-
Waarom is er „een tekort aan predikanten”?De Wachttoren 1958 | 15 oktober
-
-
Waarom is er „een tekort aan predikanten”?
In de christenheid is er thans een tekort aan bedienaren van het evangelie zelfs in landen waar de religie een „hoge vlucht” heeft genomen. Vanwaar deze paradox?
„WIJ HEBBEN een tekort aan predikanten!” Deze opmerking stond in de december-uitgave, 1957, van een in de Verenigde Staten verschijnend toonaangevend protestants maandblad, The Christian Herald.
Ter ondersteuning van deze verklaring worden er enkele indrukwekkende cijfers genoemd. Van de ongeveer 308.000 gemeenten in de Verenigde Staten moet bijna één vierde het zonder plaatselijke herder stellen. De Methodistische Kerk staat wel bovenaan met een tekort van bijna 16.000 voorgangers, terwijl andere groepen hier eveneens mee te kampen hebben.
Niet alleen de protestantse kerken worstelen met dit probleem. In dezelfde uitgave van de Herald stond dat de Rooms-Katholieke Kerk in de Verenigde Staten een tekort van meer dan 5000 parochiepriesters heeft. Dit is echter niet alleen tot de Verenigde Staten beperkt. Volgens McManus van de St. Patrick-kathedraal is er over de gehele wereld een tekort aan priesters. In sommige delen van Zuid-Amerika zien rooms-katholieken hun priester slechts tweemaal per jaar, en wel als ze feest vieren. Een goed voorbeeld van een dergelijk tekort geeft Venezuela ons, waar voor elke 11.000 rooms-katholieken slechts één priester is.
In Europa, en met name in Frankrijk, dat overwegend rooms-katholiek is, hebben vele duizenden parochies geen plaatselijke priesters. Zelfs in Italië wordt de situatie kritiek. Gedurende de afgelopen vijfentachtig jaar is het aantal priesters verhoudingsgewijs teruggelopen van één priester voor elke 175 katholieken tot slechts één priester voor meer dan 1.000 katholieken — een daling van 150.000 tot 47.000 gedurende die tijd.
Hoe komt het dat het aantal protestante en rooms-katholieke geestelijken over de gehele wereld terugloopt? Uit de voorhanden zijnde feiten blijkt dat minder jongemannen de theologische seminaries bezoeken en dat meer predikers hun ambt neerleggen en een ander beroep kiezen. Waarom eigenlijk?
WAAROM MEN NIET HET AMBT VAN GEESTELIJKE KIEST
Waarom worden steeds minder jongemannen predikant of priester? The Christian Herald stelde de „leken” en in het bijzonder de ouders hiervoor aansprakelijk. Eén geestelijke had volgens dit blad het volgende gezegd: „Mijn mensen willen graag dat er jonge mensen aan het christelijke werk deelnemen, maar niemand wil zijn eigen zoon er voor afstaan.” Van studenten wordt gezegd dat zij ontmoedigd geraken omdat hun religieuze vrienden geen enkel teken van belangstelling aan de dag leggen.
Alhoewel sommigen dus de ouders de schuld zouden willen geven omdat zij geen belangstelling aankweken voor het predikingsambt, zijn er anderen die de jeugd zelf de schuld geven. Zij zeggen dat de hedendaagse jeugd te materialistisch en te zelfzuchtig is om een dergelijk beroep tot het hunne te maken. Vervolgens zijn er naar men zegt ook enkele jeugdige personen die een dergelijke loopbaan vaarwel hebben gezegd wegens het voorbeeld dat door de geestelijken zelf wordt gesteld. Dit bleek uit het artikel „De bediening versterken,” dat door een zekere Robert Rankin was geschreven en in The Christian Century van 27 april 1955 verscheen. Nadat hij er op heeft gewezen dat vele jeugdige personen de bediening niet op zich nemen vanwege een gebrek aan kennis, verkeerde voorlichting, gevoelens van onwaardigheid en te hoge vereisten, geeft hij vervolgens onder het opschrift „Kan hij zijn rechtschapenheid bewijzen?” te kennen:
„Anderen keren zich juist door de bediening hier tegen. Ongetwijfeld is hun oordeel niet altijd billijk en soms wat naïef, maar ondanks dat ben ik er van overtuigd, hoezeer ik dit ook betreur, dat enkelen van onze flinke jonge mensen er geen roeping voor voelen omdat zij menen dat er huichelachtige, arrogante en onbevoegde personen op de kansels staan. Het ergste van alles is dat sommigen het idee hebben dat dergelijke eigenschappen noodzakelijk zijn om succes in de bediening te hebben.”
„Eén knaap vertelde mij,” aldus Rankin, „dat hij er belangstelling voor zou hebben indien hij er zeker van kon zijn dat hij niet zoals zíjn predikant zou hoeven te handelen. Hij gaf nadrukkelijk te kennen dat hij de grapjes en kanseltrucjes die hij in zijn kerk had meegemaakt en die volgens zijn oordeel nodig zijn om de mensen te boeien, verafschuwde. Hij voelde veel meer voor een baantje als leraar aan een middelbare school en dit zou hem niet alleen arbeidsvoldoening geven, maar hem tevens de kans bieden zijn rechtschapenheid te bewijzen.” — New York Post van 8 maart 1958.
Dat een religieuze leider een dergelijke bekentenis doet en zoiets toegeeft, is stellig het toppunt van ironie. Het betreft hier immers het beroep dat boven alle andere uitsteekt en ogenschijnlijk mannen en vrouwen de hoge beginselen van moraliteit, oprechtheid en het bewijzen van rechtschapenheid probeert bij te brengen.
WAAROM ZIJ HUN AMBT NEERLEGGEN
Niet lang geleden werden in de Amerikaanse pers de woorden van een rooms-katholieke woordvoerder, G. Poage, C.P., aangehaald die gezegd zou hebben dat er in de Verenigde Staten ongeveer een half miljoen ex-seminaristen zijn. Een seminarist is iemand die een theologisch seminarie heeft bezocht om voor priester opgeleid te worden. Dat er zoveel ex-seminaristen zouden zijn, bewijst dat er niet alleen een tekort aan predikers is omdat jeugdige mensen de bediening niet op zich nemen, maar ook omdat zo velen die loopbaan moe worden en vaarwel zeggen. Waarom is dit eigenlijk zo?
Zijn zij soms materialistisch? Dan zou het salaris dat zij ontvingen een zeer goede reden geweest kunnen zijn waarom zij dit beroep aan de kant hebben gezet. Zijn zij idealisten? Dan zijn desillusie, ontmoediging en teleurstelling wellicht redenen geweest waarom zij de bediening de rug hebben toegekeerd. Misschien bevonden zij zich in hetzelfde lastige parket als Ogantz, een Indiaans opperhoofd dat ongeveer 150 jaar geleden in Quebec leefde. Hij was door een Franse katholieke priester grootgebracht en werd als zendeling naar zijn volk gestuurd. Hij merkte tot een vriend op:
„In mijn hart ben ik nimmer een goede katholiek geweest, alhoewel ik trachtte een goed christen te zijn. Ik vond het echter veel gemakkelijker om van de andere Indianen katholieken te maken dan christenen. Ik bedoel hiermee dat zij bereidwilliger waren de ceremoniën na te komen dan de wetten van het christendom te gehoorzamen, en dat zij er door mijn prediking niet beter op werden. Het ontmoedigde me en ik vreesde dat mijn prediking bedrog en ik een bedrieger was.” — Historical Collections of Ohio, deel 1, Frank H. Howe.
Hoe kan men de evolutietheorie met de niet mis te verstane woorden van Mozes, Jezus en zijn apostelen in overeenstemming trachten te brengen? Of dat iemand zijn geloofsbelijdenis in overeenstemming met de bijbel tracht te brengen? Hoe staat het met het dilemma waarvoor een geestelijke wordt gesteld omdat zijn kudde de bijbelse beginselen zo schaamteloos overtreedt waardoor hij wel een keuze moet maken tussen het vertellen van de waarheid en een volle collectezak? En hoe staat het met de predikingsactiviteit van de christelijke getuigen van Jehovah, die gelijk een hagelstorm is waardoor „de leugen-schuilplaats” welke door zogenaamde christelijke bedienaren van het evangelie wordt onderwezen, wordt weggevaagd? — Jes. 28:17, NBG.
Het is wel duidelijk dat het beroep of de roeping van een christelijke geestelijke geen schriftuurlijk fundament of precedent heeft. Het onderscheid tussen geestelijken en leken was de christenen uit de eerste eeuw volkomen vreemd. Zij sloegen acht op Jezus’ instructies: „Laat gij u . . . niet ’Rabbi’ noemen, want één is uw leraar, terwijl gij allen broeders zijt. Noemt bovendien niemand op aarde uw vader, want Eén is uw Vader, de Hemelse. Laat u ook geen ’leiders’ noemen, want één is uw Leider, de Christus.” — Matth. 23:8-10.
-
-
Een goed gesprekDe Wachttoren 1958 | 15 oktober
-
-
Een goed gesprek
[Onderstaand artikel van de hand van ds. P.C. Schoonenboom, mederedacteur van het halfmaandelijkse tijdschrift Kerk en olde lantschap voor de provincie Drenthe verscheen in de uitgave van 10 januari 1958.]
● „Laatst stond hij aan m’n deur. Een blozende, knappe jongeman van twintig jaar. Hij was Jehovah’s getuige. Ach beste lezer, u kent ze waarschijnlijk ook wel. Ze zijn ook wel eens bij u aan de deur geweest. Wat hebt u toen gedaan? Hebt u hem wel eens binnen gelaten? Of bleef het bij schermutselen met enige bijbelteksten aan de buitendeur, gevolgd door een bedankje van uw kant, zoals u een verkoper van stofzuigers zegt, dat u hem niet nodig hebt? Laten we er maar meteen bij zeggen, dat de meesten onzer de Jehovah’s getuigen alleen van deze kant kennen. We weten vaak, dat het rare en lastige mensen zijn, die zo maar op je deur kloppen en die je aan de hand van vele citaten uit de bijbel vertellen, dat het einde van de wereld nabij is. Verder reikt onze kennis niet.
● Toen ik die jongeman op de stoep zag staan, kon ik hem echter niet raar vinden. Onmiddellijk dacht ik bij mezelf: een frisse jonge kerel van twintig jaar die van zijn geloof komt getuigen, waar hebben wij die in de kerk en in onze gemeenten? Ik was er ineens ten diepste bij geïnteresseerd. Wat bezielde deze jongeman? Wat vond hij daar bij die Jehovah’s getuigen, dat in de kerk weinig of niet te vinden is? Wat kan ik er uit leren voor mijn geloof?
● Met deze vragen in mijn hart liet ik hem binnenkomen. Wij hebben een hele avond samen gepraat en het was een goed gesprek. Ik ben er nog dankbaar voor, als ik er aan terug denk. En ik zou willen zeggen: u moet dat allemaal eens doen, als er gelegenheid voor is. Laat hem eens praten. Luister er goed naar. Hij zal vanzelf van leer trekken tegen de kerk en haar gebreken. Dat doen ze allemaal. De Jehovah’s getuigen hebben zeer grote bezwaren tegen de christelijke kerken. Het grappige van de zaak is, dat u dan ontdekt dat het gedeeltelijk ook uw eigen bedenkingen en aarzelingen zijn. En toch wordt uw geloof er door verlevendigd en verscherpt, dat zult u wel merken. Uw liefde voor de kerk wordt er door op de proef gesteld. En dat is alleen maar goed en heilzaam.”
-