MIBHAR
(Mi̱bhar) [van een grondwoord dat „kiezen” betekent].
De zoon van Hagri; een van de sterke mannen van Davids strijdkrachten (1Kr 11:26, 38). Sommigen hebben geopperd dat de tekst in 1 Kronieken 11:38 een tegenstrijdigheid bevat, omdat in de parallelle lijst in 2 Samuël 23:36 geen melding wordt gemaakt van Mibhar, maar van Bani, de Gadiet. Zij betogen dat Mibhar een verandering is van het Hebreeuws voor „uit Zoba” en dat de laatste woorden van 1 Kronieken 11:38 het gevolg zijn van de lezing ben-hagh·riʹ (de zoon van Hagri) in plaats van ba·niʹ hag·ga·dhiʹ (Bani, de Gadiet). Dit blijft echter een veronderstelling.