De bediening verheerlijken
’Ik verheerlijk mijn bediening.’ — Rom. 11:13.
1, 2. Wat zullen volgens Zacharia 13:4-6 de bedienaren van de valse religie op een zekere toekomstige tijd trachten te doen, in plaats dat zij hun bediening verheerlijken?
DE TIJD nadert waarin degenen die bedienaren zijn van welke valse religie maar ook, beschaamd zullen zijn. Zij zullen niet voor hun beroep durven uit te komen. Dit wordt door de bijbelse profetieën te kennen gegeven. In Zacharia 13:4-6, waar zij „profeten” of zieners worden genoemd, lezen wij:
2 „En het moet op die dag geschieden dat de profeten beschaamd zullen worden, een ieder om zijn visioen wanneer hij profeteert; en zij zullen geen haren ambtsgewaad dragen met het doel te bedriegen. En hij zal stellig zeggen: ’Ik ben geen profeet. Ik ben een man die het land bebouwt, want een aardse mens zelf heeft mij van mijn jeugd af verworven.’ En men moet tot hem zeggen: ’Wat zijn deze wonden aan u tussen uw handen?’ En hij zal moeten zeggen: ’Die waarmee ik werd geslagen in het huis van wie mij intens liefhadden.’”
3. In welke mate zullen die wonden aan de geestelijken van de christenheid worden toegebracht?
3 De voormalige minnaars van de religieuze geestelijken zullen zich ten slotte tegen hen keren en hen op zodanige wijze slaan en verwonden dat dit zelfs hun dood tot gevolg heeft of ertoe leidt dat zij hun religieuze beroep en de daarbij behorende kledingstijl opgeven. In het laatste boek van de bijbel, Openbaring, wordt de houding van de wereldse functionarissen die zich tegen degenen keren die een religieus beroep uitoefenen, in levendige beeldspraak afgeschilderd. In hoofdstuk 17 wordt het gehele wereldrijk van valse religie, dat van het oude Babylon afstamt, voorgesteld als een internationale hoer die Babylon de Grote wordt genoemd.
4, 5. (a) Hoe wordt het wereldrijk van valse religie in Openbaring hoofdstuk 17 zinnebeeldig voorgesteld? (b) Wat zullen de symbolische tien horens, alsook het koninklijk gekleurde wilde beest zelf, ten slotte met Gods toelating ten aanzien van de berijdster van dit beest doen?
4 Op aanschouwelijke wijze wordt ze afgebeeld als zittend op een scharlakengekleurd wild beest, met zeven koppen en tien horens op die koppen. Het beest daalt af in een afgrond, verdwijnt en komt weer te voorschijn, precies zoals het is gegaan met de Volkenbond en zijn opvolgster, de organisatie der Verenigde Naties. In 1945 G.T. klom Babylon de Grote weer op de rug van dit opnieuw verschenen internationale politieke „beest”. Sindsdien heeft Babylon de Grote ruim 35 jaar lang op het „beest” met zijn koninklijke kleur gereden. De tijd moet nu nabij zijn dat het symbolische beest, tot ontzetting van de religieaanhangers, zich tegen de losbandige „vrouw” zal keren die gedurende het bestaan van zeven opeenvolgende wereldmachten de politiek heeft beheerst. Wat volgt dan? Openbaring 17:15-18 beeldt dit voor ons af met de woorden:
5 „De wateren die gij gezien hebt, waar de hoer zit, betekenen volken en scharen en natiën en talen. En de tien horens die gij gezien hebt, en het wilde beest, die zullen de hoer haten en zullen haar woest en naakt maken, en zij zullen haar vleesdelen opeten en zullen haar geheel met vuur verbranden. Want God heeft het hun in het hart gegeven zijn gedachte uit te voeren, ja, hun ene gedachte uit te voeren door hun koninkrijk aan het wilde beest [de achtste wereldmacht] te geven, totdat de woorden van God volbracht zullen zijn. En de vrouw die gij gezien hebt, betekent de grote stad [het hedendaagse Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie], die een koninkrijk over de koningen der aarde heeft.” — Zie Openbaring 18:21-24.
6. In welke mate zal de vernietiging van Babylon de Grote van invloed zijn op religie, en wat is de reden hiervoor?
6 Zal de naderende vernietiging van Babylon de Grote, waartoe ook de christenheid behoort, betekenen dat alle religie van het oppervlak van de aarde zal worden weggevaagd? Neen, zolang de ene levende en ware God bestaat, beslist niet! Zijn aanbidders, die geen deel uitmaken van de christenheid of van de rest van Babylon de Grote, zullen de wereldomvattende meedogenloze aanval op alle religie overleven. Zij zullen de bescherming genieten van Jehovah God en van zijn regerende „Heer der heren en Koning der koningen”, Jezus Christus. Daarna zullen zij getuige zijn van de vernietiging van de godloze, irreligieuze heersers die dan over de gehele aarde heersen. De „vorm van aanbidding die van het standpunt van onze God en Vader uit bezien rein en onbesmet is”, zal nooit van de aarde, die zijn „voetbank” is, worden weggevaagd. — Openb. 17:12-14; Jak. 1:27; Jes. 66:1.
GEEN DIENAREN OF MINISTERS VAN POLITIEKE REGERINGEN
7. Wat zal er in de oorlog te Har–mágedon gebeuren met de dienstdoende staatsdienaren of ministers van de politieke regeringen die tegen Jehovah zijn opgesteld?
7 In de beslissende „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon zullen de dienstdoende politieke staatsdienaren of ministers (gebaseerd op het Latijnse woord voor dienaar of bedienaar) die daar tegen God de Almachtige zijn opgesteld, te zamen met hun aardse regeringen worden vernietigd (Openb. 16:13-16; 19:11-21). De niet-politieke dienaren of „bedienaren” van de zegevierende Almachtige God, Jehovah, zullen gedurende die grootste aller oorlogen, die een eind zal maken aan het huidige samenstel van aardse regeringen, door hem worden gespaard. Op welk een grootse wijze zullen zij er aldus voor beloond worden dat zij getrouw in hun christelijke bediening voor hem hebben volhard! In veel landen, zowel communistische als niet-communistische landen, zal men er bezwaar tegen maken dat deze „bedienaren” in de taal van dat land „ministers” worden genoemd, aangezien dit woord uitsluitend voor de hoogste functionarissen in het staatsbestuur is gereserveerd.
8. (a) Met welk Griekse woord worden in het hedendaagse Griekenland de leden van het kabinet van de president aangeduid en wat is de betekenis ervan? (b) Voor wie wordt de term „diaken” daar gereserveerd?
8 In de christelijke Griekse Geschriften van de bijbel is de uitdrukking „dienaar” (minister, Latijn een vertaling van het Griekse woord diákonos, welk woord letterlijk „door stof” betekent, zoals in het geval van iemand die is uitgezonden of is ontboden. In het hedendaagse Griekenland wordt de president echter de proëdros genoemd, wat „degene die vóór of vooraan zit” betekent. De leden van zijn kabinet worden niet met het Griekse woord diákonos (minister, Latijn; dienaar of bedienaar) aangeduid, maar dragen de titel hupourgos, wat letterlijk een „onderwerker” betekent. Dit woord komt in de Griekse Septuaginta-vertaling van de Hebreeuwse Geschriften voor, en wel volgens de Codex Sinaïticus en de Codex Vaticanus. Jozua 1:1 luidt in deze vertaling: „Nu geschiedde het na de dood van Mozes, de dienstknecht van de HEER, dat de HEER tot Jozua, de zoon van Nun, Mozes’ minister [hupourgos], sprak” (The Jewish Publication Society of America en Bagster’s). (In de vertaling door Charles Thomson wordt Jozua „de luitenant van Mozes” genoemd, en wel in de oude betekenis van plaatsvervanger of stadhouder.) Evenzo heeft de president (proëdros) van de Republiek Griekenland zijn ministers, dienaren, assistenten of onderwerkers (hupourgos), terwijl hij de dienst van diákonos, of „diakenen”, aan de religieuze organisaties van het land overlaat.
9. Zijn er in schriftuurlijke zin „bedienaren” van God, ook al wordt de Latijnse term in een politieke betekenis gebruikt, en wat zei het tijdschrift de Watch Tower hier in 1882 over?
9 Er zij toegegeven dat de Latijnse term voor het woord „bedienaar”, namelijk minister, in veel landen alleen in een politieke betekenis wordt gebruikt en toegepast. Dit wil echter niet zeggen dat het, op grond van het standpunt van de bijbel in de oorspronkelijke talen, onjuist zou zijn iemand die zich geheel aan God heeft opgedragen en zich aan het doen van de wil van Jehovah God wijdt, evenals Jezus Christus een „bedienaar” (in verschillende talen „minister”) of diákonos van Jehovah God te noemen. Bijna een eeuw geleden werd er in de maandelijkse uitgave van juni 1882 (bladzijde 7) van het tijdschrift Zion’s Watch Tower and Herald of Christ’s Presence over religieuze bedienaren van het evangelie gezegd:
De discipelen werden uitgezonden om te prediken en te onderwijzen en te dopen. En hoewel wij geloven dat elk gewijd lid van het lichaam van Christus in de een of andere betekenis een bedienaar van het evangelie is en allen zijn „gezalfd om de blijde tijdingen te prediken”, hebben toch verscheidene leden de geschiktheid verworven bepaalde onderdelen van het werk te behartigen, evenals er verschillende leden en functies zijn in het menselijke lichaam, dat volgens de Schrift wordt gebruikt om het lichaam van Christus — de kerk — af te beelden.
10. Wat zei de uitgave van 1 januari 1892 van dit tijdschrift over volle-tijdverkondigers, die als colporteurs bekendstonden, in het licht van wat de naam-kerk van de christenheid onder Gods bedienaren verstaat?
10 In de latere uitgave van 1 januari 1892 (bladzijde 9) werd in het tijdschrift de Watch Tower, onder het opschrift „Gezichten vanaf de toren” het volgende gezegd:
Weinigen kennen deze colporteurs als de werkelijke vertegenwoordigers van de Heer of erkennen de waardigheid die de Heer in hun nederigheid en zelfopoffering ziet. Zendelingen? Neen, zeggen de wereld en de naam-kerk, ònze vertegenwoordigers zijn de zendelingen, die naar vreemde landen gaan. Ja, zegt de Heer, zij zijn wel degelijk mijn zendelingen, aan wie een grootse opdracht is gegeven — . . .
Bedienaren van het evangelie? Neen, zeggen de wereld en de naam-kerk, alleen onze vertegenwoordigers, die religieuze ambtsgewaden dragen en vanaf onze kansels prediken, zijn Gods bedienaren. Ja, zegt de Heer, zij zijn mijn dienaren (bedienaren) omdat zij mij dienen en waarheid aan mijn huisgezin uitdelen. Ik heb de boodschap die zij verbreiden, uitgevaardigd. Hij die hen veracht, veracht mij, en hij die de verzegeling in het voorhoofd ontvangt die ik via hen bewerkstellig, zal de leer kennen, dat die van mij is. „Mijn schapen kennen mijn stem.”
(Zie ook de uitgave van 1 februari 1899, de paragrafen 6 en 7, onder het opschrift „Is de huidige waarheid onredelijk?”)
11. Wat zijn de Latijnse grondwoorden voor „bedienaar” en „bediening”, en hoe worden ze gedefinieerd?
11 Is het tijdschrift De Wachttoren echter aanmatigend of arrogant geweest door te zeggen dat elke gewijde of opgedragen, gedoopte discipel van Jezus Christus een „bedienaar” is? In het geheel niet! In verscheidene talen, zoals Engels, Italiaans, Spaans, Portugees en Frans, zijn de woorden voor „bedienaar” en „bediening” afgeleid van de oude Latijnse woorden minister en ministerium, woorden die in de Latijnse Vulgaat-vertaling van de bijbel worden aangetroffen. Het Latijnse woord minister wordt als volgt gedefinieerd: „Een bediende, kelner, dienaar, ook een bediende of assistent van een priester; eveneens een ondergeschikt beambte.” Ministerium wordt gedefinieerd als „het ambt of de functies van een [be]dienaar, dienst, bediening, in een goede of een slechte betekenis; een ambt, bezigheid, werk, taak, beroep, bestuur, enz.” — A New Latin Dictionary, door Lewis en Short, blz. 1146.
12. In hoeverre wordt de bijbelvertaling die in het begin in de Watch Tower en verwante publikaties werd aangehaald, zelfs in deze tijd nog gebruikt, en als daarin over de bediening (ministry) wordt gesproken, heeft dit dan betrekking op de politiek?
12 De woorden „[be]dienaar” en „bediening” moeten dus een ruime betekenis hebben. Hierbij moeten wij in gedachte houden dat in de Engelse uitgaven van het tijdschrift de Watch Tower en verwante publikaties vanaf het begin de Authorized Version, of King James Version, van 1611 G.T. als fundamentele bijbelvertaling is gebruikt. Tot op de huidige dag wordt deze erkende vertaling overal in Groot-Brittannië en het Britse Gemenebest, alsook in de Verenigde Staten van Amerika gebruikt. In aanhalingen uit die algemeen gebruikte bijbelvertaling worden de sleutelwoorden „minister” ([be]dienaar) en „ministry” (bediening) gebruikt in de betekenis die er in de christelijke Griekse Geschriften (het Nieuwe Testament) aan wordt toegekend, en niet in de hedendaagse politieke betekenis. Wij hebben het hier niet over politiek.
RECENTE VERTALINGEN VAN DE WOORDEN
13. Aan welke vertaling van het controversiële woord diakonía geven veel Nederlandse bijbelvertalers de voorkeur, en wat zal Gods opgedragen volk in verband met de daaruit voortspruitende verplichtingen doen?
13 Er zijn heel wat moderne Nederlandse vertalingen van de christelijke Griekse Geschriften (het Nieuwe Testament). Aan welke vertaling van het controversiële Griekse woord diakonía hebben veel van deze moderne Nederlandse vertalingen de voorkeur gegeven voor hun lezers? Aan het woord „bediening”, met alle waardigheid die de bijbel eraan toekent. Het strookt dus geheel met de bijbelse zienswijze dat de opgedragen, gedoopte getuigen van Jehovah het passende woord „bediening” op de aan hen toegewezen christelijke activiteit van toepassing brengen. Vandaar dat zij zelf terecht „bedienaren” of „bedienaren van het evangelie” genoemd kunnen worden. Wat zullen deze „bedienaren” nu met betrekking tot hun „bediening” doen? Zullen zij in overeenstemming met deze bediening en de daaraan verbonden verplichtingen leven of zullen zij van hun bediening afzien omdat er bezwaar tegen wordt gemaakt of omdat er op vijandige wijze druk op hen wordt uitgeoefend? Op grond van de geopenbaarde bijbelse profetieën weten wij wat de politieke autoriteiten, die vijandig zullen worden, met de predikanten of „[be]dienaren des Woords”, bisschoppen, diakenen, priesters en patriarchen van Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie, zullen gaan doen. Wij moeten niet onze ogen sluiten voor wat er gaat komen.
14. Wat zal er tijdens „de grote verdrukking” met Babylon de Grote gebeuren, zoals door de symbolische taal van Openbaring hoofdstuk 17 te kennen wordt gegeven?
14 Zoals door de symbolische taal van Openbaring te kennen wordt gegeven, zullen de wereldlijke politieke machten de verbintenissen tussen Kerk en Staat verbreken. Ze zullen geen intieme relaties meer hebben met de internationale religieuze prostituée. Ze zullen haar van hun rug werpen, haar ontdoen van haar aanspraken op koninklijke macht, gesymboliseerd door het scharlaken en purper waarmee zij getooid is, en haar beroven van haar goud, parels en kostbare stenen waarmee zij zich opzichtig heeft getooid. De „gouden beker” in haar hand, die vol is met alle onreine en walgelijke dingen, de drinkbeker waaruit zij alle volken heeft laten drinken totdat ze beneveld raakten, alsof ze dronken waren, zullen de politieke machten uit haar hand wegrukken. Haar rijk versierde religieuze gebouwen zullen ze in plaatsen voor gewone, wereldlijke bezigheden veranderen of zelfs verbranden na ze van hun onrechtvaardig verkregen rijkdommen te hebben ontdaan. Wee de dag van afrekening die gedurende „de grote verdrukking” over Babylon de Grote zal komen! — Openb. 17:1-18; 7:14.
15. Wat zullen de christelijke getuigen van Jehovah dan verplicht zijn te doen?
15 Wat zal de koers die de politieke machten van de wereld binnenkort zullen gaan volgen, voor de christelijke getuigen van Jehovah betekenen? Dit: hun bediening ten behoeve van de belangen van Gods koninkrijk zal van de hand worden gewezen. Zij zullen niet langer „het jaar van goede wil van de zijde van Jehovah” prediken. Zelfs nadat Babylon de Grote zal zijn geplunderd, zullen zij er vastberaden mee moeten voortgaan de „dag der wraak van de zijde van onze God” bekend te maken. — Jes. 61:1, 2; 59:17, 18.
16. Hoe zullen Jehovah’s Getuigen de apostel Paulus navolgen in datgene wat hij volgens veel vertalingen in Romeinen 11:13 zegt?
16 Wat zullen Jehovah’s Getuigen tot aan die tijd ten aanzien van hun „bediening” doen? Terwijl zij goed in gedachte houden wat er volgens de bijbelse profetieën staat te gebeuren, zullen zij wijselijk besluiten datgene te doen wat de apostel Paulus, die zo’n voortreffelijk voorbeeld vormde, heeft gedaan. In Romeinen 11:13 beschreef de apostel Paulus, als een internationale gezant van Jehovah God, wat hij ten aanzien van zijn bediening deed. Volgens verscheidene moderne vertalingen zei hij hierover: „Nu spreek ik tot u die mensen der natiën zijt. Aangezien ik in werkelijkheid een apostel der natiën ben, verheerlijk ik mijn bediening” (Voorhoeve; Bakels; Nieuwe-Wereldvertaling; Synodale Vertaling). ’Ik zal mijn bediening eer aandoen’ (van Tichelen; Professorenbijbel). ’Ik houd mijn ambt hoog’ (Leidse Vertaling; Petrus-Canisiusvertaling; Ogilvie). ’Ik tracht mijn bediening tot eere te brengen’ (Brouwer). „Ik ben trots op mijn bediening” (Weymouth). „Ik maak mijn bediening heerlijk” (Statenvertaling). ’Ik doe mijn dienstwerk eer aan’ (De Katholieke Bijbel). ’Ik schat dit ambt hoog’ (Willibrordvertaling). Luthers bijbelvertaling luidt: „Ik [zal] mijn ambt prijzen.” Van der Palm vertolkte dit vers als volgt: „Ik houde het voor eene eer van deze mijne bediening.”
17. Zei Paulus dat hij, hoewel hij als jood zijn werk ten behoeve van heidenen verrichtte, dit werk als slechts een gemiddelde dienst beschouwde?
17 Uit bovengenoemde vertalingen merken wij op dat Paulus’ diakonía niet wordt verlaagd tot het niveau van alleen maar een „dienst”. Paulus gebruikt in verband met zijn „bediening” het Griekse werkwoord doxazoo, waarvan het Griekse woord doxa, dat „heerlijkheid” betekent, het grondwoord is. Er was in verband met Paulus’ diakonía beslist niets waarover hij zich behoefde te schamen. Today’s English Version geeft Romeinen 11:13 dan ook als volgt weer: „Ik spreek nu tot u, heidenen: Zolang ik een apostel voor de heidenen ben, zal ik trots zijn op mijn werk.” The Jerusalem Bible luidt: „Laat mij u, heidenen, het volgende zeggen: Ik ben tot de heidenen gezonden als hun apostel, en ik ben er trots op dat ik gezonden ben.”a
18. Waarom dienen de geestelijken, die klinkende titels dragen en van theologische hogescholen zijn afgestudeerd, niet op Jehovah’s Getuigen neer te kijken, als wij beschouwen wat de twaalf apostelen van Jezus Christus van nature waren?
18 Onze christelijke „bediening” is natuurlijk niets om verwaand van te worden. Wij dienen ons juist heel erg nederig te voelen dat God zijn opgedragen, gedoopte aanbidders zo heeft begunstigd dat hij hen onder leiding van de thans regerende Koning, Jezus Christus, zo’n bediening laat verrichten. De geestelijken van de christenheid, die van haar theologische hogescholen zijn afgestudeerd, worden met Eerwaarde, Weleerwaarde, Zeereerwaarde, Hoogeerwaarde, Uwe Hoogwaardige Excellentie en andere klinkende titels aangesproken en zullen daarom misschien neerkijken op de opgedragen, gedoopte getuigen van Jehovah. Aan de andere kant waren vier van Jezus’ apostelen vissers, één was een belastinginner en ook van de zeven anderen wordt niet gezegd dat zij een van de rabbijnse scholen van de eerste eeuw hadden bezocht. Toch krijgen zij in het laatste boek van de bijbel een eervolle vermelding. Daarin wordt namelijk gezegd dat hun namen op de twaalf fundamentstenen van het Nieuwe Jeruzalem staan gegrift. — Openb. 21:14.
19. Zijn de opgedragen, gedoopte getuigen van Jehovah dienaren of bedienaren („ministers”) van een regering, en hoe lang zal hun ministeriële dienst voortduren?
19 En als het om ministers van regeringen gaat, welnu, die opgedragen, gedoopte getuigen van Jehovah zijn dienaren of bedienaren („ministers”, op grond van het Latijn) van de belangrijkste regering die ooit heeft bestaan en nog bestaat. Neen, zij hebben niets gemeen met kabinetsleden (leden van de ministerraad) van sommige door mensen gevormde regeringen, zoals een koninkrijk of democratie, maar zij zijn dienaren („ministers”) van de Soeverein van het Universum, de Schepper van hemel en aarde. Als een vervulling van Matthéüs 24:14 zijn zij de aangestelde herauten van het Messiaanse koninkrijk van de thans regerende Koning, Jezus Christus. Hun bediening of ministeriële dienst zal niet eindigen met het catastrofale einde van het oude samenstel van dingen gedurende de „grote verdrukking” die thans zeer nabij is.
20. Verwees Paulus in zijn vermaningen in Kolossenzen 4:17 en 2 Timótheüs 4:5 naar de gewone, alledaagse dienst die door mensen in het algemeen wordt verricht?
20 De apostel Paulus kan moeilijk de gewone, alledaagse diensten in gedachten hebben gehad die door wereldse mensen in het algemeen worden verricht toen hij aan zijn medechristen Archippus schreef: „Blijf erop toezien dat gij de bediening die gij in de Heer hebt aanvaard, vervult” (Kol. 4:17). Tijdens zijn laatste gevangenschap schreef Paulus aan Timótheüs, zijn medezendeling: „Doe het werk [ergon, Grieks] van een evangelieprediker, volbreng uw bediening ten volle” (2 Tim. 4:5). Deze geïnspireerde instructies aan getrouwe dienaren of bedienaren van de oorspronkelijke christelijke gemeente vormen uitstekende vermaningen die alle opgedragen, gedoopte getuigen van Jehovah in deze „tijd van het einde” van het ten ondergang gedoemde oude samenstel van dingen, op zichzelf van toepassing kunnen brengen, tot eeuwige heerlijkheid van God. — Dan. 12:4.
[Voetnoten]
a Reeds in 383 G.T., het jaar waarin Eusebius Hiëronymus aan zijn Latijnse Vulgaat-vertaling van de Heilige Schrift uit de oorspronkelijke talen begon, populariseerde hij onder de Latijn-sprekende en -lezende christenen ’ministeriële’ termen (uitdrukkingen die met de bediening verband houden) door vanaf Matthéüs 20:26 het Latijnse zelfstandige naamwoord minister ([be]dienaar), vanaf Lukas 10:40 het Latijnse zelfstandige naamwoord ministerium („bediening”) en vanaf Matthéüs 4:11 het Latijnse werkwoord ministrare („[be]dienen”) te gebruiken.
Latijn was vroeger de internationale diplomatieke taal van de westerse wereld. In 1378, het jaar van het „Grote schisma van het Westen”, waarbij het pausdom was betrokken, publiceerde John Wycliffe zijn Engelse vertaling van het Nieuwe Testament (de christelijke Griekse Geschriften). „Wycliffe vertaalde rechtstreeks uit de Latijnse Vulgaat, aangezien hij zich niet competent achtte om de oorspronkelijke Hebreeuwse en Griekse originele handschriften als basis te gebruiken. Zijn vertaling is erg letterlijk en eenvoudig van stijl, maar stijf en gelatiniseerd; evenwel minder dan veel van de andere geschriften van Wycliffe” (Cyclopædia van M’Clintock en Strong, Deel X, bladzijde 1043, kolom 1, onder „Wycliffe”). Destijds in de veertiende eeuw gebruikte Wycliffe dus het woord minister in zijn vertaling. William Tyndale heeft het ongetwijfeld „veelvuldig in zijn vertaling uit de oorspronkelijke talen gebruikt”. In Romeinen 13:4 luidt de vertaling van Wycliffe: „He is the mynystre of God” (Hij is de bedienaar van God). In Romeinen 11:13: „I schal onoure my mynysterie” (Ik zal mijn bediening eren). — Oxford – Clarendon-pers.
[Inzet op blz. 24]
„De geest van de Heer Jehovah is op mij, . . . om uit te roepen het jaar van goede wil van de zijde van Jehovah en de dag der wraak van de zijde van onze God.” — Jes. 61:1, 2.
[Inzet op blz. 25]
„Vreemden zullen dienen als herders uwer kudden, . . . maar gíj zult priesters van Jahwe genoemd, bedienaren van onzen God geheeten worden.” — Jes. 61:5, 6, „LV”.