Studies over de geïnspireerde geschriften en hun achtergrond
Studie nummer 3 — De plaats der gebeurtenissen in de stroom des tijds
De tijdberekening in bijbelse tijden en een bespreking van de chronologie van belangrijke gebeurtenissen in zowel de Hebreeuwse als de Griekse Geschriften
1. (a) Waaruit blijkt dat Jehovah de tijd nauwkeurig bijhoudt? (b) Welke vooruitgang is er geboekt inzake het begrip van de bijbelse chronologie?
TOEN Jehovah’s engel Daniël het visioen van „de koning van het noorden” en „de koning van het zuiden” gaf, gebruikte hij verscheidene malen de uitdrukking „de bestemde tijd” (Dan. 11:6, 27, 29, 35). Er zijn ook nog veel andere schriftplaatsen die erop wijzen dat Jehovah de tijd nauwkeurig bijhoudt en zijn voornemens precies op tijd volbrengt (Luk. 21:24; 1 Thess. 5:1, 2). In zijn Woord, de bijbel, heeft hij een aantal „wegwijzers” verschaft die ons helpen belangrijke gebeurtenissen in de stroom des tijds te plaatsen. Er is veel vooruitgang geboekt inzake het begrip van de bijbelse chronologie. Onderzoekingen door archeologen en anderen blijven licht werpen op verschillende problemen, waardoor wij kunnen vaststellen wanneer belangrijke gebeurtenissen in het bijbelse verslag hebben plaatsgevonden. — Spr. 4:18.
2. Geef een voorbeeld van het rekenen met rangtelwoorden.
2 Rangtelwoorden en hoofdtelwoorden. In de vorige studie (par. 24 en 25) hebben wij geleerd dat er verschil bestaat tussen hoofdtelwoorden en rangtelwoorden. Dit dienen wij in gedachte te houden wanneer wij in overeenstemming met moderne dateringsmethoden de tijdsduur van bijbelse periodes vaststellen. In de verwijzing naar „het zevenendertigste jaar van de ballingschap van Jojachin, de koning van Juda,” is de uitdrukking „zevenendertigste” bijvoorbeeld een rangtelwoord. Het vertegenwoordigt 36 volle jaren plus enkele dagen, weken of maanden (naar gelang van de hoeveelheid tijd die is verstreken vanaf het eind van het 36ste jaar). — Jer. 52:31.
3. (a) Welke officiële archiefstukken zijn een hulp bij het vaststellen van bijbelse datums? (b) Wat was een regeringsjaar, en wat was een troonsbestijgingsjaar?
3 Regerings- en troonsbestijgingsjaren. De bijbel verwijst zowel naar officiële archiefstukken van de regeringen van Juda en Israël als naar staatsaangelegenheden van Babylon en Perzië. In al deze vier koninkrijken werd de staatschronologie nauwkeurig berekend naar de regeringsperiodes van de koningen, en dezelfde rekenwijze is in de bijbel overgenomen. Heel vaak noemt de bijbel de naam van het aangehaalde document, bijvoorbeeld „het boek van de aangelegenheden van Salomo” (1 Kon. 11:41). De regering van een koning omvatte een deel van een troonsbestijgingsjaar, gevolgd door een volledig aantal regeringsjaren. Regeringsjaren waren de officiële jaren in het koningschap, en ze werden gewoonlijk van Nisan tot Nisan of van lente tot lente geteld. Wanneer een koning als troonopvolger aan de macht kwam, werden de maanden tot aan de volgende lentemaand Nisan zijn troonsbestijgingsjaar genoemd, waarin hij de regeringsperiode van zijn voorganger voltooide. Zijn eigen officiële regeringsperiode werd echter vanaf de eerstvolgende eerste Nisan geteld.
4. Toon aan hoe de bijbelse chronologie naar regeringsjaren berekend kan worden.
4 Zo moet Salomo bijvoorbeeld enige tijd vóór Nisan 1037 v.G.T., toen David nog leefde, begonnen zijn te regeren. Kort daarna stierf David (1 Kon. 1:39, 40; 2:10). Davids laatste regeringsjaar duurde evenwel voort tot de lente van 1037 v.G.T. en werd nog steeds als een deel van zijn 40-jarige bestuur beschouwd. Het gedeeltelijke jaar vanaf het begin van Salomo’s regering tot de lente van 1037 v.G.T. wordt Salomo’s troonsbestijgingsjaar genoemd, en dit kon niet als een regeringsjaar van hem worden gerekend, daar hij nog steeds de regeringsperiode van zijn vader voltooide. Salomo’s eerste volledige regeringsjaar begon daarom pas in Nisan 1037 v.G.T. (1 Kon. 2:12). Uiteindelijk kon er gezegd worden dat Salomo’s regeringstijd 40 volle regeringsjaren besloeg (1 Kon. 11:42). Door aldus de regeringsjaren gescheiden te houden van de troonsbestijgingsjaren is het mogelijk de bijbelse chronologie nauwkeurig te berekenen.a
TERUGREKENEN TOT ADAMS SCHEPPING
5. Hoe wordt de datum voor het herstel van Jehovah’s aanbidding in Jeruzalem vastgesteld?
5 Vanaf de sleuteldatum beginnen. De sleuteldatum om terug te tellen tot Adams schepping is die van de omverwerping van de Babylonische dynastie door Cyrus in 539 v.G.T.b Cyrus vaardigde zijn decreet tot vrijlating van de joden uit in zijn eerste jaar, vóór de lente van 537 v.G.T. Ezra 3:1 bericht dat de zonen van Israël tegen de zevende maand, Tisjri, overeenkomend met september/oktober, terug waren in Jeruzalem. Daarom wordt de herfst van 537 v.G.T. gerekend als de datum van het herstel van Jehovah’s aanbidding in Jeruzalem.
6. (a) Welke voorzegde periode eindigde in de herfst van 537 v.G.T.? (b) Wanneer moet die periode begonnen zijn, en hoe wordt dit door de feiten ondersteund?
6 Dit herstel van Jehovah’s aanbidding in de herfst van 537 v.G.T. kenmerkte het einde van een profetische periode. Welke periode? De „zeventig jaar” gedurende welke het Beloofde Land tot „een verwoeste plaats” moest worden en waarover Jehovah tevens had gezegd: „In overeenstemming met de vervulling van zeventig jaar te Babylon zal ik mijn aandacht op ulieden richten, en ik wil jegens u mijn goede woord bevestigen, door u naar deze plaats terug te brengen” (Jer. 25:11, 12; 29:10). Daniël, die goed van deze profetie op de hoogte was, handelde in overeenstemming daarmee toen de „zeventig jaar” hun einde naderden (Dan. 9:1-3). De „zeventig jaar” die in de herfst van 537 v.G.T. eindigden, moeten dus in de herfst van 607 v.G.T. begonnen zijn. De feiten bevestigen dit. In Jeremia hoofdstuk 52 worden de gewichtige gebeurtenissen van de belegering van Jeruzalem, de Babylonische doorbraak en de gevangenneming van koning Zedekia in 607 v.G.T. beschreven. Vervolgens hebben de Babyloniërs, zoals in vers 12 staat, „in de vijfde maand, op de tiende dag”, dat wil zeggen, de tiende dag van Ab (overeenkomend met juli/augustus), de tempel en de stad verbrand. Dit was echter nog niet het beginpunt van de „zeventig jaar”. Er bleef nog iets van de joodse soevereiniteit bestaan in de persoon van Gedalja, die door de koning van Babylon als stadhouder van de overgebleven joodse nederzettingen was aangesteld. „In de zevende maand” werden Gedalja en enkele anderen vermoord, zodat de overgebleven joden uit vrees naar Egypte vluchtten. Pas toen, vanaf omstreeks 1 oktober 607 v.G.T., lag het land in de volledige betekenis „woest . . . om zeventig jaar te vervullen”. — 2 Kon. 25:22-26; 2 Kron. 36:20, 21.
7. (a) Hoe kunnen de jaren teruggerekend worden tot aan de verdeling van het koninkrijk na Salomo’s dood? (b) Welke ondersteuning wordt door Ezechiëls profetie verschaft?
7 Van 607 v.G.T. tot 997 v.G.T. De berekening van deze periode, terugrekenend vanaf de val van Jeruzalem tot de tijd van de verdeling van het koninkrijk na Salomo’s dood, levert veel problemen op. Een vergelijking van de in Eén en Twee Koningen beschreven regeringen van de koningen van Israël en van Juda duidt er echter op dat deze tijdsperiode 390 jaar beslaat. Een sterke aanwijzing dat dit het juiste getal is, vinden wij in de profetie in Ezechiël 4:1-13. Uit deze profetie blijkt dat ze betrekking heeft op de tijd waarop de stad Jeruzalem belegerd zou worden en haar inwoners door de natiën gevangengenomen zouden worden, hetgeen in 607 v.G.T. gebeurde. De 40 jaar waarover in het geval van Juda wordt gesproken, eindigden dus met de verwoesting van Jeruzalem. De 390 jaar waarover in het geval van Israël wordt gesproken, eindigden niet toen Samaria werd verwoest, want die gebeurtenis lag al ver in het verleden toen Ezechiël profeteerde, en de profetie zegt duidelijk dat ze betrekking heeft op de belegering en verwoesting van Jeruzalem. Daarom eindigde ook „de dwaling van het huis van Israël” in 607 v.G.T. Vanaf deze datum terugrekenend, zien wij dat de periode van 390 jaar in 997 v.G.T. begon. In dat jaar, na de dood van Salomo, brak Jerobeam met het huis van David en „trok Israël voorts van het volgen van Jehovah af, en . . . deed hen zondigen met een grote zonde”. — 2 Kon. 17:21.
8. (a) Hoe worden de jaren teruggerekend tot de uittocht uit Egypte? (b) Welke verandering is omstreeks deze tijd van invloed op de bijbelse chronologie?
8 Van 997 v.G.T. tot 1513 v.G.T. Aangezien het laatste jaar van Salomo’s 40 volle regeringsjaren in de lente van 997 v.G.T. eindigde, volgt hieruit dat zijn eerste regeringsjaar in de lente van 1037 v.G.T. begonnen moet zijn (1 Kon. 11:42). Het bijbelse verslag zegt in 1 Koningen 6:1 dat Salomo in de tweede maand van het vierde jaar van zijn regering het huis van Jehovah in Jeruzalem begon te bouwen. Dit betekent dat er drie volle jaren en één volledige maand van zijn regering waren verstreken, waardoor wij op april/mei van 1034 v.G.T. komen voor het begin van de tempelbouw. Dezelfde schriftplaats zegt echter dat dit ook „het vierhonderd tachtigste jaar [was] nadat de zonen van Israël uit het land Egypte waren getrokken”. Ook hier is 480ste een rangtelwoord dat 479 volledige jaren vertegenwoordigt. Door 479 bij 1034 op te tellen, komen wij derhalve op 1513 v.G.T. als het jaar waarin Israël uit Egypte wegtrok. In paragraaf 19 van Studie 2 wordt uitgelegd dat vanaf 1513 v.G.T. de maand Abib (Nisan) voor Israël als „de eerste der maanden van het jaar” gerekend diende te worden (Ex. 12:2) en dat voordien een jaar was aangehouden dat in de herfst, met de maand Tisjri, begon. The New Schaff-Herzog Encyclopedia of Religious Knowledge (1957, Deel 12, blz. 474) geeft als commentaar: „Het berekenen van de regeringsjaren der koningen wordt gebaseerd op het jaar dat in de lente begon en stemt overeen met de Babylonische methode, waarin deze datering gebruikelijk was.” Ongeacht wanneer men er in verband met bijbelse tijdsperioden toe overging het jaar in de lente te laten beginnen in plaats van in de herfst, er zouden ergens in de berekening van de tijd zes maanden moeten worden opgeteld of afgetrokken.
9. (a) Hoe wordt het verslag teruggerekend tot aan het moment waarop het Abrahamitische verbond in werking trad? (b) Hoe worden de eerste 215 jaar van deze periode verantwoord? (c) Hoe oud was Abraham toen hij op weg naar Kanaän de Eufraat overstak?
9 Van 1513 v.G.T. tot 1943 v.G.T. In Exodus 12:40, 41 bericht Mozes dat „de tijd van het verblijf van de zonen van Israël, die in Egypte hadden gewoond, . . . vierhonderd dertig jaar” was. Uit bovenstaande bewoordingen blijkt duidelijk dat niet deze gehele ’verblijfsduur’ in Egypte werd doorgebracht. Deze tijdsperiode begint op het moment dat Abraham op weg naar Kanaän de Eufraat overstak, op welk tijdstip Jehovah’s verbond met Abraham in werking trad. De eerste 215 jaar van deze ’verblijfsduur’ werden in Kanaän doorgebracht, en daarna werd een even lange periode in Egypte doorgebracht, totdat Israël in 1513 v.G.T. volledig vrij en onafhankelijk werd van Egyptische overheersing.c De voetnoot in de Nieuwe-Wereldvertaling bij Exodus 12:40 laat zien dat de Griekse Septuaginta, die gebaseerd is op een Hebreeuwse tekst die ouder is dan de masoretische tekst, na het woord „Egypte” de woorden „en in het land Kanaän” toevoegt. Ook de Samaritaanse Pentateuch doet dit. Galaten 3:17, waarin de 430 jaar ook worden genoemd, bevestigt dat deze periode begon met het in werking treden van het Abrahamitische verbond, en wel op het tijdstip dat Abraham op weg naar Kanaän de Eufraat overstak. Dit gebeurde daarom in 1943 v.G.T., toen Abraham 75 jaar was. — Gen. 12:4.
10. Welke andere bewijsvoering ondersteunt de chronologie van de tijd van Abraham?
10 De bovenstaande berekening wordt door nog een bewijsvoering ondersteund: In Handelingen 7:6 wordt er gewag van gemaakt dat het zaad van Abraham 400 jaar zou worden gekweld. Aangezien Jehovah in 1513 v.G.T. een eind maakte aan de kwelling door Egypte, moet deze kwelling in 1913 v.G.T. zijn begonnen. Dit was vijf jaar na de geboorte van Isaäk en komt overeen met het feit dat Ismaël „de spot dreef” met Isaäk toen deze werd gespeend. — Gen. 15:13; 21:8, 9.
11. Hoe brengt de bijbelse tijdtafel ons terug tot de datum van de Vloed?
11 Van 1943 v.G.T. tot 2370 v.G.T. Wij hebben gezien dat Abraham 75 jaar was toen hij in 1943 v.G.T. Kanaän binnentrok. Nu is het mogelijk de stroom des tijds verder terug, tot aan de dagen van Noach, te dateren. Dit wordt gedaan door gebruik te maken van de tijdsperioden die ons in Genesis 11:10 tot en met 12:4 worden verschaft. Deze berekening, die op totaal 427 jaar komt, ziet er als volgt uit:
Van het begin van de Vloed tot
aan de geboorte van Arpachsad 2 jaar
Vervolgens tot aan de geboorte
van Selah 35 „
Tot aan de geboorte van Heber 30 „
Tot aan de geboorte van Peleg 34 „
Tot aan de geboorte van Rehu 30 „
Tot aan de geboorte van Serug 32 „
Tot aan de geboorte van Nahor 30 „
Tot aan de geboorte van Terah 29 „
Tot aan de dood van Terah, toen
Abraham 75 jaar was 205 „
Totaal 427 jaar
Wanneer wij 427 jaar bij 1943 v.G.T. optellen, komen wij op 2370 v.G.T. De tijdtafel van de bijbel toont dus aan dat de vloed in Noachs dagen in 2370 v.G.T. begon.
12. Hoe wordt de tijd teruggerekend tot aan Adams schepping?
12 Van 2370 v.G.T. tot 4026 v.G.T. Wanneer wij nog verder teruggaan in de stroom des tijds, bemerken wij dat de bijbel de periode vanaf de Vloed helemaal tot aan Adams schepping dateert. Dit wordt aan de hand van Genesis 5:3-29 en 7:6, 11 vastgesteld. De tijdtelling wordt hieronder samengevat:
Vanaf Adams schepping tot aan de
geboorte van Seth 130 jaar
Vervolgens tot aan de geboorte
van Enos 105 „
Tot aan de geboorte van Kenan 90 „
Tot aan de geboorte van Mahalalel 70 „
Tot aan de geboorte van Jered 65 „
Tot aan de geboorte van Henoch 162 „
Tot aan de geboorte van Methusalah 65 „
Tot aan de geboorte van Lamech 187 „
Tot aan de geboorte van Noach 182 „
Tot aan de Vloed 600 „
Totaal 1656 jaar
Wanneer wij 1656 jaar bij ons voorgaande jaartal 2370 v.G.T. optellen, komen wij op 4026 v.G.T. voor de schepping van Adam, wellicht in de herfst, daar het jaar volgens de alleroudste kalenders in de herfst begon.
13. (a) Hoe ver gaat de geschiedenis van de mensheid hier op aarde dan terug? (b) Waarom komt dit niet overeen met de lengte van Jehovah’s rustdag?
13 Welke betekenis heeft dit in deze tijd? In de eerste editie van dit boek, uitgegeven in 1968, werd gezegd: „Betekent dit dan dat wij in 1968 al 5993 jaar gevorderd zijn in de ’dag’ waarop Jehovah ’is blijven rusten van al zijn werk’? (Gen. 2:3) Neen, want de schepping van Adam komt niet overeen met het begin van Jehovah’s rustdag. Na Adams schepping en nog binnen de zesde scheppingsdag schijnt Jehovah nog meer dieren en vogels geschapen te hebben. Bovendien liet hij Adam de dieren een naam geven, hetgeen enige tijd in beslag genomen zal hebben, en vervolgens schiep hij Eva (Gen. 2:18-22; zie ook NW-voetnoot bij vers 19, Uitgave van 1953). Hoeveel tijd er ook tussen de schepping van Adam en het einde van de ’zesde dag’ is verstreken, dit dient van de 5993 jaar te worden afgetrokken ten einde de werkelijke tijdsduur vanaf het begin van de ’zevende dag’ tot [1968] te verschaffen. Het heeft geen zin de bijbelse chronologie te gebruiken om over datums te speculeren die in de stroom des tijds nog in de toekomst liggen. — Matth. 24:36.”d
14. Waarom dient aan het bijbelse verslag over de oorsprong van de mensheid de voorkeur gegeven te worden boven de hypothesen en theorieën van mensen?
14 Hoe staat het met de wetenschappelijke beweringen dat de mens al honderdduizenden of zelfs miljoenen jaren hier op aarde is? Geen ervan kan, zoals in het geval van bijbelse gebeurtenissen, door geschreven verslagen uit die vroege tijden worden gestaafd. De werkelijk fantastische data die met de „prehistorische mens” in verband worden gebracht, zijn gebaseerd op veronderstellingen, die niet bewezen kunnen worden. In werkelijkheid gaat de betrouwbare wereldlijke geschiedenis, te zamen met haar chronologie, slechts enkele duizenden jaren terug. De aarde heeft vele veranderingen en catastrofes — zoals de wereldomvattende vloed uit Noachs dagen — meegemaakt, waardoor grote verstoringen zijn opgetreden in rotslagen en fossiele afzettingen, zodat wetenschappelijke uitspraken over jaartallen vóór de Vloed in hoge mate op gissingen berusten.e In tegenstelling tot alle tegenstrijdige hypothesen en theorieën van mensen doet de bijbel, door zijn specifieke, harmonieuze verslag over de oorsprong van de mensheid en zijn nauwgezet gedocumenteerde geschiedenis van Jehovah’s uitverkoren volk, een beroep op het gezonde verstand.
15. Welke uitwerking dient bijbelstudie op ons te hebben?
15 Een studie van de bijbel en overdenking van de werken van Jehovah God, die de tijd zo nauwkeurig bijhoudt, dient ons zeer nederig te stemmen. De sterfelijke mens is werkelijk heel klein in vergelijking met de Almachtige God, wiens ontzagwekkende scheppingsdaad, ontelbare millennia geleden uitgevoerd, zo eenvoudig in de bijbel wordt vermeld: „In het begin schiep God de hemel en de aarde.” — Gen. 1:1.
JEZUS’ AARDSE VERBLIJF
16. (a) In welke volgorde werden de vier evangeliën geschreven? (b) Hoe kunnen wij het tijdstip vaststellen waarop Jezus’ bediening is begonnen? (c) In welke volgorde komen de gebeurtenissen in de verschillende evangeliën voor, en wat kan er in verband met Johannes’ verslag worden opgemerkt?
16 De vier geïnspireerde verslagen over Jezus’ aardse leven schijnen in deze volgorde geschreven te zijn: Mattheüs (ca. 41 G.T.), Lukas (ca. 56–58 G.T.), Markus (ca. 60–65 G.T.) en Johannes (ca. 98 G.T.). Zoals in het voorgaande hoofdstuk is uiteengezet, komen wij, met gebruikmaking van de informatie in Lukas 3:1-3, samen met de datum 14 G.T. voor het begin van de regering van Tiberius Caesar, op 29 G.T. als het beginpunt van Jezus’ opmerkenswaardige bediening hier op aarde. Hoewel de gebeurtenissen in Mattheüs niet altijd in chronologische volgorde zijn vermeld, schijnen de andere drie boeken in de meeste gevallen de werkelijke volgorde aan te houden van de belangrijke gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan. Deze zijn kort weergegeven op bijgaande tabel. Zoals kan worden opgemerkt, worden door Johannes’ verslag, dat meer dan 30 jaar na de laatste van de andere drie werd geschreven, belangrijke leemten in de geschiedenis aangevuld, die niet door de andere schrijvers werden behandeld. Bijzonder opmerkenswaard is dat Johannes schijnbaar de vier Pascha’s tijdens Jezus’ aardse bediening vermeldt, waardoor wordt bevestigd dat zijn bediening drie en een half jaar heeft geduurd en in 33 G.T. eindigde.f — Joh. 2:13; 5:1; 6:4; 12:1 en 13:1.
17. Welk andere bewijs ondersteunt de datum van Jezus’ dood?
17 Dat Jezus in 33 G.T. is gestorven, wordt ook door andere bewijzen gestaafd. Volgens de wet van Mozes was 15 Nisan altijd een speciale sabbat, ongeacht op welke dag hij viel. Indien hij samenviel met een gewone sabbat, kwam die dag bekend te staan als een „grote” sabbat, en uit Johannes 19:31 blijkt dat een dergelijke sabbat volgde op de dag van Jezus’ dood, die daarom op een vrijdag viel. Niet in 31 of 32 maar alleen in 33 G.T. viel de 14de Nisan op een vrijdag. Daarom moet Jezus op 14 Nisan 33 G.T. gestorven zijn.g
18. (a) Wat profeteerde Daniël in verband met 69 „weken”? (b) Wanneer begon deze periode volgens Nehemia? (c) Hoe komen wij aan de datum voor het begin van de regering van Artaxerxes?
18 De 70ste „week”, 29–36 G.T. Tijdselementen van Jezus’ bediening worden ook beschreven in Daniël 9:24-27, waarin wordt voorzegd dat er 69 jaarweken (483 jaar) zouden voorbijgaan „vanaf het uitgaan van het woord om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen tot op Messias de Leider”. Volgens Nehemia 2:1-8 ging dit woord uit „in het twintigste jaar van Artaxerxes”, de koning van Perzië. Wanneer begon Artaxerxes te regeren? Zijn vader en voorganger, Xerxes, stierf in de tweede helft van 475 v.G.T. Artaxerxes’ troonsbestijgingsjaar begon dus in 475 v.G.T., en dit wordt gestaafd door krachtige bewijzen uit Griekse, Perzische en Babylonische bronnen. De Griekse geschiedschrijver Thucydides bijvoorbeeld (die bekend is komen te staan vanwege zijn nauwkeurigheid) schrijft dat de Griekse staatsman Themistocles naar Perzië vluchtte toen Artaxerxes „kort daarvoor op de troon was gekomen”. Een andere Griekse geschiedschrijver uit de eerste eeuw v.G.T., Diodorus Siculus, stelt ons in staat de datum van de dood van Themistocles vast te stellen op 471/470 v.G.T. Nadat Themistocles uit zijn land was gevlucht, had hij Artaxerxes om toestemming gevraagd een jaar lang de Perzische taal te bestuderen alvorens voor hem te verschijnen, en zo geschiedde het ook. Daarom moet Themistocles zich niet later dan 472 v.G.T. in Perzië hebben gevestigd, en zijn aankomst kan redelijkerwijs op 473 v.G.T. worden gedateerd. Toen was Artaxerxes „kort daarvoor op de troon . . . gekomen”.h
19. (a) Hoe kunnen wij, uitgaande van „het twintigste jaar van Artaxerxes”, de datum voor het verschijnen van de Messias vaststellen? (b) Hoe ging de profetie van de 70 „weken” vanaf deze datum in vervulling?
19 Aldus zou „het twintigste jaar van Artaxerxes” 455 v.G.T. zijn. Wanneer wij vanaf dit tijdstip 483 jaar (de 69 „weken”) tellen en in gedachte houden dat er geen jaar nul bestond bij het overgaan op de gewone tijdrekening, komen wij voor het verschijnen van „Messias de Leider” op 29 G.T. Jezus werd de Messias toen hij in de herfst van dat jaar werd gedoopt en met heilige geest werd gezalfd. De profetie geeft ook te kennen dat hij „op de helft van de [zeventigste] week . . . slachtoffer en offergave [zal] doen ophouden”. Dit gebeurde toen de typologische joodse slachtoffers hun geldigheid verloren omdat Jezus zichzelf als slachtoffer gaf. „De helft” van deze jaar-„week” brengt ons drie en een half jaar verder, naar de lente van 33 G.T., toen Jezus ter dood werd gebracht. Gedurende de gehele 70ste week moest hij echter „het verbond voor de velen . . . van kracht laten blijven”. Hieruit blijkt dat Jehovah’s speciale gunst ten aanzien van de joden gedurende de zeven jaar van 29 G.T. tot 36 G.T. zou voortduren. Pas toen werd voor de onbesneden heidenen de weg geopend om geestelijke Israëlieten te worden, zoals door de bekering van Cornelius in 36 G.T. wordt aangetoond.i — Hand. 10:30-33, 44-48; 11:1.
DE JAREN IN APOSTOLISCHE TIJDEN BEREKENEN
20. Hoe kan aan de hand van zowel de wereldlijke geschiedenis als het bijbelse verslag het tijdstip van Herodes’ dood en de daaraan voorafgaande gebeurtenissen worden vastgesteld?
20 Tussen 33 G.T. en 49 G.T. Het jaar 44 G.T. kan als een bruikbaar jaartal voor deze periode worden aanvaard. Volgens Josephus (De joodse geschiedenis, XIX, viii, 2) regeerde Herodes Agrippa I na de troonsbestijging van keizer Claudius van Rome (41 G.T.) nog drie jaar. Het geschiedkundige bewijsmateriaal duidt erop dat deze Herodes in 44 G.T. is gestorven.j Wanneer wij nu het bijbelse verslag bekijken, bemerken wij dat Agabus vlak voor Herodes’ dood „door middel van de geest” over een grote komende hongersnood profeteerde, dat de apostel Jakobus door het zwaard ter dood werd gebracht en dat Petrus (ten tijde van het Pascha) werd gevangengezet en op wonderbaarlijke wijze werd bevrijd. Al deze gebeurtenissen kunnen op 44 G.T. worden gedateerd. — Hand. 11:27, 28; 12:1-11, 20-23.
21. Op basis waarvan kunnen wij bij benadering het tijdstip van Paulus’ eerste zendingsreis bepalen?
21 De voorzegde hongersnood kwam omstreeks 46 G.T. Het moet rond die tijd geweest zijn dat Paulus en Barnabas „het ondersteuningswerk in Jeruzalem” uitvoerden (Hand. 12:25). Na hun terugkeer in Syrisch Antiochië werden zij door heilige geest afgezonderd om de eerste zendingsreis te maken, die zich tot Cyprus en vele steden en districten in Klein-Azië uitstrekte.k Deze duurde waarschijnlijk van de lente van 47 G.T. tot de herfst van 48 G.T., waarbij één winter in Klein-Azië werd doorgebracht. De volgende winter schijnt Paulus weer in Syrisch Antiochië te hebben doorgebracht, en dit brengt ons op de lente van 49 G.T. — Hand. 13:1–14:28.
22. Hoe kunnen de twee bezoeken van Paulus aan Jeruzalem die in Galaten hoofdstuk 1 en 2 worden vermeld, gedateerd worden?
22 Het verslag in Galaten hoofdstuk 1 en 2 schijnt met deze chronologie te kloppen. Hier vermeldt Paulus dat hij na zijn bekering nog twee speciale bezoeken aan Jeruzalem heeft gebracht, het ene bezoek „drie jaar later” en het andere „na verloop van veertien jaar” (Gal. 1:17, 18; 2:1). Indien deze twee tijdsperioden in overeenstemming met de gewoonte van die dagen als rangtelwoorden beschouwd dienen te worden en indien Paulus’ bekering vroeg in de apostolische tijd viel, zoals het verslag te kennen schijnt te geven, dan kunnen wij de 3 jaar en de 14 jaar achtereenvolgens berekenen als 34–36 G.T. en 36–49 G.T.
23. Welke aanwijzing schijnt erop te duiden dat zowel Galaten hoofdstuk 2 als Handelingen hoofdstuk 15 betrekking hebben op Paulus’ bezoek aan Jeruzalem in 49 G.T.?
23 Paulus’ tweede in de brief aan de Galaten vermelde bezoek aan Jeruzalem schijnt verband te hebben gehouden met de besnijdeniskwestie, daar gezegd wordt dat er zelfs van Titus, die Paulus vergezelde, niet verlangd werd dat hij zich liet besnijden. Als dit bezoek overeenkomt met het in Handelingen 15:1-35 beschreven bezoek dat werd gebracht om een beslissende uitspraak over de besnijdenis te verkrijgen, dan past 49 G.T. heel goed tussen de eerste en tweede zendingsreis van Paulus. Bovendien blijkt uit Galaten 2:1-10 dat Paulus deze gelegenheid gebruikte om aan „hen die mannen van aanzien waren” van de gemeente Jeruzalem het goede nieuws dat hij predikte voor te leggen, ’uit vrees dat hij tevergeefs liep’. Het is logisch dat hij dit zou doen wanneer hij hun verslag uitbracht van zijn allereerste zendingsreis. Paulus bracht dit bezoek aan Jeruzalem „op grond van een openbaring”.
24. Gedurende welke jaren maakte Paulus zijn tweede zendingsreis, en waarom bereikte hij Korinthe ongetwijfeld pas laat in 50 G.T.?
24 Paulus’ tweede zendingsreis, ca. 49–52 G.T. Na zijn terugkeer uit Jeruzalem bracht Paulus tijd door in Syrisch Antiochië; daarom moet de zomer van 49 G.T. al bijna voorbij zijn geweest toen hij vandaar vertrok voor zijn tweede reis (Hand. 15:35, 36). Deze was veel uitgebreider dan de eerste reis en dwong hem ertoe de winter in Klein-Azië door te brengen. Waarschijnlijk gaf hij in het voorjaar van 50 G.T. gehoor aan de oproep van de Macedoniër door naar Europa over te steken. Vervolgens predikte hij en richtte nieuwe gemeenten op in Filippi, Thessalonika, Berea en Athene. Dit bracht hem in de herfst van 50 G.T. naar Korinthe, in de provincie Achaje, nadat hij een reis had gemaakt van ongeveer 2100 km, grotendeels te voet (Hand. 16:9, 11, 12; 17:1, 2, 10, 11, 15, 16; 18:1). Volgens Handelingen 18:11 bleef Paulus daar 18 maanden, wat ons vroeg in 52 G.T. brengt. Toen de winter was geëindigd, kon Paulus via Efeze naar Cesarea varen. Nadat hij opgegaan was om de gemeente — klaarblijkelijk te Jeruzalem — te groeten, keerde hij, waarschijnlijk in de zomer van 52 G.T., naar zijn uitgangspunt in Syrisch Antiochië terug.l — Hand. 18:12-22.
25. (a) Hoe ondersteunt de archeologie 50–52 G.T. als de tijd voor Paulus’ eerste bezoek aan Korinthe? (b) Hoe wordt dit bevestigd door het feit dat Aquila en Priskilla ’onlangs uit Italië waren gekomen’?
25 Een archeologische ontdekking ondersteunt 50–52 G.T. als de tijd voor Paulus’ eerste bezoek aan Korinthe. Het gaat om een fragment van een inscriptie, een edict van keizer Claudius aan de inwoners van Delphi in Griekenland, die de woorden bevat „[Lucius Ju]nius, Gallio, . . . proconsul”. Geschiedschrijvers zijn het er algemeen over eens dat het getal 26, dat eveneens in de tekst voorkomt, verwijst naar het feit dat Claudius voor de 26ste maal tot imperator werd uitgeroepen. Andere inscripties laten zien dat Claudius vóór 1 augustus 52 G.T. voor de 27ste maal tot imperator werd uitgeroepen. De ambtsperiode van een proconsul besloeg een jaar en telde vanaf het begin van de zomer. Gallio’s jaar als proconsul van Achaje blijkt dus van de zomer van 51 G.T. tot de zomer van 52 G.T. gelopen te hebben. „Toen nu Gallio proconsul van Achaje was, stonden de joden eensgezind tegen Paulus op en voerden hem naar de rechterstoel.” Nadat Gallio Paulus had vrijgesproken, bleef de apostel „nog vrij veel dagen langer” en ging toen scheep naar Syrië (Hand. 18:11, 12, 17, 18). Dit alles schijnt te bevestigen dat de lente van 52 G.T. het einde kenmerkte van Paulus’ 18 maanden durende verblijf in Korinthe. Nog iets waardoor de tijd wordt aangegeven, is de verklaring dat Paulus bij zijn aankomst in Korinthe „een zekere jood [aantrof] genaamd Aquila, van geboorte uit Pontus, die onlangs uit Italië was gekomen, en zijn vrouw Priskilla, omdat Claudius bevolen had dat alle joden uit Rome moesten vertrekken” (Hand. 18:2). Volgens de geschiedschrijver Paulus Orosius, uit het begin van de vijfde eeuw, werd dit bevel tot verbanning in het negende jaar van Claudius gegeven, dat wil zeggen, in 49 G.T. of in het begin van 50 G.T. Aquila en Priskilla konden Korinthe dus enige tijd vóór de herfst van dat jaar hebben bereikt, zodat Paulus daar van de herfst van 50 G.T. tot de lente van 52 G.T. heeft kunnen zijn.a
26. Op welke datums bereikte Paulus op zijn derde zendingsreis de opeenvolgende stopplaatsen?
26 Paulus’ derde zendingsreis, ca. 52–56 G.T. Na „enige tijd” in Syrisch Antiochië te hebben doorgebracht, was Paulus opnieuw op weg naar Klein-Azië, en hij bereikte Efeze waarschijnlijk tegen de winter van 52/53 G.T. (Hand. 18:23; 19:1). Paulus besteedde „drie maanden” en vervolgens „twee jaar” aan het geven van onderwijs in Efeze, en hierna vertrok hij naar Macedonië (Hand. 19:8-10). Later herinnerde hij de opzieners uit Efeze eraan dat hij „drie jaar lang” onder hen dienst had verricht, maar dit kan heel goed een afgerond getal zijn (Hand. 20:31). Paulus schijnt Efeze na „het pinksterfeest” vroeg in 55 G.T. te hebben verlaten, waarna hij helemaal naar Korinthe in Griekenland reisde, op tijd om daar drie wintermaanden te kunnen doorbrengen. Toen keerde hij omstreeks de paschatijd van 56 G.T. naar het in het noorden gelegen Filippi terug. Vandaar reisde hij per schip via Troas en Milete naar Cesarea en ging op naar Jeruzalem, waar hij tegen Pinksteren van 56 G.T. aankwam.b — 1 Kor. 16:5-8; Hand. 20:1-3, 6, 15, 16; 21:8, 15-17.
27. Hoe worden de gebeurtenissen tot aan het einde van Paulus’ eerste gevangenschap in Rome gedateerd?
27 De slotjaren, 56–100 G.T. Kort na zijn aankomst in Jeruzalem werd Paulus gearresteerd. Hij werd naar Cesarea overgebracht, waar hij twee jaar in hechtenis werd gehouden totdat Felix als bestuurder door Festus werd vervangen (Hand. 21:33; 23:23-35; 24:27). De datum van Festus’ aankomst en van Paulus’ daaropvolgende vertrek naar Rome schijnt 58 G.T. te zijn geweest.c Na Paulus’ schipbreuk en overwintering op Malta werd de reis omstreeks 59 G.T. tot een einde gebracht, en het verslag geeft te kennen dat hij gedurende een periode van twee jaar, of tot omstreeks 61 G.T., gevangen gehouden werd in Rome, waar hij predikte en onderwees. — Hand. 27:1; 28:1, 11, 16, 30, 31.
28. Hoe kunnen de laatste gebeurtenissen in Paulus’ leven logischerwijs gedateerd worden?
28 Hoewel het historische verslag in Handelingen verder niets meer vermeldt, zijn er aanwijzingen dat Paulus werd vrijgelaten en zijn zendingsactiviteit voortzette, waarbij hij naar Kreta, Griekenland en Macedonië reisde. Het is niet bekend of hij helemaal in Spanje is geweest. Waarschijnlijk stierf Paulus onder Nero de marteldood, kort nadat hij omstreeks 65 G.T. voor het laatst in Rome was gevangengezet. De wereldlijke geschiedenis noemt juli 64 G.T. als de datum van de grote brand in Rome, waarop Nero’s vervolging van de christenen losbarstte. Paulus’ gevangenneming in „ketenen” en zijn daaropvolgende terechtstelling passen logischerwijs in deze periode. — 2 Tim. 1:16; 4:6, 7.
29. Wanneer eindigde het apostolische tijdperk, en met het schrijven van welke bijbelboeken?
29 De vijf door de apostel Johannes geschreven boeken werden opgetekend aan het einde van een periode van vervolging, teweeggebracht door keizer Domitianus. Van hem wordt gezegd dat hij gedurende de laatste drie jaar van zijn regering — hij was keizer van 81–96 G.T. — als een krankzinnige heeft gehandeld. Johannes schreef de Openbaring omstreeks 96 G.T., toen hij zich in ballingschap op het eiland Patmos bevond.d Na zijn vrijlating schreef hij vanuit Efeze, of in de nabijheid ervan, zijn evangelie en drie brieven, en deze laatste der apostelen stierf omstreeks 100 G.T.
30. Welk nut werpt deze studie van de bijbelse chronologie af?
30 Zo zien wij dat men door gebeurtenissen uit de wereldlijke geschiedenis te vergelijken met de interne chronologie en de profetieën van de bijbel, wordt geholpen de bijbelse gebeurtenissen duidelijker in de stroom des tijds te plaatsen. De harmonie van de bijbelse chronologie versterkt ons vertrouwen in de Heilige Schrift als het Woord van God.
[Voetnoten]
a Bij het bestuderen van dit hoofdstuk kan het nuttig zijn Hulp tot begrip van de bijbel, blz. 226-240, te raadplegen.
b Studie 2, par. 28, 29.
c Vanaf het moment waarop Abraham de Eufraat overstak tot de geboorte van Isaäk verstreken er 25 jaar, en vervolgens tot aan de geboorte van Jakob 60 jaar; Jakob was 130 jaar oud toen hij naar Egypte afdaalde. — Gen. 12:4; 21:5; 25:26; 47:9.
d In 1990 moet deze verstreken tijd van 6015 jaar worden afgetrokken.
f Hulp tot begrip van de bijbel, blz. 748.
g De Wachttoren, 1977, blz. 243; 1961, blz. 24-27.
h Insight on the Scriptures, Deel 2, blz. 614-616.
i Insight on the Scriptures, Deel 2, blz. 899-904.
j The New Encyclopædia Britannica, 1987, Deel 5, blz. 880.
k Insight on the Scriptures, Deel 2, blz. 747.
l Insight on the Scriptures, Deel 2, blz. 747.
a Hulp tot begrip van de bijbel, blz. 242, 392.
b Insight on the Scriptures, Deel 2, blz. 747.
c Youngs Analytical Concordance to the Bible, blz. 342, onder „Festus”.
d Notes on the Book of Revelation, 1852, door Albert Barnes, blz. xxix, xxx.
[Tabel op blz. 287]
Afkorting: c. voor „circa” of „ongeveer”.
Tijd Plaats Gebeurtenis
Voorafgaande aan Jezus’ bediening
c. 2 v.G.T. Nazareth; Geboorte van Jezus voorzegd aan
Judea Maria, die daarna Elizabeth
bezoekt Lu 1:26-56
2 v.G.T., Bethlehem Geboorte van Jezus (het Woord,
c. 1 okt. door bemiddeling van wie alle
andere dingen tot bestaan waren
gekomen) als nakomeling van
Abraham en van David Mt 1:1-25
Bij Bethlehem Engel maakt goed nieuws bekend;
herders bezoeken baby Lu 2:8-20
1 v.G.T. Jeruzalem; Astrologen; vlucht naar Egypte;
of 1 G.T. Bethlehem; de kindermoord; Jezus’ terugkeer
Nazareth Mt 2:1-23 Lu 2:39, 40
12 G.T. Jeruzalem Twaalfjarige Jezus op Pascha;
gaat naar huis Lu 2:41-52
29, lente Wildernis, Bediening van Johannes de Doper
Het begin van Jezus’ bediening
29, herfst Jordaan Doop en zalving van Jezus, als
mens geboren in Davids
geslachtslijn maar verklaard Gods
Zoon te zijn Mt 3:13-17
Boven- Eerste discipelen van Jezus
Jordaandal Jo 1:35-51
30, Pascha Jeruzalem Paschaviering; drijft handelaars
uit tempel Jo 2:13-25
Jeruzalem Jezus’ gesprek met Nikodemus
Judea; Enon Jezus’ discipelen dopen; Johannes
zou afnemen Jo 3:22-36
Tiberias Johannes gevangengezet; Jezus
vertrekt naar Galilea Mt 4:12;
Sichar, in Op weg naar Galilea onderwijst
Samaria Jezus de Samaritanen Jo 4:4-43
Jezus’ grote bediening in Galilea
Galilea Maakt voor het eerst bekend: „Het
koninkrijk der hemelen is nabij
gekomen” Mt 4:17 Mr 1:14, 15
Nazareth; Geneest jongen; leest opdracht;
Kana; verworpen; vertrekt naar
Kapernaüm Kapernaüm Mt 4:13-16
Zee van Simon en Andreas, Jakobus en
Galilea, bij Johannes geroepen Mt 4:18-22
Kapernaüm Mr 1:16-20 Lu 5:1-11
Kapernaüm Geneest bezetene, alsook Petrus’
schoonmoeder en vele anderen
Kapernaüm Geneest verlamde Mt 9:1-8
Judea Predikt in Judese synagogen
31, Pascha Jeruzalem Bezoekt feest; geneest man;
berispt Farizeeën Jo 5:1-47
Galilea; Geneest hand op sabbat; trekt
Zee van zich terug naar de oever;
Galilea geneest Mt 12:9-21 Mr 3:1-12
Bij Kapernaüm De Bergrede Mt 5:1–7:29
Naïn Wekt zoon van weduwe op
Galilea Schriftgeleerden en Farizeeën
zoeken een teken Mt 12:38-45
Gadara, Z.O. Twee bezetenen genezen; zwijnen
van Zee van door demonen bezeten Mt 8:28-34
Galilea Mr 5:1-20 Lu 8:26-39
Kapernaüm (?) Geneest twee blinden en een
stomme bezetene Mt 9:27-34
32, vlak voor Kapernaüm (?); Apostelen keren terug van
het Pascha N.O.-kant predikingstocht; 5000 gevoed
(Joh. 6:4) van Zee van Mt 14:13-21 Mr 6:30-44
Galilea Lu 9:10-17 Jo 6:1-13
N.O.-kant Poging Jezus te kronen;
van Zee van hij loopt op de zee; geneest
Galilea; Mt 14:22-36 Mr 6:45-56
Gennesareth Jo 6:14-21
32, na het Waarschijnlijk Overleveringen die Gods Woord
Pascha Kapernaüm krachteloos maken Mt 15:1-20
Fenicië; Nabij Tyrus, Sidon; vervolgens
Dekapolis naar Dekapolis; 4000 gevoed
N.O.-kant Waarschuwt voor zuurdeeg van
van Zee van Farizeeën; geneest blinde
Galilea; Mt 16:5-12 Mr 8:13-26
Bethsaïda
Waarschijnlijk Transfiguratie in bijzijn van
berg Hermon Petrus, Jakobus en Johannes
Cesarea Geneest bezetene die discipelen
Filippi niet konden genezen Mt 17:14-20
Kapernaüm Belastinggeld wonderbaarlijk
verschaft Mt 17:24-27
Galilea; Verlaat Galilea voor
Samaria Loofhuttenfeest; alles terzijde
stellen voor bedieningswerk
Jezus’ latere bediening in Judea
32, Jeruzalem Jezus’ openbare onderwijs op
Loofhuttenfeest Loofhuttenfeest Jo 7:11-52
Jeruzalem Onderwijs na het feest; geneest
blinde Jo 8:12–9:41
Waarschijnlijk Weerlegt valse beschuldiging;
Judea toont aan dat geslacht
veroordeling verdient
Waarschijnlijk Toespraak over Gods zorg;
Judea getrouwe beheerder Lu 12:1-59
Jezus’ latere bediening ten oosten van de Jordaan
Overkant Velen stellen geloof in
Jordaan Jezus Jo 10:40-42
Waarschijnlijk Nederigheid; illustratie van
Perea grote avondmaaltijd Lu 14:1-24
Waarschijnlijk Kosten van discipelschap
Perea berekenen Lu 14:25-35
Waarschijnlijk Vergevensgezindheid en geloof;
Perea onnutte slaven Lu 17:1-10
Bethanië Lazarus door Jezus uit de doden
opgewekt Jo 11:1-46
Jeruzalem; Kajafas’ raad tegen Jezus; Jezus
Efraïm trekt zich terug Jo 11:47-54
Waarschijnlijk Jezus voorzegt voor derde maal
Perea zijn dood en opstanding
Waarschijnlijk Verzoek om plaats voor Jakobus
Perea en Johannes in Koninkrijk
Jericho Wanneer hij door Jericho trekt,
geneest hij twee blinden; bezoekt
Zacheüs; illustratie van de tien
minen Mt 20:29-34 Mr 10:46-52
Jezus’ afsluitende bediening in Jeruzalem
8 Nisan, 33 Bethanië Komt zes dagen vóór Pascha in
Bethanië aan Jo 11:55–12:1
9 Nisan Bethanië Feestmaal in huis van Simon de
melaatse; Maria zalft Jezus;
joden komen om Jezus en Lazarus
te zien Mt 26:6-13 Mr 14:3-9
Bethanië- Christus’ zegepralende intocht in
Jeruzalem Jeruzalem Mt 21:1-11, 14-17
10 Nisan Bethanië- Onvruchtbare vijgeboom vervloekt;
Jeruzalem tweede tempelreiniging
Jeruzalem Overpriesters en schriftgeleerden
spannen samen om Jezus te doden
Jeruzalem Gesprek met Grieken; ongeloof van
joden Jo 12:20-50
Jeruzalem, Christus’ autoriteit in twijfel
tempel getrokken; illustratie van twee
zonen Mt 21:23-32 Mr 11:27-33
Jeruzalem, Illustraties van verdorven
tempel wijngaardeniers, bruiloftsfeest
Jeruzalem, Jezus’ tot zwijgen brengende vraag
tempel over de afkomst van de Messias
Jeruzalem, Vernietigende veroordeling van
tempel schriftgeleerden en Farizeeën
Jeruzalem, Penningske van de weduwe
tempel Mr 12:41-44 Lu 21:1-4
Jeruzalem Judas onderhandelt met priesters
over het verraden van Jezus
13 Nisan Bij en in Regelingen voor het Pascha
(donderdagmiddag) Jeruzalem Mt 26:17-19 Mr 14:12-16
Jeruzalem Jezus wast voeten van zijn
apostelen Jo 13:1-20
Jeruzalem Gedachtenismaal ingesteld met
de elf Mt 26:26-29
Gethsemane Hevige smart in de tuin; Jezus
verraden en gevangengenomen
Jeruzalem Judas, de verrader, hangt zich
op Mt 27:3-10 [Hand. 1:18, 19]
Jeruzalem Voor Pilatus, daarna voor
Herodes, en dan weer terug naar
(c. 3 uur Golgotha, Jezus’ dood aan een martelpaal
n.m., vrijdag) Jeruzalem en ermee samenhangende
gebeurtenissen Mt 27:31-56
Jeruzalem Jezus’ lichaam van de martelpaal
verwijderd en begraven
16 Nisan Jeruzalem Jezus’ opstanding en
en omgeving gebeurtenissen op die dag
na 16 Nisan Jeruzalem; Latere verschijningen van Jezus
Galilea Christus Mt 28:16-20
25 Ijjar Olijfberg, Jezus’ hemelvaart, 40ste dag na
bij Bethanië zijn opstanding [Hand. 1:9-12]
Vragen bij de tabel over „Voornaamste gebeurtenissen tijdens Jezus’ aardse leven”:
(a) Noem enkele van de belangrijkste gebeurtenissen in Jezus’ bediening tot de tijd van de gevangenzetting van Johannes de Doper.
(b) Vermeld de plaats en het jaar voor de volgende gebeurtenissen: (1) Simon en Andreas, Jakobus en Johannes geroepen. (2) Het uitkiezen van de 12 apostelen. (3) De Bergrede. (4) De transfiguratie. (5) De opwekking van Lazarus uit de doden. (6) Jezus’ bezoek aan het huis van Zacheüs.
(c) Noem enkele van de belangrijkste wonderen van Jezus; vertel wanneer en waar ze plaatsvonden.
(d) Wat zijn enkele van de voornaamste gebeurtenissen in verband met Jezus die van 8 tot en met 16 Nisan 33 G.T. plaatsvonden?
(e) Wat waren enkele van de belangrijkste illustraties die Jezus tijdens zijn aardse bediening uitsprak?
TABEL VAN BELANGRIJKE HISTORISCHE DATUMS
Afkortingen: c. voor „circa” of „ongeveer” en v. voor „voor”.
Datum Gebeurtenis Verwijzing
4026 v.G.T. Schepping van Adam Gen. 2:7
na 4026 v.G.T. Het Edense verbond gesloten, Gen. 3:15
eerste profetie
v. 3896 v.G.T. Kaïn vermoordt Abel Gen. 4:8
3896 v.G.T. Geboorte van Seth Gen. 5:3
3404 v.G.T. Geboorte van rechtvaardige Gen. 5:18
Henoch
3339 v.G.T. Geboorte van Methusalah Gen. 5:21
3152 v.G.T. Geboorte van Lamech Gen. 5:25
3096 v.G.T. Dood van Adam Gen. 5:5
2970 v.G.T. Geboorte van Noach Gen. 5:28, 29
2490 v.G.T. Gods verklaring betreffende Gen. 6:3
de mensheid
2470 v.G.T. Geboorte van Jafeth Gen. 5:32; 9:24;
2468 v.G.T. Geboorte van Sem Gen. 7:11; 11:10
2370 v.G.T. Dood van Methusalah Gen. 5:27
2369 v.G.T. Sluiten van het verbond na Gen. 8:13; 9:16
de Vloed
2368 v.G.T. Geboorte van Arpachsad Gen. 11:10
na 2269 v.G.T. Bouw van de toren van Babel Gen. 11:4
2020 v.G.T. Dood van Noach Gen. 9:28, 29
2018 v.G.T. Geboorte van Abraham Gen. 11:26, 32;
1943 v.G.T. Abraham steekt op weg naar Gen. 12:4, 7;
Kanaän de Eufraat over; Ex. 12:40;
Abrahamitische verbond Gal. 3:17
treedt in werking; begin
van de 430-jarige periode
tot Wetsverbond
v. 1933 v.G.T. Lot gered; Abraham bezoekt Gen. 14:16, 18;
Melchizedek 16:3
1932 v.G.T. Ismaël geboren Gen. 16:15, 16
1919 v.G.T. Verbond der besnijdenis Gen. 17:1, 10, 24
gesloten
Oordeel over Sodom en Gen. 19:24
Gomorra
1918 v.G.T. Geboorte van Isaäk, de ware Gen. 21:2, 5;
erfgenaam; begin van de Hand. 13:17-20
’ongeveer 450 jaar’
1913 v.G.T. Isaäk gespeend; Ismaël Gen. 21:8; 15:13;
weggezonden; begin van de Hand. 7:6
400-jarige kwelling
1881 v.G.T. Dood van Sara Gen. 17:17; 23:1
1878 v.G.T. Huwelijk van Isaäk en Rebekka Gen. 25:20
1868 v.G.T. Dood van Sem Gen. 11:11
1858 v.G.T. Geboorte van Esau en Jakob Gen. 25:26
1843 v.G.T. Dood van Abraham Gen. 25:7
1818 v.G.T. Esau trouwt eerste twee Gen. 26:34
vrouwen
1795 v.G.T. Dood van Ismaël Gen. 25:17
1781 v.G.T. Jakob vlucht naar Haran; Gen. 28:2, 13, 19
zijn visioen te Bethel
1774 v.G.T. Jakob trouwt met Lea en Gen. 29:23-30
Rachel
1767 v.G.T. Geboorte van Jozef Gen. 30:23, 24
1761 v.G.T. Jakob keert uit Haran naar Gen. 31:18, 41
Kanaän terug
c. 1761 v.G.T. Jakob worstelt met engel; Gen. 32:24-28
wordt Israël genoemd
1750 v.G.T. Jozef door zijn broers als Gen. 37:2, 28
slaaf verkocht
1738 v.G.T. Dood van Isaäk Gen. 35:28, 29
1737 v.G.T. Jozef tot eerste minister Gen. 41:40, 46
van Egypte benoemd
1728 v.G.T. Jakob trekt met zijn hele Gen. 45:6; 46:26;
gezin Egypte binnen 47:9
1711 v.G.T. Dood van Jakob Gen. 47:28
1657 v.G.T. Dood van Jozef Gen. 50:26
v. 1613 v.G.T. Beproeving van Job Job 1:8; 42:16
1593 v.G.T. Geboorte van Mozes Ex. 2:2, 10
c. 1514 v.G.T. Mozes bij brandend doornbos Ex. 3:2
1513 v.G.T. Pascha; Israëlieten verlaten Ex. 12:12;
Egypte; bevrijding bij Rode 14:27, 29, 30;
Zee; Egyptes macht wankelt; Gen. 15:13, 14
einde van 400-jarige periode
van kwelling
Wetsverbond gesloten bij berg Ex. 24:6-8
Sinaï (Horeb)
Einde van de 430-jarige Gal. 3:17;
periode vanaf het in werking Ex. 12:40
treden van het
Abrahamitische verbond
1512 v.G.T. Bouw van tabernakel voltooid Ex. 40:17
Installatie van de Lev. 8:34-36
Aäronitische priesterschap
Mozes voltooit Exodus en Lev. 27:34;
Leviticus Num. 1:1
c. 1473 v.G.T. Mozes voltooit het boek Job Job 42:16, 17
1473 v.G.T. Mozes voltooit Numeri in Num. 35:1; 36:13
vlakten van Moab
Verbond met Israël in Moab Deut. 29:1
Mozes schrijft Deuteronomium Deut. 1:1, 3
Mozes sterft op de berg Nebo Deut. 34:1, 5, 7
in Moab
Israël trekt onder Jozua Joz. 4:19
Kanaän binnen
1467 v.G.T. Land grotendeels veroverd; Joz. 11:23;
einde van de ’ongeveer 450 14:7, 10-15
jaar’ uit Handelingen 13:17-20
c. 1450 v.G.T. Het boek Jozua voltooid Joz. 1:1; 24:26
Dood van Jozua Joz. 24:29
1117 v.G.T. Samuël zalft Saul tot koning 1 Sam. 10:24;
van Israël Hand. 13:21
1107 v.G.T. Geboorte van David in 1 Sam. 16:1
Bethlehem
c. 1100 v.G.T. Samuël voltooit het boek Recht. 21:25
Rechters
c. 1090 v.G.T. Samuël voltooit het boek Ruth 4:18-22
Ruth
c. 1078 v.G.T. Het boek 1 Samuël voltooid 1 Sam. 31:6
1077 v.G.T. David wordt in Hebron koning 2 Sam. 2:4
van Juda
na 1070 v.G.T. De Ark naar Jeruzalem 2 Sam. 6:15;
gebracht; verbond voor een 7:12-16
koninkrijk met David gesloten
c. 1040 v.G.T. Gad en Nathan voltooien 2 Sam. 24:18
2 Samuël
1037 v.G.T. Salomo volgt David op als 1 Kon. 1:39; 2:12
koning van Israël
1034 v.G.T. Bouw van tempel door Salomo 1 Kon. 6:1
begonnen
1027 v.G.T. Tempel in Jeruzalem voltooid 1 Kon. 6:38
c. 1020 v.G.T. Salomo voltooit Het Hooglied Hoogl. 1:1
v. 1000 v.G.T. Salomo voltooit het boek Pred. 1:1
Prediker
997 v.G.T. Rehabeam volgt Salomo op; 1 Kon. 11:43;
scheuring van koninkrijk; 12:19, 20
Jerobeam begint als koning
van Israël te regeren
980 v.G.T. Abiam (Abia) volgt Rehabeam 1 Kon. 15:1, 2
op als koning van Juda
977 v.G.T. Asa volgt Abiam op als 1 Kon. 15:9, 10
koning van Juda
c. 976 v.G.T. Nadab volgt Jerobeam op als 1 Kon. 14:20
koning van Israël
c. 975 v.G.T. Baësa volgt Nadab op als 1 Kon. 15:33
koning van Israël
c. 952 v.G.T. Ela volgt Baësa op als 1 Kon. 16:8
koning van Israël
c. 951 v.G.T. Zimri volgt Ela op als 1 Kon. 16:15
koning van Israël
Omri en Tibni volgen Zimri 1 Kon. 16:21
op als koningen van Israël
c. 947 v.G.T. Omri regeert alleen als 1 Kon. 16:22, 23
koning van Israël
c. 940 v.G.T. Achab volgt Omri op als 1 Kon. 16:29
koning van Israël
936 v.G.T. Josafat volgt Asa op als 1 Kon. 22:41, 42
koning van Juda
c. 919 v.G.T. Ahazia volgt Achab op als 1 Kon. 22:51, 52
alleenheerser van Israël
c. 917 v.G.T. Joram van Israël volgt 2 Kon. 3:1
Ahazia op als alleenheerser
913 v.G.T. Joram van Juda ’wordt 2 Kon. 8:16, 17
koning’, samen met Josafat
c. 906 v.G.T. Ahazia volgt Joram op als 2 Kon. 8:25, 26
koning van Juda
c. 905 v.G.T. Koningin Athalia overweldigt 2 Kon. 11:1-3
troon van Juda
Jehu volgt Joram op als 2 Kon. 9:24, 27;
koning van Israël 10:36
898 v.G.T. Joas volgt Ahazia op als 2 Kon. 12:1
koning van Juda
876 v.G.T. Joahaz volgt Jehu op als 2 Kon. 13:1
koning van Israël
c. 859 v.G.T. Joas volgt Joahaz op als 2 Kon. 13:10
alleenheerser van Israël
858 v.G.T. Amazia volgt Joas op als 2 Kon. 14:1, 2
koning van Juda
c. 844 v.G.T. Jerobeam II volgt Joas op 2 Kon. 14:23
als koning van Israël
Jona voltooit het boek Jona Jona 1:1, 2
829 v.G.T. Uzzia (Azarja) volgt Amazia 2 Kon. 15:1, 2
op als koning van Juda
c. 820 v.G.T. Het boek Joël waarschijnlijk Joël 1:1
geschreven
c. 804 v.G.T. Amos voltooit het boek Amos Amos 1:1
c. 792 v.G.T. Zacharia regeert als koning 2 Kon. 15:8
van Israël (6 maanden)
c. 791 v.G.T. Sallum volgt Zacharia op als 2 Kon. 15:13, 17
koning van Israël
Menahem volgt Sallum op als
koning van Israël
c. 780 v.G.T. Pekahia volgt Menahem op als 2 Kon. 15:23
koning van Israël
c. 778 v.G.T. Pekah volgt Pekahia op als 2 Kon. 15:27
koning van Israël
c. 778 v.G.T. Jesaja begint te profeteren Jes. 1:1; 6:1
777 v.G.T. Jotham volgt Uzzia (Azarja) 2 Kon. 15:32, 33
op als koning van Juda
c. 761 v.G.T. Achaz volgt Jotham op als 2 Kon. 16:1, 2
koning van Juda
c. 758 v.G.T. Hosea ’begint te regeren’ 2 Kon. 15:30
als koning van Israël
745 v.G.T. Hizkia volgt Achaz op als 2 Kon. 18:1, 2
koning van Juda
na 745 v.G.T. Hosea voltooit het boek Hos. 1:1
Hosea
740 v.G.T. Assyrië onderwerpt Israël, 2 Kon. 17:6,
732 v.G.T. Sanherib valt Juda binnen 2 Kon. 18:13
na 732 v.G.T. Jesaja voltooit het boek Jes. 1:1
Jesaja
v. 717 v.G.T. Micha voltooit het boek Micha 1:1
Micha
c. 717 v.G.T. Samenstelling Spreuken Spr. 25:1
voltooid
716 v.G.T. Manasse volgt Hizkia op als 2 Kon. 21:1
koning van Juda
661 v.G.T. Amon volgt Manasse op als 2 Kon. 21:19
koning van Juda
659 v.G.T. Josia volgt Amon op als 2 Kon. 22:1
koning van Juda
v. 648 v.G.T. Zefanja voltooit het boek Zef. 1:1
Zefanja
647 v.G.T. Jeremia als profeet Jer. 1:1, 2, 9, 10
aangesteld
v. 632 v.G.T. Nahum voltooit het boek Nah. 1:1
Nahum
632 v.G.T. Nineve valt voor Chaldeeën Nah. 3:7
en Meden
Babylon nu op weg derde
wereldmacht te worden
628 v.G.T. Joahaz, opvolger van Josia, 2 Kon. 23:31
regeert als koning van Juda
Jojakim volgt Joahaz op als 2 Kon. 23:36
koning van Juda
c. 628 v.G.T. Habakuk voltooit het boek Hab. 1:1
Habakuk
625 v.G.T. Nebukadnezar (II) wordt Jer. 25:1
koning van Babylon; eerste
regeringsjaar telt vanaf
Nisan 624 v.G.T.
620 v.G.T. Nebukadnezar maakt Jojakim 2 Kon. 24:1
schatplichtig koning
618 v.G.T. Jojachin wordt na Jojakim 2 Kon. 24:6, 8
koning in Juda
Zedekia wordt tot koning van 2 Kon. 24:12-18
Juda gemaakt
613 v.G.T. Ezechiël begint te Ezech. 1:1-3
profeteren
609 v.G.T. Nebukadnezar trekt een derde 2 Kon. 25:1, 2
maal tegen Juda op; begint
beleg van Jeruzalem
607 v.G.T. Vijfde maand (Ab), tempel met 2 Kon. 25:8-10;
grond gelijkgemaakt en Jer. 52:12-14
Jeruzalem verwoest
Zevende maand, joden 2 Kon. 25:25, 26;
verlaten Juda; „bestemde Luk. 21:24
tijden der natiën” beginnen
te tellen
Jeremia schrijft Klaagl.,
Klaagliederen inleiding LXX
c. 607 v.G.T. Obadja schrijft het boek Obad. 1
Obadja
c. 591 v.G.T. Ezechiël voltooit het boek Ezech. 40:1;
Ezechiël 29:17
580 v.G.T. De boeken 1 en 2 Koningen en Jer. 52:31;
Jeremia voltooid 2 Kon. 25:27
537 v.G.T. Decreet van Cyrus de Pers, 2 Kron. 36:22, 23;
waarbij het de joden wordt Jer. 25:12; 29:10
toegestaan naar Jeruzalem
terug te keren, wordt van
kracht; Jeruzalems 70-jarige
verwoesting eindigt
c. 536 v.G.T. Daniël voltooit het boek Dan. 10:1
Daniël
536 v.G.T. Fundament van tempel door Ezra 3:8-10
Zerubbabel gelegd
522 v.G.T. Verbod op tempelbouw Ezra 4:23, 24
520 v.G.T. Haggaï voltooit het boek Hag. 1:1
Haggaï
518 v.G.T. Zacharia voltooit het boek Zach. 1:1
Zacharia
515 v.G.T. Zerubbabel voltooit tweede Ezra 6:14, 15
tempel
c. 475 v.G.T. Mordechai voltooit het boek Esth. 3:7; 9:32
Esther
468 v.G.T. Ezra en priesters keren naar Ezra 7:7
Jeruzalem terug
c. 460 v.G.T. Ezra voltooit de boeken Ezra 1:1;
1 en 2 Kronieken en Ezra; 2 Kron. 36:22
definitieve samenstelling
van de Psalmen
455 v.G.T. Jeruzalems muren door Neh. 1:1;
Nehemia herbouwd; profetie 2:1, 11; 6:15;
van de 70 weken begint in Dan. 9:24
vervulling te gaan
na 443 v.G.T. Nehemia voltooit het boek Neh. 5:14
Nehemia
Maleachi voltooit het boek Mal. 1:1
Maleachi
406 v.G.T. Herbouw van Jeruzalem Dan. 9:25
kennelijk voltooid
c. 280 v.G.T. Begonnen met Griekse
Septuaginta
c. 37 v.G.T. Herodes (door Rome tot
koning aangesteld) neemt
Jeruzalem stormenderhand in
2 v.G.T. Geboorte van Johannes de Luk. 1:60; 2:7
Doper en van Jezus
29 G.T. Johannes en Jezus beginnen Luk. 3:1, 2, 23
hun bediening
33 G.T. 14 Nisan: Jezus wordt Luk. 22:20; 23:33
slachtoffer dat de basis
verschaft voor het nieuwe
verbond; wordt aan paal
gehangen
16 Nisan: opstanding van Matth. 28:1-10
Jezus
6 Sivan, Pinksteren: Hand. 2:1-17, 38
uitstorting van geest;
Petrus opent voor joden de
weg tot christelijke gemeente
36 G.T. Einde van 70 jaarweken; Dan. 9:24-27;
Petrus bezoekt Cornelius, de Hand. 10:1, 45
eerste van de onbesneden
mensen der natiën die tot de
christelijke gemeente gaan
behoren
c. 41 G.T. Mattheüs schrijft evangelie
getiteld „Mattheüs”
c. 47–48 G.T. Paulus begint zijn eerste Hand. 13:1–14:28
zendingsreis
c. 49 G.T. Besturende lichaam beslist Hand. 15:28, 29
dat de gelovigen uit de
natiën niet besneden hoeven
te worden
c. 49–52 G.T. Paulus’ tweede zendingsreis Hand. 15:36–18:22
c. 50–52 G.T. Paulus schrijft zijn brief Gal. 1:1
aan de Galaten vanuit
Korinthe of Syrisch
Antiochië
c. 52–56 G.T. Paulus’ derde zendingsreis Hand. 18:23–21:19
c. 55 G.T. Paulus schrijft 1 Korinthiërs 1 Kor. 15:32;
vanuit Efeze en 2 Kor. 2:12, 13
2 Korinthiërs vanuit
Macedonië
c. 56 G.T. Paulus schrijft de brief aan Rom. 16:1
de Romeinen vanuit Korinthe
c. 56–58 G.T. Lukas schrijft evangelie Luk. 1:1, 2
getiteld „Lukas”
c. 60–61 G.T. Vanuit Rome schrijft Paulus:
Efeziërs Ef. 3:1
Filippenzen Fil. 4:22
Kolossenzen Kol. 4:18
Filemon Filem. 1
c. 61 G.T. Paulus schrijft de brief aan Hebr. 13:24; 10:34
de Hebreeën vanuit Rome
Lukas voltooit het boek
Handelingen in Rome
c. 60–65 G.T. Markus schrijft evangelie
getiteld „Markus”
c. 61–64 G.T. Paulus schrijft 1 Timotheüs 1 Tim. 1:3
vanuit Macedonië
Paulus schrijft de brief aan Tit. 1:5
Titus vanuit Macedonië (?)
c. 62–64 G.T. Petrus schrijft 1 Petrus 1 Petr. 1:1; 5:13
vanuit Babylon
c. 64 G.T. Petrus schrijft 2 Petrus 2 Petr. 1:1
vanuit Babylon (?)
c. 65 G.T. Paulus schrijft 2 Timotheüs 2 Tim. 4:16-18
vanuit Rome
70 G.T. Jeruzalem en zijn tempel door Dan. 9:27;
de Romeinen verwoest Matth. 23:37, 38;
c. 96 G.T. Johannes schrijft de Openb. 1:9
Openbaring op Patmos
c. 98 G.T. Johannes schrijft evangelie Joh. 21:22, 23
getiteld „Johannes” en zijn
brieven 1, 2 en 3 Johannes;
het schrijven van de bijbel
voltooid
c. 100 G.T. Johannes, de laatste van de 2 Thess. 2:7
apostelen, sterft
OPMERKING: Hoewel veel van deze datums vaststaan, dient in gedachte te worden gehouden dat de datums in enkele gevallen bij benadering zijn aangegeven, waarbij is uitgegaan van het beschikbare bewijsmateriaal. Het doel van de tabel is niet om voor elke gebeurtenis onveranderlijke datums vast te stellen, maar om bijbelonderzoekers te helpen gebeurtenissen in de stroom des tijds te plaatsen en te zien hoe ze met elkaar in verband staan.
Vragen over „Tabel van belangrijke historische datums” en „Tabel van de bijbelboeken”:
(a) Noem, door de twee tabellen met elkaar te vergelijken, enkele profeten en bijbelschrijvers die leefden (1) vóór de oprichting van het koninkrijk Israël in 1117 v.G.T., (2) in de tijd van de koninkrijken Israël en Juda en (3) in de tijd vanaf het begin van de ballingschap in Babylon tot de voltooiing van de canon van de Hebreeuwse Geschriften.
(b) Leg verband tussen de tijd waarin Paulus zijn brieven schreef en zijn zendingsreizen.
(c) Welke andere interessante punten merkt u op met betrekking tot de tijd waarin de andere boeken van de christelijke Griekse Geschriften werden geschreven?
(d) Breng de volgende personen in verband met de een of andere belangrijke gebeurtenis in de bijbelse geschiedenis en zeg of zij voor of na die gebeurtenis leefden, of breng hen in verband met andere personen die in dezelfde tijd leefden: Sem, Samuël, Methusalah, Lot, koning Saul, David, Job, koning Hosea van Israël, Salomo, Aäron, koning Zedekia van Juda.
(e) Welke belangrijke gebeurtenissen vonden er plaats tijdens het leven van (1) Noach, (2) Abraham en (3) Mozes?
(f) Vermeld van de volgende datums (v.G.T.) bij welke belangrijke gebeurtenissen ze horen: 4026, 2370, 1943, 1513, 1473, 1117, 997, 740, 607, 539, 537, 455.
Schepping van Adam
Wetsverbond bij Sinaï gesloten
Jeruzalem verwoest
Joden keren na Cyrus’ decreet naar Jeruzalem terug
Schrijven van de bijbel onder inspiratie begint
De Vloed begint
Babylon valt voor Meden en Perzen
Eerste koning van Israël gezalfd
Abraham steekt de Eufraat over; het Abrahamitische verbond treedt in werking
Scheuring van de koninkrijken Israël en Juda
Noordelijk koninkrijk door Assyrië onderworpen
Jeruzalems muren door Nehemia herbouwd
Israëlieten uit Egypte bevrijd
Jozua leidt Israël Kanaän binnen
Jeruzalems 70-jarige verwoesting eindigt
[Tabel op blz. 298]
TABEL VAN DE BIJBELBOEKEN
(Sommige datums [en plaatsen waar geschreven] zijn onzeker. De
afkorting c. betekent „circa” of „ongeveer” en v. „voor”.)
Boeken van de Hebreeuwse Geschriften, opgetekend vóór de gewone
tijdrekening (v.G.T.)
Naam van De Waar Geschrift Beschreven
boek schrijver geschreven voltooid periode
Genesis Mozes Wildernis 1513 „In het begin”
tot 1657
Exodus Mozes Wildernis 1512 1657–1512
Leviticus Mozes Wildernis 1512 1 maand (1512)
Numeri Mozes Wildernis/ 1473 1512–1473
Vlakten van
Moab
Deuteronomium Mozes Vlakten van 1473 2 maanden
Moab (1473)
Jozua Jozua Kanaän c. 1450 1473–c. 1450
Rechters Samuël Israël c. 1100 c. 1450–c. 1120
Ruth Samuël Israël c. 1090 11 jaar bestuur
door rechters
1 Samuël Samuël, Israël c. 1078 c. 1180–1078
Gad,
Nathan
2 Samuël Gad, Israël c. 1040 1077–c. 1040
Nathan
1 en Jeremia Juda/Egypte 580 c. 1040–580
2 Koningen
1 en Ezra Jeruzalem (?) c. 460 Na 1 Kron. 9:44,
2 Kronieken 1077–537
Ezra Ezra Jeruzalem c. 460 537–c. 467
Nehemia Nehemia Jeruzalem na 443 456–na 443
Esther Mordechai Susan, Elam c. 475 493–c. 475
Job Mozes Wildernis c. 1473 Ruim 140 jaar
tussen 1657
en 1473
Psalmen David en c. 460
anderen
Spreuken Salomo, Jeruzalem c. 717
Agur,
Lemuël
Prediker Salomo Jeruzalem v. 1000
Hooglied Salomo Jeruzalem c. 1020
Jesaja Jesaja Jeruzalem na 732 c. 778–na 732
Jeremia Jeremia Juda/Egypte 580 647–580
Klaagliederen Jeremia Bij 607
Jeruzalem
Ezechiël Ezechiël Babylon c. 591 613–c. 591
Daniël Daniël Babylon c. 536 618–c. 536
Hosea Hosea Samaria na 745 v. 804–na 745
(district)
Joël Joël Juda c. 820 (?)
Amos Amos Juda c. 804
Obadja Obadja c. 607
Jona Jona c. 844
Micha Micha Juda v. 717 c. 777–717
Nahum Nahum Juda v. 632
Habakuk Habakuk Juda c. 628 (?)
Zefanja Zefanja Juda v. 648
Haggaï Haggaï Jeruzalem 520 112 dagen (520)
Zacharia Zacharia Jeruzalem 518 520–518
Maleachi Maleachi Jeruzalem na 443
Boeken van de Griekse Geschriften, opgetekend gedurende de
gewone tijdrekening (G.T.)
Naam van De Waar Geschrift Beschreven
boek schrijver geschreven voltooid periode
Mattheüs Mattheüs Palestina c. 41 2 v.G.T.–33 G.T.
Markus Markus Rome c. 60–65 29–33 G.T.
Lukas Lukas Cesarea c. 56–58 3 v.G.T.–33 G.T.
Johannes De In of bij c. 98 Na proloog,
apostel Efeze 29–33 G.T.
Johannes
Handelingen Lukas Rome c. 61 33–c. 61 G.T.
Romeinen Paulus Korinthe c. 56
1 Korinthiërs Paulus Efeze c. 55
2 Korinthiërs Paulus Macedonië c. 55
Galaten Paulus Korinthe of c. 50–52
Syrisch
Antiochië
Efeziërs Paulus Rome c. 60–61
Filippenzen Paulus Rome c. 60–61
Kolossenzen Paulus Rome c. 60–61
1 Thessalonicenzen
Paulus Korinthe c. 50
2 Thessalonicenzen
Paulus Korinthe c. 51
1 Timotheüs Paulus Macedonië c. 61–64
2 Timotheüs Paulus Rome c. 65
Titus Paulus Macedonië (?) c. 61–64
Filemon Paulus Rome c. 60–61
Hebreeën Paulus Rome c. 61
Jakobus Jakobus Jeruzalem v. 62
(Jezus’
broer)
1 Petrus Petrus Babylon c. 62–64
2 Petrus Petrus Babylon (?) c. 64
1 Johannes De In of bij c. 98
apostel Efeze
Johannes
2 Johannes De In of bij c. 98
apostel Efeze
Johannes
3 Johannes De In of bij c. 98
apostel Efeze
Johannes
Judas Judas Palestina (?) c. 65
(Jezus’
broer)
Openbaring De Patmos c. 96
apostel
Johannes