ZIEKTEN EN HUN BEHANDELING
De Schrift spreekt niet alleen vaak over ziekte als verstoring van de functies van lichaam of geest, maar toont ook dat iemand geestelijk, of in figuurlijke zin, ziek kan zijn. Hoewel de bijbel niet in de eerste plaats werd geschreven als een leerboek over medische of andere behandelingsmethoden van verschillende ziekten, zijn de inlichtingen die daarin over dit soort zaken worden verschaft niettemin wetenschappelijk nauwkeurig. Van belang is vooral dat de bijbel laat zien hoe geestelijke ziekte bedwongen kan worden.
Ziekten zijn een bijverschijnsel van de tot de dood leidende onvolmaaktheid, die de zondaar Adam aan het mensengeslacht heeft doorgegeven (Ge 3:17-19; Ro 5:12). Maar Jehovah heeft ook zelf ziekten veroorzaakt, zoals toen hij „Farao en zijn huis met grote plagen [sloeg] wegens Sarai, Abrams vrouw” (Ge 12:17). God was verantwoordelijk voor de „zweren met blaren” die op mens en dier uitbraken toen hij de zesde plaag over het oude Egypte bracht (Ex 9:8-11). Hij sloeg de aanmatigende Mirjam met melaatsheid (Nu 12:9-15), bracht het onwettige kind van David en Bathseba een slag toe, zodat het ziek werd en ten slotte stierf (2Sa 12:15-18), en veroorzaakte in Davids tijd „een pestilentie in Israël” (2Sa 24:15). Dit alles deed God om zijn naam en zijn wet hoog te houden, en om zijn uitverkoren volk te beschermen, te bevrijden of streng vaderlijk onderricht toe te dienen.
Anderzijds liet Jehovah toe dat Satan „Job met kwaadaardige zweren [sloeg] van zijn voetzool af tot zijn schedel toe” (Job 2:6, 7). Dit gaf Job de gelegenheid zijn rechtschapenheid te bewijzen, waardoor hij een voorbeeld voor Gods volk werd. Later werd Job door God genezen, en zijn leven werd wegens zijn getrouwheid met 140 jaar verlengd (Job 42:10, 16). Soms waren demonen verantwoordelijk voor kwalen of gebreken, zoals in het geval van een door demonen bezeten man die blind en stom was en die door Jezus Christus werd genezen (Mt 12:22). De Schrift maakt echter onderscheid tussen normale en door bezetenheid veroorzaakte ziekten. — Mt 4:24; Mr 1:32-34; Han 5:16; zie BEZETENHEID.
Ongehoorzaamheid aan Gods Woord kan — zoals in het geval van seksuele immoraliteit — tot ziekten en zelfs de dood leiden (Sp 7:21-27). De Israëlieten werden gewaarschuwd dat Jehovah hen met allerlei ziekten zou slaan als zij hem niet gehoorzaamden. — De 28:58-61.
De bijbel vermeldt heel wat ziekten en kwalen. Zo zouden de Israëlieten, indien zij ongehoorzaam waren, bijvoorbeeld geslagen worden met ziekten als tuberculose, zweren, aambeien, eczeem en waanzin (De 28:22, 27, 28, 35). De Wet gaf voorlichting omtrent het diagnostiseren en behandelen van melaatsheid (Le hfdst. 13, 14). Een nakomeling van Aäron die ringworm had, mocht geen priesterdiensten verrichten, en een dier met die aandoening was als offer onaanvaardbaar (Le 21:17, 20; 22:22). Door de kracht van God genas Jezus Christus aangeboren blindheid (Jo 9:1-7), doofheid (Lu 7:22), waterzucht (Lu 14:1-4), melaatsheid (Lu 5:12, 13), epilepsie, verlamming en andere ziekten en gebreken (Mt 4:23, 24). Op Malta genas Paulus de vader van Publius, die „door koorts en dysenterie gekweld” werd. — Han 28:1-8.
Hedendaagse onderzoekers proberen soms de in de bijbel genoemde symptomen en ziekten specifieker te beschrijven, maar vaak verschillen hun zienswijzen aanzienlijk. Aangezien de bijbel echter het geïnspireerde Woord van God is, kan men ervan uitgaan dat de schrijvers een ziekte de juiste naam gaven. Maar soms werden aandoeningen niet nader aangeduid. De bijbel zegt bijvoorbeeld niet aan welke ziekte de twee jongens stierven die Jehovah later door bemiddeling van Elia en Elisa weer tot leven wekte (1Kon 17:17-24; 2Kon 4:17-37). De bijbel onthult niet de aard van „de ziekte waaraan [Elisa] sterven zou” (2Kon 13:14, 20), noch aan welke ziekte Lazarus stierf. — Jo 11:1-4.
Behandeling in de oudheid. Er waren in het oude Israël en in andere bijbelse landen veel geneesheren, dat wil zeggen, personen die verschillende vormen van de geneeskunde beoefenden. In Egypte ’balsemden de geneesheren Israël’, de overleden Jakob (Ge 50:1-3). De discipel Lukas wordt „de geliefde geneesheer” genoemd (Kol 4:14). Markus vertelt over een vrouw die „al twaalf jaar aan een bloedvloeiing leed, en vele geneesheren hadden haar veel pijn bezorgd en zij had haar gehele vermogen uitgegeven, maar zonder er baat bij te vinden; het was eerder nog erger met haar geworden”. — Mr 5:25-29.
Hebreeuwse artsen maakten kennelijk gebruik van bepaalde kruiden en wellicht van zekere diëtetische middelen. ’Balsem van Gilead’, een geparfumeerde olie die in het oude Gilead uit planten werd gewonnen, werd soms op wonden aangebracht, misschien als antisepticum of om de pijn te verzachten (Jer 46:11; 51:8). Er zijn aanwijzingen dat bepaalde bladeren voor medicinale doeleinden werden gebruikt (Ez 47:12; Opb 22:1, 2). Blijkbaar werden er kompressen gebruikt (2Kon 20:7; Jes 38:21). Soms bracht men olie op wonden en kneuzingen aan om ze te verzachten (Jes 1:6), en af en toe goot men zowel olie als wijn op wonden (Lu 10:34). Bij gelegenheid werd een matig gebruik van wijn aanbevolen wegens de opwekkende uitwerking en de geneeskrachtige eigenschappen ervan. — Sp 31:6; 1Ti 5:23.
De Egyptenaren uit de oudheid beoefenden geneeskunde en chirurgie, en de geschiedschrijver Herodotus schreef over hen (II, 84): „De geneeskunst is bij hen op de volgende wijze ingedeeld: elke arts is er slechts voor één ziekte en niet voor meer. Het wemelt er van de artsen, want sommige zijn als oogarts gevestigd, andere als hoofdarts, tandarts, buikarts of als arts voor onduidelijke kwalen.”
Tot de in Egypte aangewende chirurgische technieken behoorden cauterisatie om bloedingen te stoppen, en het oplichten van een botstuk dat bij een schedelfractuur op iemands hersenen zou kunnen drukken. Bij botbreuken werden spalken gebruikt, en er zijn zelfs mummies gevonden met spalken van boomschors, die met zwachtels waren bevestigd. (Vgl. Ez 30:20, 21.) Dat er in het oude Babylon chirurgen waren, blijkt uit de Codex Hammurabi, die bepaalde honoraria voor geneesheren voorschreef en waarin over „een bronzen operatiemes” werd gesproken.
In Fenicië werd tandheelkunde bedreven. In een onderkaak heeft men bijvoorbeeld fijn gouddraad aangetroffen, waarmee zes tanden en kiezen bijeen werden gehouden. In een ander geval was een prothese van gouddraad gebruikt om een „brug” te bevestigen, die uit gebitselementen van een andere persoon bestond.
Invloed van magie en van valse religie. Over Egyptes geneesheren en hun methoden zegt The International Standard Bible Encyclopaedia (Deel IV, blz. 2393): „Uit de oude medische papyri die bewaard zijn gebleven en waarvan de Papyrus Ebers de grootste is, weten wij dat de medische kennis van deze artsen zuiver empirisch, voornamelijk magisch en geheel en al onwetenschappelijk was. Ondanks de vele gelegenheden die zij hiertoe bezaten, wisten zij nagenoeg niets van de menselijke anatomie, hun beschrijvingen van ziekten zijn hopeloos onnauwkeurig en van de honderden recepten in de papyri is driekwart volkomen onwerkzaam. Zelfs hun balsemingskunst was zo gebrekkig dat slechts weinige van hun mummies in een ander klimaat dan dat van Egypte bewaard zouden zijn gebleven.” — Onder redactie van J. Orr, 1960.
De Franse arts en geleerde Georges Roux zegt (in zijn boek Ancient Iraq, 1964, blz. 305-309): „Zowel de diagnose als de prognose van de Mesopotamische artsen was een mengeling van bijgeloof en nauwkeurige waarneming.” Er waren opgeleide artsen die geloofden dat de meeste ziekten een bovennatuurlijke oorzaak hadden, hoewel zij ook andere oorzaken in overweging namen, zoals besmetting, voedsel en drank. De arts verwees patiënten soms naar een waarzegger, de baru-priester, die de verborgen zonde aan het licht trachtte te brengen die de oorzaak was van een ziekte. Of de arts stuurde de zieke naar de ashipu-priester, die bezweringen en magische riten aanwendde om demonen uit te drijven. Roux merkt op: „De artsen van Mesopotamië fundeerden net als de astronomen hun kunst op metafysische doctrines en maakten daarmee een vruchtbaar onderzoek naar rationele verklaringen onmogelijk.”
De Babyloniërs bezagen Ea als de voornaamste god van de geneeskunde. Als bescherming tegen boze geesten droegen zij voorwerpen zoals amuletten en talismans. De Grieken geloofden dat Hygieia de godin was die over de gezondheid waakte, en artsen in het oude Griekenland werden geïnspireerd door Asclepius (Asklepios, Aesculapius). De Romeinen brachten bepaalde godheden in verband met de genezing van specifieke aandoeningen. Voor koorts was er bijvoorbeeld Febris. Het is interessant dat een door één slang omwonden staf het symbool van de Griekse god Asclepius was (AFB.: Deel 2, blz. 530). Een ander, soortgelijk medisch embleem, de caduceus, een gevleugelde staf met twee ineengestrengelde slangen, is een kopie van de staf waarmee de god Mercurius in de Romeinse kunst wordt afgebeeld.
Over de algemene pathologische denkbeelden in de oudheid zegt The Interpreter’s Dictionary of the Bible (Deel 1, blz. 847): „Onder natuurvolken werd ziekte òf beschouwd als het gevolg van vijandelijke magie die iemand in haar macht kreeg, òf toegeschreven aan het schenden van een taboe. In alle gevallen werd voorondersteld dat hardnekkige ziekten terug te voeren waren op magie, toverij en hekserij, en bij de behandeling was onvermijdelijk de sjamaan of medicijnman betrokken. Het was zijn taak de bovennatuurlijke oorzaak van de ziekte vast te stellen en te proberen de ziekte door bezweringen, amuletten, medicijnen en toverformules te verdrijven.” — Onder redactie van G. A. Buttrick, 1962.
De Schrift laat zien dat Satan Job met een ziekte sloeg (Job 2:7) en dat bezetenheid door demonen soms met ziekte in verband stond (Mt 17:14-18). De heidenen in de oudheid hadden dus een reden om op zijn minst sommige ziektegevallen met bezetenheid te associëren. Maar in tegenstelling tot hen namen getrouwe Hebreeuwse priesters en geneesheren nooit hun toevlucht tot magie in een poging genezing tot stand te brengen (De 18:9-13). Jezus Christus en zijn ware volgelingen spraken geen magische bezweringen uit, zelfs niet wanneer zij demonen uitwierpen om iemand te genezen. Toen voormalige magiebeoefenaars het christendom aanvaardden, keerden zij zulke demonische activiteiten de rug toe, en een christelijke arts zou zich beslist niet van occultisme bedienen noch een patiënt naar een magiebeoefenaar sturen. — Han 19:18, 19.
Nauwkeurigheid van bijbelse zienswijzen. Over Hippocrates, een Griekse arts die in de 5de en 4de eeuw v.G.T. leefde en bekend kwam te staan als „de vader van de hedendaagse geneeskunde”, wordt gezegd: „Hij had niets te maken met de toenmalige tempelziekenhuizen, die onder toezicht stonden van de priesters van Asclepius, de god van de geneeskunde” (The World Book Encyclopedia, 1987, Deel 9, blz. 227). Hippocrates was feitelijk een tijdgenoot van Maleachi, maar veel van wat de bijbel over ziekten zegt, werd al ongeveer 1000 jaar eerder door Mozes opgetekend. De volgende woorden zijn dan ook veelbetekenend: „De best ingelichte medische onderzoekers die thans de beste prestaties leveren, komen tot de conclusie dat de bijbel een zeer nauwkeurig wetenschappelijk boek is. . . . Wat de bijbel over de menselijke voortplanting, diagnostisering, behandeling en preventieve geneeskunde zegt, is zijn tijd veel verder vooruit en is veel betrouwbaarder dan de theorieën van Hippocrates, waarvan er veel nog steeds onbewezen zijn en sommige zeer onnauwkeurig zijn gebleken.” — Dr. H. O. Philips in een brief aan The AMA (American Medical Association) News, gepubliceerd in het nummer van 10 juli 1967.
Over de christelijke arts Lukas, die een evangelie en het boek Handelingen schreef, zei dr. C. Truman Davis: „Medische begrippen worden uiterst nauwkeurig beschreven. Lukas gebruikt in totaal drieëntwintig Griekse vaktermen die bij Hippocrates, Galenus en in andere medische geschriften van die tijd worden aangetroffen.” — Arizona Medicine, maart 1966, „Geneeskunde en de bijbel”, blz. 177.
Naleving van de Wet wierp vaak voordelen voor de gezondheid af. In een legerplaats gold bijvoorbeeld het voorschrift menselijke uitwerpselen te bedekken (De 23:9-14), hetgeen aanzienlijke bescherming bood tegen infectieziekten die door vliegen worden overgebracht, zoals dysenterie en tyfus. Voedsel en water werden beschermd tegen besmetting doordat de Wet uitdrukkelijk bepaalde dat alles waarop een „onrein” schepsel in zijn doodstoestand was gevallen, onrein was en er bepaalde maatregelen getroffen moesten worden; zo moest een aardewerken vat dat op deze wijze verontreinigd was, worden verbrijzeld. — Le 11:32-38.
Veelbetekenend is de volgende verklaring: „De profylaxe speelde een voorname rol bij deze wetten, die, wanneer ze werden nageleefd, een behoorlijke preventie boden tegen het optreden van door voedsel veroorzaakte polio-encephalitis, tyfus, voedselvergiftiging en parasitaire wormen. Het consequent zuiver houden van het drinkwater was het doeltreffendste middel om het optreden en de uitbreiding van ziekten als amoebiasis, tyfus, cholera, bilharziasis [schistosomiasis] en de ziekte van Weil te voorkomen. Deze profylactische maatregelen, die in ieder stelsel van openbare gezondheidszorg fundamenteel zijn, waren voor het welzijn van een natie die onder primitieve omstandigheden in een subtropisch gebied van de aarde leefde, van bijzondere betekenis.” — The Interpreter’s Dictionary of the Bible, onder redactie van G. A. Buttrick, 1962, Deel 2, blz. 544, 545.
Dr. A. Rendle Short vestigde er in zijn boek The Bible and Modern Medicine de aandacht op dat de volken rondom het oude Israël slechts zeer primitieve of helemaal geen hygiënische voorschriften hadden, en verklaarde verder: „Daarom verrast het des te meer dat er in een zogenaamd onwetenschappelijk boek als de bijbel zowaar nog hygiënische voorschriften staan. Even verrassend is het om in de wetboeken van een volk dat amper de slavernij was ontvlucht, herhaaldelijk door vijanden werd onderworpen en van tijd tot tijd in gevangenschap werd gevoerd, zulke wijze en verstandige gezondheidsregels aan te treffen. Door deskundigen van naam is dit feit erkend, zelfs door hen die niet zoveel belang stellen in de religieuze aspecten van de bijbel.” — Londen, 1953, blz. 37.
Volgens de Wet behoorden de haas en het varken of huiszwijn tot de dieren die de Israëlieten niet mochten eten (Le 11:4-8). Dr. Short zegt hierover: „Wij eten weliswaar het vlees van varkens, konijnen en hazen, maar deze dieren zijn vatbaar voor parasitaire infecties en hun vlees kan slechts veilig worden gegeten wanneer het goed gekookt of gebakken is. Het varken leeft van onrein voedsel en herbergt tweeërlei wormen, de trichine en een lintwormsoort, die op de mens kunnen worden overgebracht. In ons land is het gevaar onder de huidige omstandigheden minimaal, maar in het vroegere Palestina zal dat heel anders zijn geweest en kon dergelijk voedsel beter vermeden worden.” — The Bible and Modern Medicine, blz. 40, 41.
Het trouw nakomen van Jehovah’s rechtvaardige vereisten op het gebied van de seksuele moraal had bovendien in geestelijk, mentaal en fysiek opzicht een gunstige uitwerking op de Israëlieten (Ex 20:14; Le 18). Ook christenen genieten dergelijke voordelen op het gebied van de gezondheid wanneer zij moreel rein blijven (Mt 5:27, 28; 1Kor 6:9-11; Opb 21:8). Door zich aan de hoge morele maatstaven van de bijbel te houden, wordt men voor seksueel overdraagbare ziekten behoed.
Paulus gaf Timotheüs de raad wat wijn te gebruiken ter wille van zijn maag en zijn veelvuldige ziektegevallen (1Ti 5:23). Dat wijn medicinale eigenschappen bezit, wordt door recente onderzoekingen bevestigd. Dr. Salvatore P. Lucia, hoogleraar in de geneeskunde aan de medische faculteit van de University of California, schreef: „Bij de behandeling van ziekten van het spijsverteringsstelsel wordt heel vaak wijn toegepast. . . . Wijn is dank zij het tanninegehalte en de mild-antiseptische eigenschappen waardevol bij de behandeling van darmkoliek, dikke-darmontsteking, spastische constipatie, diarree en veel infectieziekten van het maag-darmkanaal” (Wine as Food and Medicine, 1954, blz. 58). Paulus raadde Timotheüs uiteraard aan ’wat wijn te gebruiken’, dus niet ’veel wijn’. De bijbel veroordeelt dronkenschap. — Sp 23:20; zie DRONKENSCHAP.
In de Schrift wordt ook het psychosomatische beginsel in aanmerking genomen, hoewel medische onderzoekers in het algemeen nog maar betrekkelijk kort geleden tot het inzicht zijn gekomen dat er tussen lichamelijke ziekteverschijnselen en iemands emotionele gesteldheid een zekere samenhang bestaat. Spreuken 17:22 luidt: „Een hart dat blij is, doet goed als geneesmiddel, maar een geest die terneergeslagen is, droogt de beenderen uit.” Emoties zoals afgunst, angst, hebzucht, haat en zelfzuchtige ambitie zijn schadelijk, terwijl er een goede en soms genezende werking uitgaat van het aankweken en tentoonspreiden van de vrucht van Gods geest: liefde, vreugde, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, geloof, zachtaardigheid en zelfbeheersing (Ga 5:22, 23). De Schrift bestempelt natuurlijk niet alle ziekten als van psychosomatische aard en is evenmin gekant tegen het raadplegen van artsen of tegen medische behandeling. De getrouwe christen Lukas werd door Paulus „de geliefde geneesheer” genoemd. — Kol 4:14.
Quarantaine. Volgens de Wet moest iemand die een besmettelijke ziekte had of symptomen ervan vertoonde, in quarantaine geplaatst worden, dat wil zeggen, een tijdlang van anderen afgezonderd of geïsoleerd gehouden worden. Om melaatsheid te kunnen constateren werden personen, kledingstukken of huizen en andere dingen gedurende periodes van zeven dagen in quarantaine geplaatst (Le 13:1-59; 14:38, 46). Ook was iemand die het dode lichaam van een mens had aangeraakt, zeven dagen onrein (Nu 19:11-13). Hoewel de Schrift niet zegt dat dit laatste als gezondheidsvoorschrift bedoeld was, werden op die manier anderen enigszins beschermd indien het een lijk betrof van iemand die aan een infectieziekte was gestorven.
Figuurlijke toepassing. Juda en Jeruzalem werden geestelijk ziek als gevolg van hun zondigheid (Jes 1:1, 4-6). Hoewel Jeruzalems religieuze leiders tevergeefs probeerden de breuk van het volk te genezen door leugenachtig te zeggen dat er vrede was (Jer 6:13, 14), waren zij niet in staat de verwoesting van de stad in 607 v.G.T. af te wenden. Maar Jehovah beloofde het herstel van Sion, of Jeruzalem, teweeg te brengen (Jer 30:12-17; 33:6-9), een genezing die tot stand werd gebracht toen het joodse overblijfsel in 537 v.G.T. naar hun eigen land terugkeerde.
Jezus Christus erkende de geestelijk zieke toestand van zondaars en probeerde hen ertoe te brengen zich tot Jehovah te keren voor geestelijke genezing. Toen hij werd bekritiseerd omdat hij met belastinginners en zondaars at en dronk, zei Jezus dan ook: „Zij die gezond zijn, hebben geen geneesheer nodig, maar zij die iets mankeren wel. Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen maar zondaars tot berouw te roepen.” — Lu 5:29-32.
Hoe een geestelijk ziek lid van de christelijke gemeente moet worden behandeld, blijkt uit Jakobus 5:13-20. De context, waarin iemand die ziek is tegenover iemand die welgemoed is wordt gesteld, laat zien dat Jakobus het niet over fysieke maar over geestelijke ziekte had. Met betrekking tot de stappen ter genezing van de zieke en de goede uitwerking ervan schreef Jakobus: „Is iemand onder u [geestelijk] ziek? Laat hij de oudere mannen [de ouderlingen] van de gemeente bij zich roepen, en laten zij over hem bidden [zodat hij het gebed kan horen en door „Amen” te zeggen zijn instemming kan betuigen] en hem in de naam van Jehovah [in getrouwheid jegens God en overeenkomstig Zijn voornemen] met olie inwrijven [hem door vertroostend, weldadig onderwijs uit Gods Woord aanmoedigen, teneinde hem weer in verbondenheid met de gemeente te brengen (Ps 133:1, 2; 141:5)]. En het gebed des geloofs [opgezonden door de oudere mannen ten behoeve van de geestelijk zieke] zal degene die zich niet wel voelt [geestelijk] beter maken, en Jehovah zal hem oprichten [hem als het ware uit moedeloosheid en het gevoel door God verlaten te zijn, overeind helpen en hem kracht geven om de weg van waarheid en rechtvaardigheid te bewandelen (Fil 4:13)]. En als hij zonden heeft begaan, zal het hem vergeven worden [d.w.z. Jehovah zal hem vergeven (Ps 32:5; 103:10-14), mits hij gunstig reageert op de gebeden alsook op de hem door de oudere mannen aan de hand van Jehovah’s Woord gegeven terechtwijzing, correctie en vermaning, zich berouwvol omkeert en de juiste weg gaat bewandelen (Ps 119:9-16)].”
Het hoofd bieden aan ziekte. Ziekte wordt beschreven als een rampspoed die iemand kan treffen ook al is hij in materieel opzicht rijk (Pr 5:16, 17; vgl. Mt 16:26). Sommige personen hebben verrukkelijk voedsel in overvloed maar kunnen er niet van genieten vanwege een maag- of darmstoornis (Pr 6:1, 2). Ook de geestelijke broeders van Jezus Christus konden lichamelijk ziek worden (Mt 25:39, 40). Zo kregen christenen als Epafroditus, Timotheüs en Trofimus met lichamelijke ziekte te maken (Fil 2:25-30; 1Ti 5:23; 2Ti 4:20), maar de bijbel bericht niet dat deze christelijke mannen op wonderbare wijze door de apostelen werden genezen.
Is een van Gods dienstknechten lichamelijk ziek, dan kan hij niettemin Jehovah bidden hem de nodige fysieke kracht te geven om zijn ziekte te dragen en hem ook geestelijk te sterken om in deze periode van lichamelijke zwakte zijn rechtschapenheid te bewaren. „Jehovah zelf zal [zo iemand] schragen op een divan van ziekte.” — Ps 41:1-3; zie ook 1Kon 8:37-40.
Als iemand echter bloed in zijn lichaam zou opnemen ter behandeling van een ziekte, zou hij daarmee de wet van God overtreden. — Ge 9:3, 4; Han 15:28, 29; zie BLOED.
Jehovah kan ziekte wegnemen (Ex 15:26; 23:25; De 7:15). Jesaja schreef over een tijd waarin „geen inwoner zal zeggen: ’Ik ben ziek’” (Jes 33:24) en over de geestelijke genezing van de blinden, doven, kreupelen en stommen, welke profetieën tevens een belofte van lichamelijke genezing inhouden (Jes 35:5, 6). Toen Jezus Christus op aarde was, genas hij zowel lichamelijk als geestelijk zieke personen en vervulde aldus de Messiaanse profetie: „Hijzelf heeft onze ziekten op zich genomen en onze kwalen gedragen” (Mt 8:14-17; Jes 53:4). De basis voor deze genezingen was het offer van zijn menselijke leven. Dit offer zou het hoogtepunt vormen van de loopbaan die hij had gevolgd sinds Gods geest in 29 G.T. bij de Jordaan op hem was gekomen. Christenen hebben dus een basis voor hoop en overvloedige bewijzen dat door bemiddeling van de opgestane Jezus Christus en door Gods koninkrijk de gehoorzame mensheid niet slechts tijdelijk van ziekte genezen zal worden, maar blijvend bevrijd zal worden van zonde, ziekte en de Adamitische dood. Hiervoor gaat alle lof naar Jehovah, die door David werd aangeduid als degene „die al uw kwalen geneest”. — Ps 103:1-3; Opb 21:1-5.