HADADEZER
(Hadade̱zer) [Hadad is een helper].
Zoon van Rehob en koning van Zoba, een Syrisch (Aramees) koninkrijk dat vermoedelijk ten N van Damaskus lag (2Sa 8:3, 5; 1Kon 11:23; 1Kr 18:3, 5) en dat ook vazalstaten had (2Sa 10:19). Voordat Hadadezer door koning David werd verslagen, had hij oorlog gevoerd tegen Toï (Toü), de koning van Hamath. — 2Sa 8:9, 10; 1Kr 18:9, 10.
Nadat de Syriërs, die door de Ammonieten waren gehuurd om strijd te voeren tegen David, waren verslagen, versterkte Hadadezer zijn strijdkrachten door nog meer Syriërs uit de omgeving van de Eufraat te werven (2Sa 10:6, 15, 16; 1Kr 19:16). Wellicht wordt hierop gedoeld in 2 Samuël 8:3 (vgl. 1Kr 18:3), waar sprake schijnt te zijn van het feit dat Hadadezer zijn macht aan de rivier de Eufraat trachtte te herstellen. Cooks Commentary merkt hierover op dat het Hebreeuws letterlijk luidt „zijn hand doen terugkeren” en zegt: „De exacte betekenis van de metafoor moet . . . uit de context worden opgemaakt. Indien dit vers — wat hoogstwaarschijnlijk het geval is — verband houdt met de [in 2Sa 10:15-19] uitvoeriger beschreven omstandigheden, dan betekent de hier gebezigde zinsnede: toen hij (Hadadezer) op weg ging om (Israël) opnieuw aan te vallen of om zijn macht tegen Israël bij de rivier de Eufraat te herwinnen.”
Bij Helam raakten de strijdkrachten van Hadadezer, onder aanvoering van Sobach (Sofach), slaags met de strijdkrachten van David en werden verslagen. Onmiddellijk daarna sloten Hadadezers vazallen vrede met Israël (2Sa 10:17-19; 1Kr 19:17-19). In deze strijd werden 40.000 Syrische ruiters gedood. Misschien waren deze ruiters, om in oneffen terrein te kunnen ontkomen, van hun paard gestegen en als voetvolk gedood. Dit zou kunnen verklaren waarom zij in 2 Samuël 10:18 als „ruiters” en in 1 Kronieken 19:18 als „voetvolk” worden aangeduid. Het verschil in het aantal Syrische wagenmenners dat in de strijd sneuvelde, wordt gewoonlijk aan een afschrijffout toegeschreven, en men beschouwt het laagste aantal — 700 wagenmenners — als het juiste.
David nam ook veel koper mee uit Betach (kennelijk ook Tibhath genoemd) en Berothai (misschien identiek met Kun), twee steden in Hadadezers rijk, en bracht de gouden schilden die aan Hadadezers knechten — waarschijnlijk de vazalkoningen — toebehoorden, naar Jeruzalem (2Sa 8:7, 8; 1Kr 18:7, 8; vgl. 2Sa 10:19). David voerde bovendien een groot aantal van Hadadezers paarden en wagens als buit mee en nam veel ruiters en voetvolk gevangen. De variatie in de opsomming ervan in 2 Samuël 8:4 en 1 Kronieken 18:4 kan door een fout bij het afschrijven zijn ontstaan. In de Griekse Septuaginta is in beide passages sprake van 1000 buitgemaakte wagens en 7000 gevangengenomen ruiters, en daarom is in 1 Kronieken 18:4 vermoedelijk de oorspronkelijke versie bewaard gebleven.
Er zij echter opgemerkt dat wat men in het verslag over Davids strijd met Hadadezer gewoonlijk als afschrijffouten beschouwt, ook eenvoudig een kwestie kan zijn dat de oorlog vanuit een ander gezichtspunt wordt belicht of er een andere berekeningswijze wordt gevolgd.