Jehovah, de onpartijdige „Rechter van de gehele aarde”
’De Vader oordeelt onpartijdig naar een ieders werk.’ — 1 PETRUS 1:17.
1, 2. (a) Waarom dient de gedachte dat Jehovah de grote Rechter is, ons zowel met vrees te vervullen als te vertroosten? (b) Welke rol spelen Jehovah’s aardse dienstknechten in zijn rechtsgeding met de natiën?
JEHOVAH is de grote „Rechter van de gehele aarde” (Genesis 18:25). Als de Allerhoogste God van het universum heeft hij het volledige recht om zijn schepselen te oordelen. Dit is zowel een vrees inboezemende als een vertroostende gedachte. Met de volgende woorden bracht Mozes deze schijnbare paradox op ontroerende wijze tot uitdrukking: „Jehovah, uw God, is de God der goden en de Heer der heren, de grote, sterke en vrees inboezemende God, die niemand partijdig bejegent noch steekpenningen aanneemt, die de vaderloze jongen en de weduwe recht verschaft en de inwonende vreemdeling liefheeft, zodat hij hem brood en een mantel geeft.” — Deuteronomium 10:17, 18.
2 Wat een treffend evenwicht! Een grote, machtige, vrees inboezemende God, maar die toch onpartijdig is en liefdevol opkomt voor de belangen van wezen, weduwen en inwonende vreemdelingen. Wie zou een liefdevoller Rechter dan Jehovah kunnen wensen? Zichzelf afschilderend als iemand die een rechtsgeding voert met de natiën van Satans wereld, roept Jehovah zijn dienstknechten op aarde ertoe op zijn getuigen te zijn (Jesaja 34:8; 43:9-12). Hij is niet afhankelijk van hun getuigenis om te bewijzen dat hij God is en de rechtmatige soevereiniteit bezit. Maar hij schenkt zijn getuigen het buitengewone voorrecht er ten overstaan van de gehele mensheid van te getuigen dat zij zijn oppermacht erkennen. Zijn getuigen zelf onderwerpen zich aan zijn rechtvaardige soevereiniteit, en door hun openbare bediening bewegen zij anderen ertoe zich onder de autoriteit van de Opperste Rechter te stellen.
Jehovah’s manier van rechtspreken
3. Hoe zou Jehovah’s manier van rechtspreken samengevat kunnen worden, en hoe werd dit in het geval van Adam en Eva geïllustreerd?
3 Gedurende de vroege geschiedenis van de mensheid oordeelde Jehovah persoonlijk bepaalde overtreders. Voorbeelden van zijn manier om rechterlijke kwesties te behandelen, verschaften het model voor degenen van zijn dienstknechten die later de verantwoordelijkheid zouden dragen rechtszaken onder zijn volk te behandelen (Psalm 77:11, 12). Zijn manier van rechtspreken zou als volgt samengevat kunnen worden: waar nodig met gestrengheid, waar mogelijk met barmhartigheid. Adam en Eva, volmaakte menselijke schepselen die opzettelijk in opstand waren gekomen, verdienden geen barmhartigheid. Daarom veroordeelde Jehovah hen ter dood. Maar met betrekking tot hun nakomelingen ging zijn barmhartigheid een rol spelen. Jehovah schortte de voltrekking van het doodvonnis op, waardoor hij Adam en Eva toestond kinderen te krijgen. Liefdevol verschafte hij hun nakomelingen de hoop op bevrijding uit knechtschap aan zonde en de dood. — Genesis 3:15; Romeinen 8:20, 21.
4. Hoe handelde Jehovah ten aanzien van Kaïn, en waarom is dit geval speciaal van belang?
4 De manier waarop Jehovah ten aanzien van Kaïn handelde, is speciaal van belang want het is het eerste opgetekende geval waarbij een van Adam en Eva’s onvolmaakte nakomelingen, die „verkocht [waren] onder de zonde”, betrokken was (Romeinen 7:14). Hield Jehovah daar rekening mee en handelde hij ten aanzien van Kaïn anders dan ten aanzien van zijn ouders? En zouden christelijke opzieners in deze tijd hier iets uit kunnen leren? Laten wij eens zien. Kaïns verkeerde reactie bespeurend toen zijn slachtoffer niet met welgevallen werd aanvaard, waarschuwde Jehovah hem liefdevol voor het gevaar waarin hij zich bevond. Een oud spreekwoord luidt: ’Voorkomen is beter dan genezen.’ Jehovah ging zo ver als hij kon door Kaïn te waarschuwen dat hij niet moest toelaten dat zijn zondige neiging hem zou overmeesteren. Hij probeerde hem te helpen ’zich tot goeddoen te keren’ (Genesis 4:5-7). Dit is de eerste maal dat God een zondig mens opriep tot berouw. Nadat Kaïn van een onberouwvolle houding blijk had gegeven en zijn misdrijf had begaan, veroordeelde Jehovah hem tot verbanning, maar temperde dit oordeel met een verordening waardoor het andere mensen verboden werd hem te doden. — Genesis 4:8-15.
5, 6. (a) Hoe ging Jehovah te werk ten aanzien van het geslacht dat vóór de Vloed leefde? (b) Wat deed Jehovah voordat hij het oordeel aan de inwoners van Sodom en Gomorra voltrok?
5 Vóór de Vloed, toen ’Jehovah zag dat de slechtheid van de mens overvloedig was op de aarde, krenkte dit hem in zijn hart’ (Genesis 6:5, 6). Hij „gevoelde spijt” omdat hij het betreurde dat de meerderheid van het geslacht dat vóór de Vloed leefde, hun vrije wil had misbruikt en hij het oordeel aan hen moest voltrekken. Toch waarschuwde hij hen voldoende door Noach jarenlang te laten optreden als „een prediker van rechtvaardigheid”. Daarna had Jehovah geen reden meer ’zich ervan te weerhouden die wereld van goddeloze mensen te straffen’. — 2 Petrus 2:5.
6 Zo was Jehovah ook verplicht gerechtelijk op te treden tegen de verdorven inwoners van Sodom en Gomorra. Maar let eens op hoe hij te werk ging. Hem was een „klaaggeschrei” ter ore gekomen omtrent het aanstotelijke gedrag van deze mensen, al zou hij hier alleen maar door de gebeden van de rechtvaardige Lot over vernomen hebben (Genesis 18:20; 2 Petrus 2:7, 8). Maar voordat hij handelend optrad, ’daalde hij af’ om zich via zijn engelen van de feiten te vergewissen (Genesis 18:21, 22; 19:1). Hij nam er ook de tijd voor om Abraham gerust te stellen dat hij niet onrechtvaardig zou handelen. — Genesis 18:23-32.
7. Welke lessen kunnen ouderlingen die zitting hebben in een rechterlijk comité leren uit voorbeelden die laten zien hoe Jehovah rechtspreekt?
7 Wat kunnen ouderlingen in deze tijd uit die voorbeelden leren? In het geval van Adam en Eva gaf Jehovah van liefde en consideratie blijk ten aanzien van degenen die, hoewel zij aan de schuldigen verwant waren, geen schuld trof in de kwestie. Hij betoonde de nakomelingen van Adam en Eva barmhartigheid. In Kaïns geval voorzag Jehovah het gevaar waarin Kaïn verkeerde, en hij redeneerde vriendelijk met hem teneinde te trachten het begaan van zonde te voorkomen. Zelfs na Kaïn te hebben verbannen, betoonde Jehovah hem nog consideratie. Verder voltrok Jehovah pas nadat hij geduldig veel had verduurd, het oordeel aan het geslacht dat vóór de Vloed leefde. Toen Jehovah met hardnekkige goddeloosheid werd geconfronteerd, ’krenkte het hem in zijn hart’. Het speet hem dat mensen in opstand kwamen tegen zijn rechtvaardige heerschappij en dat hij genoodzaakt was een ongunstig oordeel over hen uit te spreken (Genesis 6:6; vergelijk Ezechiël 18:31; 2 Petrus 3:9). In het geval van Sodom en Gomorra trad Jehovah pas handelend op nadat hij zich van de feiten had vergewist. Wat een schitterende voorbeelden voor degenen die in deze tijd rechterlijke kwesties moeten behandelen!
Menselijke rechters in patriarchale tijden
8. Welke fundamentele wetten van Jehovah waren in patriarchale tijden bekend?
8 Hoewel er in die tijd kennelijk geen geschreven wetsstelsel bestond, was de patriarchale maatschappij op de hoogte van Jehovah’s fundamentele wetten, en zijn dienstknechten waren verplicht ze na te komen. (Vergelijk Genesis 26:5.) Het drama in Eden had de noodzaak van gehoorzaamheid en onderwerping aan Jehovah’s soevereiniteit aangetoond. Het geval van Kaïn had onthuld dat Jehovah moord niet goedkeurde. Onmiddellijk na de Vloed gaf God de mensheid wetten betreffende de heiligheid van het leven, moord, de doodstraf en het eten van bloed (Genesis 9:3-6). In de kwestie van Abraham, Sara en Abimelech, de koning van Gerar, in de omgeving van Gaza, trad aan het licht dat Jehovah overspel krachtig veroordeelde. — Genesis 20:1-7.
9, 10. Uit welke voorbeelden blijkt dat er in de patriarchale maatschappij een rechtsstelsel bestond?
9 In die dagen traden gezinshoofden als rechter op en behandelden rechterlijke problemen. Met betrekking tot Abraham zei Jehovah: „Ik ben bekend en vertrouwd met hem geworden opdat hij zijn zonen en zijn huisgezin na hem moge gebieden, zodat zij stellig Jehovah’s weg zullen houden om rechtvaardigheid en recht te doen” (Genesis 18:19). Abraham gaf van onzelfzuchtigheid en onderscheidingsvermogen blijk toen hij een ruzie tussen zijn eigen veehoeders en die van Lot beslechtte (Genesis 13:7-11). Optredend als patriarchaal hoofd en rechter veroordeelde Juda zijn schoondochter Tamar ertoe doodgestenigd en verbrand te worden, in de mening verkerend dat zij een overspeelster was (Genesis 38:11, 24; vergelijk Jozua 7:25). Toen hij echter alle feiten vernam, verklaarde hij haar rechtvaardiger dan zichzelf (Genesis 38:25, 26). Hoe belangrijk is het om op de hoogte te zijn van alle feiten voordat er een rechterlijke uitspraak wordt gedaan!
10 Het boek Job zinspeelt op een rechtsstelsel en laat de wenselijkheid van een onpartijdig oordeel uitkomen (Job 13:8, 10; 31:11; 32:21). Job zelf haalt herinneringen op uit de tijd dat hij een gerespecteerd rechter was die in de stadspoort zat, waar hij rechtsprak en opkwam voor de zaak van de weduwe en de vaderloze jongen (Job 29:7-16). Er zijn dus aanwijzingen dat er zelfs nog voor de uittocht uit Egypte en voordat de natie Israël haar van God afkomstige grondwet had, binnen de patriarchale maatschappij „oudere mannen” als rechters onder de nakomelingen van Abraham optraden (Exodus 3:16, 18). In feite werden de bepalingen van het Wetsverbond door Mozes aan de „oudere mannen”, of ouderlingen, van Israël, als vertegenwoordigers van het volk, voorgelegd. — Exodus 19:3-7.
Het rechtswezen van Israël
11, 12. Waardoor werd volgens twee bijbelgeleerden Israëls rechtsstelsel onderscheiden van dat van andere natiën?
11 De rechtspraak in Israël verschilde ten zeerste van de gerechtelijke procedures die in de omringende natiën werden gevolgd. Er werd geen onderscheid gemaakt tussen het burgerlijk recht en het strafrecht. Beide waren verweven met morele en religieuze wetten. Een tegen zijn naaste begane overtreding was een overtreding tegen Jehovah. De auteur André Chouraqui schrijft in zijn boek The People and the Faith of the Bible: „De traditionele rechtspraak van de Hebreeën verschilt van die van hun naburen, niet alleen in haar definitie van overtredingen en straffen maar ook in de hele geest van de wetten. . . . De thora [Wet] staat niet los van het dagelijkse leven; ze beheerst het karakter en de inhoud van het dagelijkse leven door uiteen te zetten wat tot zegen leidt en wat vervloeking brengt. . . . Het is in Israël . . . bijna onmogelijk een duidelijk onderscheid te maken in de juridische activiteiten van de stad. Ze waren verborgen in het geheel van een leven dat volledig gericht was op het volbrengen van de wil van de levende God.”
12 Door deze unieke situatie werd de rechtsbedeling in Israël op een veel hoger niveau geplaatst dan in de andere natiën van die tijd. De bijbelgeleerde Roland de Vaux schrijft: „De Israëlitische wet verschilt, niettegenstaande haar overeenkomsten qua vorm en inhoud, radicaal van de clausules van de ’verdragen’ der oosterse volken en de artikelen van hun ’wetboeken’. Ze is een religieuze wet. . . . Geen oosters wetboek kan vergeleken worden met de Israëlitische wet, die in haar geheel aan God als de auteur ervan wordt toegeschreven. Wanneer ze ethische en rituele voorschriften bevat, en vaak vermengt, komt dit doordat ze het hele terrein van het goddelijke Verbond bestrijkt, en doordat dit Verbond zowel de betrekkingen tussen mensen onderling als hun betrekkingen met God bestuurde.” Geen wonder dus dat Mozes vroeg: „Welke grote natie is er die zulke rechtvaardige voorschriften en rechterlijke beslissingen heeft als heel deze wet die ik u heden voorleg?” — Deuteronomium 4:8.
Rechters in Israël
13. In welke opzichten was Mozes een voortreffelijk voorbeeld voor ouderlingen in deze tijd?
13 Wat voor kwaliteiten moest een man bezitten om in zo’n verheven rechtsstelsel als rechter op te treden? Over de allereerste rechter die in Israël werd aangesteld, zegt de bijbel: „De man Mozes was verreweg de zachtmoedigste van alle mensen die op de oppervlakte van de aardbodem waren” (Numeri 12:3). Hij had geen overdreven zelfvertrouwen (Exodus 4:10). Hoewel er van hem vereist werd recht te spreken over het volk, werd hij soms hun voorspraak bij Jehovah en smeekte hij Jehovah hen te vergeven, ja, hij bood zelfs aan zichzelf ten behoeve van hen te offeren (Exodus 32:11, 30-32). In poëtische taal zei hij: „Mijn rede zal druppelen als de dauw, als zachte regens op het gras en als overvloedige regenbuien op de plantengroei” (Deuteronomium 32:2). Verre van zich bij het rechtspreken over het volk op zijn eigen wijsheid te verlaten, verklaarde hij: „Ingeval er zich onder hen een zaak voordoet, moet die bij mij komen en ik moet rechtspreken tussen de ene partij en de andere, en ik moet de beslissingen van de ware God en zijn wetten bekendmaken” (Exodus 18:16). Wanneer hij twijfelde, legde hij de kwestie aan Jehovah voor (Numeri 9:6-8; 15:32-36; 27:1-11). Mozes was een voortreffelijk voorbeeld voor ouderlingen die in deze tijd ’de kudde Gods weiden’ en rechterlijke uitspraken doen (Handelingen 20:28). Moge de verhouding waarin zij tot hun broeders staan, insgelijks „als zachte regens op het gras” blijken te zijn.
14. Aan welke geestelijke kwalificaties voldeden de mannen die door Mozes als rechters in Israël werden aangesteld?
14 Mettertijd kon Mozes de zware verantwoordelijkheid om helemaal alleen alle rechtszaken voor het volk af te handelen, niet meer dragen (Exodus 18:13, 18). Hij aanvaardde de suggestie van zijn schoonvader om hulp in te roepen. En wat voor mannen werden er weer uitgekozen? Wij lezen: „’Gijzelf dient uit heel het volk bekwame mannen te kiezen, die God vrezen, betrouwbare mannen, die onrechtvaardige winst haten.’ . . . En Mozes ging ertoe over uit heel Israël bekwame mannen te kiezen en hun posities als hoofden over het volk te geven, als oversten van duizend, oversten van honderd, oversten van vijftig en oversten van tien. En zij spraken bij elke geschikte gelegenheid recht over het volk. Een moeilijke zaak brachten zij telkens voor Mozes, maar elke kleine zaak behandelden zij dan zelf als rechters.” — Exodus 18:21-26.
15. Aan welke vereisten moesten degenen voldoen die in Israël als rechters optraden?
15 Hieruit blijkt dat leeftijd niet het enige criterium was voor het uitkiezen van mannen die als rechters zouden optreden. Mozes zei: „Neemt wijze en beleidvolle en ervaren mannen van uw stammen, opdat ik hen tot hoofden over u kan stellen” (Deuteronomium 1:13). Mozes wist heel goed wat de jonge Elihu vele jaren voordien had verklaard: „Niet slechts de hoogbedaagden blijken wijs te zijn, noch verstaan enkel de ouden het recht” (Job 32:9). Degenen die werden aangesteld, moesten beslist „ervaren mannen” zijn. Maar bovenal moesten zij bekwame, godvrezende, betrouwbare mannen zijn, die onrechtvaardige winst haatten en die wijs en beleidvol waren. Het schijnt dus voor de hand te liggen dat de „hoofden” en „rechters” die in Jozua 23:2 en 24:1 worden genoemd, niet tot een andere categorie behoorden dan „de oudere mannen” die in dezelfde verzen worden genoemd, maar dat zij uit hun midden werden gekozen. — Zie Hulp tot begrip van de bijbel, blz. 1171.
Rechtspreken
16. Wat dienen wij in deze tijd op te merken met betrekking tot de richtlijnen die Mozes aan de pas aangestelde rechters gaf?
16 Met betrekking tot de richtlijnen die aan deze aangestelde rechters werden gegeven, zei Mozes: „Vervolgens gebood ik toentertijd uw rechters en zei: ’Bij het afnemen van een verhoor inzake geschillen tussen uw broeders, moet gij rechtvaardig oordelen tussen een man en zijn broeder of zijn inwonende vreemdeling. Gij moogt bij de rechtspraak niet partijdig zijn. De kleine dient gij evenzeer aan te horen als de grote. Gij moogt niet bevreesd worden wegens een man, want de rechtspraak behoort God toe; en de zaak die te moeilijk voor u is, dient gij voor mij [Mozes] te brengen, en ik moet die horen.’” — Deuteronomium 1:16, 17.
17. Wie werden als rechters aangesteld, en welke waarschuwing gaf koning Josafat hun?
17 Natuurlijk kon een zaak alleen voor Mozes gebracht worden zolang hij leefde. Er werden dus verdere regelingen getroffen dat moeilijke zaken aan priesters, levieten en speciaal aangestelde rechters voorgelegd moesten worden (Deuteronomium 17:8-12; 1 Kronieken 23:1-4; 2 Kronieken 19:5, 8). Tot de rechters die koning Josafat in de steden van Juda aanstelde, zei hij: „Ziet toe wat gij doet, want niet voor de mens spreekt gij recht, maar voor Jehovah . . . Aldus dient gij te doen, in de vrees voor Jehovah, in getrouwheid en met een onverdeeld hart. Wat elk rechtsgeding betreft dat tot u zal komen van uw broeders die in hun steden wonen, . . . gij moet hen waarschuwen opdat zij niet iets verkeerds doen tegen Jehovah en er geen verontwaardiging hoeft te komen over u en over uw broeders. Aldus dient gij te doen, opdat gij geen schuld op u laadt.” — 2 Kronieken 19:6-10.
18. (a) Wat waren enkele van de beginselen die rechters in Israël moesten toepassen? (b) Wat moesten de rechters in gedachte houden, en welke schriftplaatsen tonen aan wat de consequenties waren wanneer zij dit vergaten?
18 Tot de beginselen die rechters in Israël moesten toepassen, behoorden de volgende: gelijke gerechtigheid voor rijk en arm (Exodus 23:3, 6; Leviticus 19:15); strikte onpartijdigheid (Deuteronomium 1:17); geen aanneming van steekpenningen (Deuteronomium 16:18-20). Rechters moesten voortdurend in gedachte houden dat degenen over wie zij rechtspraken, Jehovah’s schapen waren (Psalm 100:3). In feite was een van de redenen waarom Jehovah het vleselijke Israël verwierp, dat hun priesters en herders niet met rechtvaardigheid rechtspraken en het volk hardvochtig behandelden. — Jeremia 22:3, 5, 25; 23:1, 2; Ezechiël 34:1-4; Maleachi 2:8, 9.
19. Wat voor waarde heeft het voor ons de maatstaven van gerechtigheid te onderzoeken die Jehovah vóór de gewone tijdrekening aanlegde, en wat zal in het volgende artikel beschouwd worden?
19 Jehovah verandert niet (Maleachi 3:6). Dit korte overzicht van de manier waarop er in Israël rechtgesproken had moeten worden en hoe Jehovah het bezag wanneer er ten aanzien van iemand geen recht werd verschaft, dient ouderlingen die in deze tijd de verantwoordelijkheid hebben rechterlijke uitspraken te doen, aan het denken te zetten. Jehovah’s voorbeeld als Rechter, alsook het rechtsstelsel dat hij in Israël instelde, legde beginselen vast die model stonden voor de rechtspraak binnen de christelijke gemeente. Dit zullen wij in het volgende artikel beschouwen.
Overzichtsvragen
◻ Hoe zou de manier waarop Jehovah rechtspreekt, samengevat kunnen worden?
◻ Hoe werd Jehovah’s handelwijze geïllustreerd door de wijze waarop hij handelde ten aanzien van Kaïn en het geslacht dat vóór de Vloed leefde?
◻ Wie traden in patriarchale tijden als rechters op, en hoe deden zij dit?
◻ Waardoor werd Israëls rechtsstelsel onderscheiden van dat van andere natiën?
◻ Wat voor mannen werden in Israël als rechters aangesteld, en overeenkomstig welke beginselen hadden zij moeten handelen?
[Illustratie op blz. 10]
In patriarchale tijden en in Israël spraken aangestelde oudere mannen recht in de stadspoort