Vragen van lezers
◼ Waarom verordende Gods Wet dat een Israëliet die seksuele betrekkingen had met een niet-verloofde maagd, haar moest trouwen en nooit van haar kon scheiden?
In Exodus 22:16, 17 en Deuteronomium 22:28, 29 treffen wij deze wet aan, die naar sommigen hebben beweerd, van weinig gevoel voor vrouwen lijkt te getuigen. In werkelijkheid moedigde deze bepaling aan tot een hoge morele maatstaf voor zowel mannen als vrouwen.
Deuteronomium hoofdstuk 22 bevatte diverse wetten ten aanzien van huwelijk en huisgezin. Zo werd er bijvoorbeeld de situatie in behandeld van een man die niet meer van zijn vrouw hield en beweerde dat zij bij hun trouwen geen maagd was geweest. Ook bevatte het Gods wetten betreffende overspel en verkrachting. Dan lezen wij:
„Ingeval een man een meisje aantreft, een maagd die niet verloofd is, en hij haar werkelijk grijpt en bij haar ligt, en zij betrapt zijn, dan moet de man die bij haar heeft gelegen, de vader van het meisje vijftig zilveren sikkelen geven, en zij zal zijn vrouw worden, ten gevolge van het feit dat hij haar vernederd heeft. Hij zal haar gedurende al zijn dagen niet door echtscheiding mogen ontslaan.” — Deuteronomium 22:28, 29.
Dit was een geval van verleiding (waarin de man behoorlijk wat aandrang had uitgeoefend) en/of hoererij. Als een immorele man zich vrij voelde seksuele betrekkingen met een maagd te hebben, zou zij de grootste verliezer zijn. Afgezien nog van de mogelijkheid dat zij een onwettig kind zou krijgen, was haar waarde als bruid afgenomen omdat veel Israëlieten haar niet meer als vrouw zouden willen omdat zij geen maagd meer was. Maar wat zou een man ervan weerhouden zich vrijheden te veroorloven met een maagd? Gods ’heilige en rechtvaardige en goede’ wet zou dat bewerken. — Romeinen 7:12.
Het Mozaïsche wetsstelsel bevatte een bepaling die een man de mogelijkheid bood om wegens bepaalde redenen van zijn vrouw te scheiden (Deuteronomium 22:13-19; 24:1; Matthéüs 19:7, 8). Maar wat wij lezen in Exodus 22:16, 17 en Deuteronomium 22:28, 29 laat zien dat de mogelijkheid van scheiding verviel na voorechtelijke hoererij. Dit zou dan ook een man (of een vrouw die een maagd was) ertoe kunnen brengen weerstand te bieden aan een verleiding om hoererij te plegen. Een man kon niet denken: ’Ze is knap en opwindend en ik versier d’r wel, hoewel ze niet het type is dat ik als mijn vrouw moet.’ In plaats daarvan zou deze wet immoraliteit tegengaan door degene die hoererij zou willen plegen, te laten nadenken over de consequenties die dat op lange termijn zou hebben — zijn hele verdere leven aan de andere partij vast te zitten.
De Wet verkleinde ook het probleem van onwettigheid. God verordende: „Geen onwettige zoon mag in de gemeente van Jehovah komen” (Deuteronomium 23:2). Als een man die een maagd verleidde, met haar moest trouwen, zou hun hoererij dus niet resulteren in een onwettige nakomeling onder de Israëlieten.
Het is waar dat christenen in een maatschappij leven die verschilt van die van de Israëlieten in de oudheid. Wij staan niet onder de verordeningen van de Mozaïsche wet, met inbegrip van deze wet die verplichtte tot een huwelijk tussen twee personen die op zo’n wijze hoererij bedreven. Niettemin kunnen wij niet denken dat het bedrijven van voorechtelijke hoererij een onbeduidende zaak is. Christenen dienen ernstig na te denken over de consequenties op lange termijn, net zoals deze wet de Israëlieten liet nadenken.
Een ongetrouwd persoon verleiden ruïneert het recht van de bewuste persoon om als een reine maagd (mannelijk of vrouwelijk) een christelijk huwelijk aan te gaan. Voorechtelijke hoererij tast ook de rechten aan van degene die de huwelijkspartner van de betrokkene zou kunnen worden, namelijk het recht van zo iemand om een kuise christen te huwen. Bovenal moet hoererij vermeden worden omdat God zegt dat het verkeerd is; het is een zonde. De apostel schreef terecht: „Dit wil God: uw heiliging, dat gij u onthoudt van hoererij.” — 1 Thessalonicenzen 4:3-6; Hebreeën 13:4.