Søren Kierkegaards aanval op de christenheid
IN DE laatste dagen van zijn leven deed Søren Kierkegaard een verzengende aanval op de officiële christenheid waarvan ze zich nooit heeft kunnen vrijspreken. Zelfs nadat er honderd jaar zijn verlopen, geven zijn geschriften voor priesters, dominees en kerkgangers aanleiding voor verhitte besprekingen en debatten. Men heeft er tientallen jaren mee gewacht om zijn werken te vertalen. De reden waarom het vertalen van zijn werken in het Engels zo lang werd uitgesteld, wordt eerlijk toegegeven door priester W. Lowrie, die deze vertaling uiteindelijk heeft verzorgd: „Niemand anders heeft er enig enthousiasme voor kunnen opbrengen om zijn scherpe aanval aan de Engels sprekende wereld bekend te maken! Ik was er niet verlangend naar dit te doen”, aldus Lowrie. „Niemand heeft zich er gedrongen toe gevoeld aan deze aanval . . . tot beschaming van de Kerk ruchtbaarheid te geven.” Nu vertalingen de markt beginnen te overstromen en overal commentaren uitlokken, is een terugblik op deze moedige aanval uiterst actueel.
De Deense filosoof beschuldigde de christenheid van openlijke huichelarij. Hij verklaarde dat het „christendom” van de christenheid geen enkele betekenis had en alleen maar in naam bestond, terwijl „wij een leven van heidendom leven”. De christenheid heeft het niet gewaagd uitdagend te worden of openlijk tegen het christendom in opstand te komen. O neen! Ze heeft het christendom veeleer op huichelachtige en schurkachtige wijze van kant gemaakt door de definitie van wat een christen is, te vervalsen. De christenheid speelt de rol van het christendom en ziet God daarbij voor een dwaas aan. Het christendom van het „Nieuwe Testament” komt volgens hem niet in haar voor. Dit zijn scherpe beschuldigingen. Waardoor werd hij ertoe bewogen een dergelijk standpunt in te nemen?
Søren Kierkegaard werd op 5 mei 1813 in Kopenhagen geboren. In overeenstemming met de wens van zijn vader studeerde Søren theologie. In zijn studententijd was hij er echter niet zeker van of hij nu een christen zou worden of niet. Het was hem zelfs niet eens duidelijk wat een christen was. Meer dan tien jaar lang vergeleek hij de christenheid met zijn studiën van de bijbel. Hij beweerde gedurende deze tijd een dichter te zijn en verschool zich achter verscheidene synoniemen. Onbeduidende zaken, onverschilligheid, compromissen en huichelachtigheid waren afschuwelijk in zijn ogen.
Er schijnt bij Kierkegaard geen twijfel over bestaan te hebben dat het christendom de ware religie was. Hij beleed openlijk dat hij de bijbel als Gods Woord aanvaardde. Ondanks het feit dat er in zijn tijd bijbelcritiek bestond, scheen dit hem niet te beïnvloeden. Hij vond het dwaasheid om door middel van bewijzen van buitenaf argumenten vóór of tegen het christendom aan te voeren. De mensen moeten geloof hebben. Op zodanige wijze te prediken dat redding zeker lijkt te zijn, betekent volgens hem dat men het christendom verzacht. In zekere zin geeft men daardoor de indruk dat de smalle weg breed en gemakkelijk is terwijl dit in werkelijkheid niet het geval is. Het christendom dient beleefd te worden voor wat het is, en niet voor beloningen of promoties.
Wat Kierkegaard in de christenheid zag, was niet wat naar zijn weten het ware christendom kenmerkte. Dit werd een verontrustende factor in zijn leven. Hij kende priesters en bisschoppen die niet voor de waarheid wilden uitkomen, zelfs niet nadat dit onder hun aandacht was gebracht In de priester van zijn vader, bisschop Mynster, die als de bisschop van Seeland een leider was van de Deense staatskerk, was hij zeer teleurgesteld.
Op 30 januari 1854 stierf bisschop Mynster. De zeer in aanzien zijnde theoloog professor Martensen leidde de begrafenis. Hij prees Mynster in zijn preek als „een getuige voor de waarheid” die tot „de heilige keten van getuigen voor de waarheid” behoorde. Dit was teveel voor Kierkegaard. Hij zette zich aan het schrijven van zijn protest, maar wachtte totdat Martensen als de opvolger van de bisschop was uitgekozen voordat hij zijn aanval lanceerde. Nadat hij zijn aanval eenmaal wereldkundig had gemaakt, oogstte deze in de gehele natie veel succes. Hij publiceerde een aantal artikelen in de krant Fædrelandet en gaf vervolgens de brochurereeks Öjeblikket (Het ogenblik) uit. In het bestek van enkele maanden verrichtte hij een enorme hoeveelheid werk. Het kostte hem al zijn energie. Hij stierf kort daarna, in november 1855.
HET PROTEST
In zijn protest vraagt Kierkegaard: Wat is een getuige voor de waarheid? „Een getuige voor de waarheid is een mens die in armoede voor de waarheid getuigt — in armoede, in nederigheid, in vernedering, zodat hij niet wordt gewaardeerd, maar wordt gehaat en met afkeer wordt bezien, en vervolgens wordt uitgelachen, beledigd en bespot — terwijl hij zo arm is dat hij wellicht niet altijd zijn dagelijkse brood heeft, maar wel elke dag een rijke portie brood van vervolging krijgt te nuttigen. Voor hem bestond er nimmer promotie, behalve in omgekeerde zin, benedenwaarts, stap voor stap. Een getuige voor de waarheid is een man die wordt gegeseld, wordt mishandeld en van de ene gevangenis naar de andere wordt gesleurd, terwijl hij ten slotte — als laatste promotie, waardoor hij als een van de ware getuigen voor de waarheid tot de eerste klasse wordt toegelaten zoals deze door het christelijke protocol wordt gedefinieerd — . . . wordt gekruisigd, onthoofd, verbrand of geroosterd, waarna zijn levenloze lichaam door de beul op een afgelegen plaats wordt weggeworpen (zo wordt een getuige voor de waarheid begraven) of tot as wordt verbrand terwijl de as in de richting van de vier windhoeken wordt gestrooid, opdat elk spoortje van het ’vuil’ (dat hij volgens de apostel was) uitgewist mag worden.”
Was bisschop Mynster zulk een getuige? „Door bisschop Mynsters prediking wordt iets verzacht, verkleind, onderdrukt en weggelaten wat uitgesproken christelijk is, iets wat ons mensen ongelegen toeschijnt, wat ons leven inspannend zou maken”, schrijft Kierkegaard. In plaats van berouw te prediken, predikte hij vrede. Hij hield zich afzijdig van tweedracht en disputen. De bisschop had uit genotzucht „vrede” lief, het eerste vereiste voor het genieten van dit tegenwoordige leven. Het christendom vraagt om het brengen van offers, maar de bisschop was niet in de buurt om te offeren. Zijn prediking miste derhalve iets wat onmiskenbaar christelijk was.
Kierkegaard betoogde dat het niet voldoende is alleen maar de prijs te verlagen om iets te verkopen, maar dat men ook het produkt moet hebben. De bisschop bood tegen een zeer lage prijs eeuwige zegeningen van het christendom aan, terwijl deze hem niet toebehoorden, zodat hij er niets over te zeggen had. Wat de mensen van hem kochten, was derhalve niets anders dan goedkoop gepraat en lege beloften.
EEN CHRISTELIJK LAND
Kierkegaard deed ook een aanval op de populaire opvatting dat Denemarken een christelijk land is, dat alle inwoners christenen zijn. Hij richtte de aandacht van de wereld op Jezus’ woorden in Matthéüs 7:13, 14. Hier spreekt Jezus over de weg ten leven als een nauwe en smalle weg, „en weinigen zijn er, die hem vinden”. Te zeggen dat heel Denemarken christelijk is, betekent dat de weg zo breed is als deze maar enigszins kan zijn. Hij zou zelfs niet breder kunnen zijn, „daar wij allen deze weg bewandelen”, aldus Kierkegaard. Wanneer dit waar is, had Jezus het bij het verkeerde eind. Het menselijke geslacht dient gefeliciteerd te worden dat het nog christelijker is geworden dan de Stichter van het christendom zich had voorgesteld. Indien dit het geval is, bevat het „Nieuwe Testament” niet langer waarheid. Het is echter zeer duidelijk dat dit niet het geval is. De christenheid moet nog een lange weg afleggen voordat ze christelijk genoemd kan worden.
Kierkegaard vervolgt: „Wat wij voor ons hebben is niet het christendom, maar een kolossale zinsbegoocheling, en de mensen zijn geen heidenen, maar zij leven in de gelukzalige waan dat zij christenen zijn. Indien het christendom derhalve in deze situatie naar voren geschoven moet worden, dient allereerst de zinsbegoocheling te worden verwijderd.” Dit leidde hem ertoe een aanval te lanceren op de kinderdoop, het doen van belijdenis en de gedachte dat alle achtenswaardige volwassenen moeten trouwen en hun kinderen als christenen moeten opvoeden in plaats van hun te leren christenen te worden. In een van zijn artikelen verklaarde hij dat de christenheid „van geslacht op geslacht een maatschappij van niet-christenen is”. In een andere brochure bleef er niets meer van het protestantisme over. „Van christelijk standpunt uit bezien”, zo zei hij, „is het protestantisme doodeenvoudig een onwaarheid, een stuk oneerlijkheid — dat het onderwijs en het door woorden en daden tot uitdrukking gebrachte standpunt van het christendom vervalst — zodra het als een beginsel voor christendom en niet als een [correctief] geneesmiddel dat op een bepaalde tijd en plaats wordt gegeven, wordt beschouwd”. Hij noemde de christenheid „het verraad van het christendom; een ’christelijke wereld’ is . . . afval van het christendom”.
Merk op dat zijn aanval tegen de christenheid en niet tegen de kerk is gericht. „Wij hebben, indien u dit wenst, een voltallig college van bisschoppen, dekens en priesters; geleerde, zeer geleerde, begiftigde, menselijk goedmenende mannen; zij declameren allemaal — en dit doen zij goed, zeer goed, bijzonder goed of tamelijk goed of slecht — maar geen van hen past in het beeld van het christendom van het Nieuwe Testament.” „En dit is mijns inziens de vervalsing waaraan de officiële christenheid schuldig is: ze maakt het christelijke vereiste niet openhartig en vrijmoedig bekend — wellicht wel omdat ze bang is dat de mensen zouden beven wanneer zij zouden zien hoever wij ons er vandaan bevinden, zonder dat wij kunnen beweren dat ons leven in de verste verte een poging genoemd kan worden in de richting van het nakomen van het vereiste.”
Het christendom beweegt zich niet voort op het wijsje van „Hoe zachtkens glijdt ons bootje al op het spieg’lend meer”. Het christendom is „brandstichtend”. Christus zegt zelf: „’Ik ben gekomen, om vuur op de aarde te werpen’, en er is reeds brand, ja, dit vuur zal ongetwijfeld een verterende grote brand worden die het best met een bosbrand vergeleken kan worden, want de ’christenheid’ is in brand gestoken. De wijdlopigheden moeten verdwijnen, de kolossaal wijdlopige zinsbegoocheling welke door de (goedbedoelde of schurkachtige) introductie van de wetenschappelijke geleerdheid op christelijk terrein wordt aangekweekt.” „De officiële aanbidding van God (met de bewering het christendom van het Nieuwe Testament te zijn) is van christelijk standpunt uit bezien een namaaksel, een vervalsing.” Deze vervalsing heeft zo diep wortel geschoten, dat er ongetwijfeld zelfs priesters zijn die geloven dat de christenheid het christendom van de dagen van de apostelen is, terwijl ze in werkelijkheid precies het tegenovergestelde is geworden.
Kierkegaard verklaarde dat mannen in lange gewaden vrouwen en kinderen ertoe hadden misleid te denken dat Christus zich gunstig over hen als onderwijzers had uitgelaten. Het officiële christendom lijkt niet méér op het christendom van Jezus’ dagen dan een vierkant op een cirkel lijkt; „en wat wij een leraar (een priester) in het christendom noemen, lijkt niet meer op wat het Nieuwe Testament onder een leraar in het christendom verstaat, ja, het lijkt er niet meer op dan een latafel op een danser en staat niet méér in verband met wat het Nieuwe Testament onder de taak van een leraar verstaat dan een latafel met dansen”.
Kierkegaard besloot zijn aanval met te zeggen: „Mijn vriend, wie u ook bent en hoe uw leven ook in andere opzichten mag zijn, door ermee op te houden een aandeel te hebben (indien u dit gewoonlijk had) aan de openbare aanbidding van God zoals deze thans wordt beoefend (met de bewering dat ze het christendom van het Nieuwe Testament is), bent u voortdurend aan één overtreding minder schuldig, en wel een ernstige overtreding: u hebt er dan geen aandeel aan God als een dwaas te behandelen door datgene het christendom van het Nieuwe Testament te noemen wat het in werkelijkheid niet is.” „Dit móet gezegd worden; het zij dus gezegd.”
EEN RELIGIEUZE BEGRAFENIS
In oktober 1855 zakte Kierkegaard op straat in elkaar. Hij werd snel naar een ziekenhuis vervoerd, waar hij een maand later stierf. Hij wilde geen priester zien en wilde niet van het avondmaal des Heren gebruiken. Desondanks en ondanks zijn vernietigende aanval waardoor hij de christenheid aan de kaak stelde, ontving hij toch een kerkelijke begrafenis. Waarom maakten religieuze mensen zich er druk over hem een kerkelijke begrafenis te geven, de soort van begrafenis die hij als weerzinwekkend huichelachtig had bestempeld? Wellicht verwachtte Kierkegaard dat dit met hem zou gebeuren, want in Öjeblikket schreef hij over een vrijdenker, een man die openlijk verklaarde dat het officiële christendom een leugen was: „Indien hij sterft . . . en zoveel achterlaat dat de man Gods (de priester), de begrafenisondernemer en verscheidene andere mensen elk hun deel kunnen krijgen — mogen al zijn protesten niet baten en is hij een christen die als een christen wordt begraven — in die mate is het zeker dat wij allen christenen zijn. Indien hij niets achterlaat (heeft hij een beetje, dan helpt dit hem niets: de priester, die als christen snel tevreden is, is met weinig tevreden als er niet meer is), maar als hij letterlijk niets achterlaat — dan is dit het enige geval waarin zijn protesten in aanmerking genomen zouden kunnen worden.”
Kierkegaard kon niet tot de vrijdenkers gerekend worden en de Kerk was verre van blij met zijn geschriften, maar toch kreeg hij een kerkelijke begrafenis. Waarom maakte men dit gebaar ten aanzien van een onwelkome ziel? Men is waarschijnlijk het dichtst bij de waarheid wanneer men raadt dat Kierkegaard een beetje geld over had, in ieder geval genoeg om de priester en de begrafenisondernemer tevreden te stellen en de kosten van een zogenaamde christelijke begrafenis te bestrijden. Bovendien is het in overeenstemming met de huichelarij in de christenheid.
DE UITWERKING VAN ZIJN AANVAL
Kierkegaard had zich niet ten doel gesteld de kerkorganisatie in de war te sturen en een nieuwe religie te vormen. Hij interesseerde zich klaarblijkelijk niet voor leerstellingen. Zijn aanval was niet tegen de leerstellingen van de geestelijken gericht, maar tegen het feit dat zij datgene wat zij predikten niet in praktijk brachten. Hoe krachtig zijn aanval ook was, deze vond over het algemeen dovemansoren. De mensen stonden er onverschillig tegenover. Zij vonden zijn aanval somber. Schrijvers zeiden dat hij manisch-depressief was en dat zijn beginselen verre van smetteloos genoemd konden worden. W. Lowrie, die zijn boek in het Engels vertaalde, schrijft: „Ik had de satire van Kierkegaard niet nodig om in mijn geest de twijfel ingang te doen vinden of dit terecht een ’christelijk land’ genoemd kan worden. Ik heb opgemerkt dat 48 percent van de bevolking in onze laatste volkstelling er de voorkeur aan heeft gegeven te zeggen dat zij christenen zijn; het is echter zeker dat velen, niemand kan zeggen hoeveel, dit antwoord alleen maar gaven omdat zij niet op een andere religie konden komen om die op te geven; en de leiders van alle christelijke groeperingen rekenen erop dat, helaas, nauwelijks de helft van dat aantal het een of andere contact heeft met een Kerk. Het is eveneens een algemeen bekend feit dat het percentage belijdende christenen in intellectuele kringen veel kleiner is. Als bijzondere samenloop van omstandigheden moet worden opgemerkt dat bij de laatste volkstelling in het ’atheïstische’ Rusland precies 48 percent van de bevolking te kennen gaf ’gelovig’ te zijn. Wij moeten echter aannemen dat dit getal een minimum vertegenwoordigt, aangezien het in Rusland last veroorzaakt — indien het niet gevaarlijk is — zich een christen te noemen. Toen ik kort geleden in Mexico was, kwam ik onder de indruk van het feit dat in deze staat, die in politiek opzicht onchristelijk is, 98 percent van de bevolking beleed christelijk te zijn. Ik heb Kierkegaard niet nodig om mij te vertellen dat wij in een verwarde wereld leven.”
De mensen moeten ongetwijfeld meer weten dan dat zij onjuist handelen. Zij moeten worden geholpen de juiste weg te bewandelen. Dit kan alleen door de geest van de Almachtige en onder het leiderschap van Jezus Christus worden gedaan.