol in de organisatie der Verenigde Naties spelen, de geestelijken van de christenheid en de andere religieuze leiders van Babylon de Grote zullen gaan haten en hen zullen verdelgen. — Openb. 16:14, 16; 17:3-18.
16. Wat zal het met Michaja te vergelijken overblijfsel evenwel zien?
16 Hoe staat het echter met het gezalfde overblijfsel, op wie Jehovah zijn geest van omhoog heeft uitgestort? Zij hebben de slag die de geestelijken van de christenheid hun op de wang hebben gegeven, overleefd. Zij zullen de bijbelse boodschap die Gods geest hun duidelijk heeft gemaakt, in vervulling zien gaan. Ja, zij zullen zien hoe de wereldleiders, die door de met kikvorsgekwaak te vergelijken propaganda uit de mond van de draak, het wilde beest en de valse profeet naar Har–mágedon werden geleid, worden vernietigd.
„DE GEEST DER HEERLIJKHEID, JA, DE GEEST VAN GOD”
17. Waarom duiden de smaad en vervolging die in dit „besluit van het samenstel van dingen” over het overblijfsel en de „grote schare” komen, er niet op dat zij niet Gods geest bezitten?
17 Het gezalfde overblijfsel en hun medegetuigen, de „grote schare” van Christus’ hedendaagse „andere schapen”, zijn en worden nog steeds hevig vervolgd (Joh. 10:16). Duidt dit erop dat al deze christelijke getuigen van Jehovah niet Zijn geest bezitten? Neen! Het bewijst in feite het tegendeel, want Christus heeft voorzegd dat dit in het „besluit van het samenstel van dingen” zou gebeuren. Zijn ware discipelen zouden door alle natiën gehaat en vervolgd worden omdat zij getuigenis afleggen van zijn Messiaanse koninkrijk (Matth. 24:3, 9-14). Haat, smaad en vervolging wegens het vasthouden aan de naam van Christus als de thans regerende Koning vormen geen werkelijke reden voor schaamte alsof wij iets verkeerds hebben gedaan.
18. Waarom zijn volgens 1 Petrus 4:14 degenen die wegens Christus’ naam worden gesmaad, in werkelijkheid gelukkig te prijzen?
18 Een eerste-eeuwse christelijke martelaar, de apostel Petrus, zei: „Indien gij om de naam van Christus wordt gesmaad, zijt gij gelukkig, want de geest der heerlijkheid, ja, de geest van God, rust op u” (1 Petr. 4:14). Of, zoals de Willibrordvertaling het onder woorden brengt: „Prijst u gelukkig, als men u hoont om de naam van Christus: het is een teken dat de Geest der heerlijkheid, die de Geest van God is, op u rust.”
19. Met welk oogmerk smaden mensen ons om de naam van Christus, maar wat voor soort van geest geeft God ons?
19 Degenen die ons smaden omdat wij Christus navolgen door Gods geboden te gehoorzamen, willen maken dat wij ons zo beschaamd voelen dat wij met Gods dienst ophouden en niet langer „dit goede nieuws van het koninkrijk” tot een wereldomvattend getuigenis prediken. Maar de geest die God op zijn Koninkrijkspredikers legt, is geen geest die een gevoel van schaamte en van schuld veroorzaakt, als hadden zij iets verkeerds gedaan. Die geest maakt dat wij ons geëerd, verheerlijkt voelen, en hij houdt verband met Gods luisterrijke heerlijkheid. Het is een geest die ons ertoe beweegt te „juichen terwijl wij in verdrukkingen zijn, daar wij weten dat verdrukking volharding voortbrengt, volharding vervolgens een goedgekeurde toestand, de goedgekeurde toestand vervolgens hoop, en de hoop leidt niet tot teleurstelling, want de liefde Gods is in ons hart uitgestort door middel van de heilige geest, die ons werd gegeven”. — Rom. 5:3-5.
20. Is de smaad die in overeenstemming met Psalm 69:9 over ons komt, beperkt tot de smaad wegens de naam van Christus?
20 Wij die christelijke getuigen van Jehovah zijn, zijn bevoorrecht dat wij om meer dan slechts „de naam van Christus” gesmaad worden. Wij hebben het voorrecht vooral gesmaad te worden om de naam van Degene voor wie Jezus Christus smaad droeg. „Ook [de] Christus heeft zichzelf niet behaagd, maar zoals er staat geschreven: ’De smadingen van hen die u smaadden, zijn op mij gevallen’” (Rom. 15:3). De aldaar aangehaalde woorden uit Psalm 69:9 geven te kennen dat Degene die wordt gesmaad Jehovah is, voor wiens huis van aanbidding Jezus Christus zo ijverig was. — Joh. 2:17.
21. Wat kan er gezegd worden over de geest die op ons rust wanneer wij wegens Jehovah’s naam worden gesmaad?
21 Het is een glorierijke eer gesmaad te worden wegens Jezus Christus, de Zoon van God. Het is een nog grootsere eer gesmaad te worden wegens Jehovah God, de Vader van Jezus Christus, aangezien de Vader groter is dan de Zoon (Joh. 14:28). Daar de „geest der heerlijkheid” op ons rust als personen die om Christus’ naam worden gesmaad, moet deze geest in een nog vollediger mate op ons rusten wanneer wij worden gesmaad omdat wij de naam van zijn Vader en God, Jehovah, dragen. Wanneer wij onze rechtschapenheid jegens God blijven bewaren totdat onze smaders in de komende „grote verdrukking” worden vernietigd, zal Gods „geest der heerlijkheid” ons nooit verlaten. — Openb. 7:14-17; 1 Petr. 4:14.
„DE GEEST EN DE BRUID”
22. Waarom worden wij niet door de met kikvorsgekwaak te vergelijken propaganda van de zijde van de „draak”, het „wilde beest” en de „valse profeet” met de wereldleiders meegevoerd, en tegen welke geest worden wij beschermd?
22 Wij kunnen nog meer smaad van de zijde van de duivelse „draak” en het politieke „wilde beest” en de Anglo-Amerikaanse „valse profeet” verwachten omdat wij niet met de politieke heersers en hun legers naar het slagveld van Har–mágedon optrekken. Hun met kikvorsgekwaak te vergelijken propaganda en hun vijandige houding tegenover de getuigen van Jehovah zal ons er nooit toe brengen iemand of iets anders dan God te aanbidden of zijn universele soevereiniteit te loochenen of ermee op te houden eerst de kostbare dingen van zijn Messiaanse koninkrijk te zoeken. Wij hebben „de geest der heerlijkheid, ja, de geest van God”, om alle demonische ’geïnspireerde uitingen’ die alle natiën naar de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon leiden, te weerstaan (Openb. 16:13-16; 19:19-21). Wij, van onze zijde, luisteren naar en slaan acht op de ’geïnspireerde uitingen’ die uit Gods heilige Woord, de bijbel, komen. Wij brengen onze levenswandel in overeenstemming met die geïnspireerde uitingen. Jehovah’s geest, die de profeten inspireerde zodat zij de bijbel konden optekenen, is in ons leven dus actief werkzaam en beschermt ons zodat wij niet met „de geest van de wereld” besmet worden. — 1 Kor. 2:12.
23. Wiens stem laten wij thans eerbiedig overal weerklinken, en voor wie houdt het overblijfsel zich maagdelijk rein?
23 Eerbiedig laten wij de stem van „de geest en de bruid” over de gehele aarde weerklinken. Wij beseffen wie deze „bruid” is. Ze is de gemeente van door de geest verwekte discipelen die aan de hemelse Bruidegom, Jezus Christus, ten huwelijk beloofd zijn. Op aarde wordt ze thans vertegenwoordigd door het gezalfde overblijfsel, dat binnenkort met Christus in de hemel verenigd zal worden. Om deze reden neemt het overblijfsel van de „bruid”-klasse geenszins deel aan de religieuze hoererij die Babylon de Grote thans met de politieke heersers van de aarde bedrijft. In plaats van zich met de politiek te bemoeien en vrienden van de wereld te worden, houden de leden van de „bruid”-klasse zich maagdelijk rein voor hun hemelse Bruidegom, Jezus Christus, die zij overal bekendmaken als de Koning die aan Gods rechterhand in de hemel regeert. — Openb. 17:5, 18; 21:2-14, 21-24; Jak. 4:4.
24. Wat is de in Openbaring 22:17 genoemde „geest”?
24 Met betrekking tot de tijd waarin wij thans leven, zegt Openbaring 22:17: „En de geest en de bruid blijven zeggen: ’Kom!’ En laat een ieder die het hoort, zeggen: ’Kom!’ En een ieder die dorst heeft, kome; een ieder die wil, neme het water des levens om niet.” De hier genoemde „geest” is Jehovah’s werkzame kracht, die zich laat horen door middel van de geïnspireerde uitspraken die in de bijbelse profetieën worden aangetroffen. Deze geest is onder het overblijfsel van de „bruid”-klasse werkzaam.
25. Wie hebben gunstig gereageerd op de uitnodiging van „de geest en de bruid”, en tot wie zijn zij voor dorstlessend „water” gekomen?
25 Zijn er thans mensen op aarde die acht slaan op de uitnodiging van de zijde van „de geest en de bruid” en er gunstig op reageren? Ja, vooral sinds 1935 G.T., het jaar waarin de identiteit van de „grote schare” uit Openbaring 7:9-17 aan het overblijfsel van de „bruid”-klasse duidelijk werd gemaakt. Als reactie op de goddelijke uitnodiging zijn duizenden die naar het „water des levens” dorstten, uit het door droogte geteisterde Babylon de Grote gekomen. Zij hebben de gebroken wereldse „regenbakken”, die geen werkelijk levenonderhoudend „water” voor de stervende mensheid kunnen bevatten, de rug toegekeerd. Door bemiddeling van Jezus Christus, de hemelse Bruidegom, zijn zij tot Jehovah God gekomen, „de bron van levend water”, „de bron van het leven”. — Jer. 2:13; Ps. 36:9.
26. Waaraan nemen de leden van de „grote schare” te zamen met het overblijfsel van de „bruid”-klasse deel, en met welk resultaat?
26 Doordat de leden van de „grote schare” als gevolg van het drinken van het „water des levens” geestelijk zijn verkwikt, sluiten zij zich bij het gezalfde overblijfsel van de „bruid”-klasse aan om de uitnodiging aan nog anderen te doen toekomen. Op deze wijze wordt de „grote schare” drinkers steeds groter. Jehovah heeft zijn geest op de leden van de „grote schare” gelegd, en zij schamen zich er niet voor wegens Zijn naam en die van zijn Christus gesmaad te worden. Het verenigde overblijfsel en de „grote schare” gaan er aldus mee voort het goede nieuws op steeds grotere schaal te prediken, waarbij zij bekendmaken dat God zich heeft voorgenomen gehoorzame mannen en vrouwen onder Zijn Messiaanse koninkrijk eeuwig leven in een paradijstehuis hier op aarde te schenken. De prediking van dit „goede nieuws” over de gehele wereld zal voortduren totdat het einde komt over dit goddeloze samenstel van dingen, dat nog door de „draak”, het „wilde beest” en de „valse profeet” wordt beheerst.
27. (a) Hoe alleen kunnen wij de wereldomvattende Koninkrijksprediking die tot op heden is verricht, verklaren? (b) Met het oog waarop zullen wij, met eeuwig leven in het vooruitzicht, voortaan zaaien?
27 De wereldomvattende prediking van „dit goede nieuws van het koninkrijk” tot op heden is gewoon een wonder geweest. Hoe zullen wij het verklaren? Op geen andere wijze dan dat heilige geest actief werkzaam is geweest en nog is! God heeft deze geest actief werkzaam doen zijn ten behoeve van wat hij had voorzegd, namelijk de prediking van het goede nieuws van het koninkrijk op de gehele bewoonde aarde tot een getuigenis voor alle natiën voordat hun einde komt. Niets wat mensen of demonen hebben gedaan, heeft Zijn geest kunnen weerstaan. Laten wij, gezien Zijn onveranderlijke regel dat ’wat een mens zaait, hij ook zal oogsten’, voortaan niet met het oog op ons verdorven vlees zaaien, maar laten wij veeleer met het oog op Gods heilige geest zaaien. Wanneer wij voortaan met het oog op Gods geest zaaien, zullen wij te bestemder tijd uit die goddelijke geest eeuwig leven in Gods nieuwe ordening oogsten (Gal. 6:7, 8). Door bemiddeling van Jezus Christus komt alle dank aan Jehovah God toe dat in deze tijd, nu allen die rechtvaardigheid en vrede liefhebben hier zo dringend behoefte aan hebben, Zijn geest op zulk een machtige wijze actief werkzaam is!