Job volhardde — Ook wij kunnen dat!
„Ziet! Wij prijzen hen die hebben volhard, gelukkig.” — JAKOBUS 5:11.
1. Wat zei een bejaarde christen over zijn beproevingen?
’DE DUIVEL zit achter me aan! Ik voel me net als Job!’ In die bewoordingen gaf A. H. Macmillan tegenover een intieme vriend op het hoofdbureau van Jehovah’s Getuigen uiting aan zijn gevoelens. Op 26 augustus 1966 beëindigde broeder Macmillan zijn aardse loopbaan op 89-jarige leeftijd. Hij wist dat de verdienste van de getrouwe dienst van gezalfde christenen zoals hij „tegelijk met hen” zou gaan (Openbaring 14:13). Ja, doordat zij een opstanding tot onsterfelijk leven in de hemel ontvangen, zouden zij zonder onderbreking in Jehovah’s dienst blijven. Zijn vrienden waren verheugd dat broeder Macmillan die beloning ontving. In zijn laatste jaren op aarde werd hij echter door verschillende beproevingen getroffen, waaronder gezondheidsproblemen die hem scherp deden beseffen hoe Satan zich inspande om zijn rechtschapenheid jegens God te breken.
2, 3. Wie was Job?
2 Toen broeder Macmillan zei dat hij zich net als Job voelde, doelde hij op een man die grote geloofsbeproevingen had verduurd. Job woonde in „het land Uz”, vermoedelijk in het noorden van Arabië. Hij was een nakomeling van Noachs zoon Sem en aanbad Jehovah. Jobs beproevingen vonden naar het schijnt plaats ergens tussen de dood van Jozef en de tijd dat Mozes zich als een oprecht man deed kennen. Gedurende die periode was er qua godvruchtige toewijding niemand op aarde gelijk Job. Jehovah beschouwde Job als een onberispelijk, oprecht en godvrezend man. — Job 1:1, 8.
3 Als „de grootste van alle oosterlingen” had Job veel knechten, en zijn veestapel bestond uit 11.500 dieren. Maar voor hem was geestelijke rijkdom van het allergrootste belang. Evenals godvruchtige vaders in deze tijd heeft Job hoogstwaarschijnlijk zijn zeven zonen en drie dochters over Jehovah onderwezen. Zelfs toen zij niet meer bij hem thuis woonden, trad hij als priester voor zijn gezin op door slachtoffers voor hen te brengen, voor het geval zij gezondigd hadden. — Job 1:2-5.
4. (a) Waarom dienen vervolgde christenen acht te slaan op de man Job? (b) Welke vragen in verband met Job zullen wij beschouwen?
4 Job is iemand op wie vervolgde christenen acht kunnen slaan teneinde zich te sterken voor een loopbaan van geduldige volharding. „Ziet!”, schreef de discipel Jakobus, „wij prijzen hen die hebben volhard, gelukkig. Gij hebt van de volharding van Job gehoord en hebt gezien hoe Jehovah het heeft laten aflopen, dat Jehovah zeer teder in genegenheid en barmhartig is” (Jakobus 5:11). Evenals Job hebben Jezus’ gezalfde volgelingen en de hedendaagse „grote schare” volharding nodig om aan geloofsbeproevingen het hoofd te bieden (Openbaring 7:1-9). Welke beproevingen heeft Job dan verduurd? Waarom deden die zich voor? En hoe kunnen wij profijt trekken van zijn ervaringen?
Een brandende strijdvraag
5. Wat speelde zich, zonder dat Job het wist, in de hemel af?
5 Zonder dat Job het wist, stond in de hemel een buitengewoon belangrijke strijdvraag op het punt opgeworpen te worden. Op een dag „[kwamen] de zonen van de ware God . . . om zich vóór Jehovah te stellen” (Job 1:6). Gods eniggeboren Zoon, het Woord, was daar aanwezig (Johannes 1:1-3). Ook de rechtvaardige engelen en de ongehoorzame engelenzonen van God waren er (Genesis 6:1-3). Satan was er eveneens, want hij zou pas na de oprichting van het Koninkrijk in 1914 uit de hemel geworpen worden (Openbaring 12:1-12). In Jobs dagen zou Satan een brandende strijdvraag opwerpen. Hij stond op het punt de rechtmatigheid van Jehovah’s soevereiniteit over al Zijn schepselen in twijfel te trekken.
6. Wat probeerde Satan te doen, en hoe lasterde hij Jehovah?
6 „Waar komt gij vandaan?”, vroeg Jehovah. Satan antwoordde: „Van het omtrekken op de aarde en van het rondwandelen daarop” (Job 1:7). Hij was op zoek geweest naar iemand die hij kon verslinden (1 Petrus 5:8, 9). Door de rechtschapenheid van personen die Jehovah dienden te breken, zou Satan proberen te bewijzen dat niemand God uit liefde ten volle zou gehoorzamen. De strijdvraag aansnijdend, vroeg Jehovah aan Satan: „Hebt gij uw hart gericht op mijn knecht Job, dat er niemand op aarde is als hij, een onberispelijk en oprecht man, godvrezend en wijkend van het kwaad?” (Job 1:8) Job voldeed aan goddelijke maatstaven die rekening hielden met zijn onvolmaaktheden (Psalm 103:10-14). Maar Satans vinnige antwoord luidde: „Is het om niet, dat Job God heeft gevreesd? Hebt gij niet zelf om hem en om zijn huis en om al wat hij heeft, rondom een omheining geplaatst? Het werk van zijn handen hebt gij gezegend, en zijn veestapel zelf heeft zich uitgebreid op de aarde” (Job 1:9, 10). Aldus lasterde de Duivel Jehovah door te insinueren dat niemand Hem liefheeft en aanbidt om wat Hij is, maar dat Hij schepselen omkoopt om Hem te dienen. Satan beweerde dat Job God diende met het oog op zelfzuchtig voordeel, en niet uit liefde.
Satan in de aanval!
7. Op welke wijze daagde de Duivel God uit, en hoe reageerde Jehovah?
7 „Maar”, zei Satan, „steek voor de verandering alstublieft uw hand eens uit en tast alles aan wat hij heeft en zie eens of hij u niet recht in uw gezicht zal vervloeken.” Hoe zou God op zo’n beledigende uitdaging reageren? „Zie!”, zei Jehovah, „al wat hij heeft, is in uw hand. Steek uw hand alleen niet tegen hemzelf uit!” De Duivel had gezegd dat alles wat Job bezat, gezegend, vermeerderd en omheind was. Ja, God zou toelaten dat Job lijden onderging, hoewel zijn lichaam niet aangetast mocht worden. Vastbesloten om onheil aan te richten, verliet Satan de vergadering. — Job 1:11, 12.
8. (a) Welke materiële verliezen leed Job? (b) Wat was de waarheid omtrent het „vuur van God”?
8 De satanische aanval liet niet lang op zich wachten. Een van Jobs knechten bracht hem het volgende slechte nieuws: „De runderen waren net aan het ploegen en de ezelinnen graasden aan hun zijde, toen de Sabeeërs plotseling een inval deden en ze meenamen, en de bedienden hebben zij neergeslagen met de scherpte van het zwaard” (Job 1:13-15). De omheining rondom Jobs bezit was verwijderd. Vrijwel onmiddellijk werd er rechtstreekse demonenkracht aangewend, want een andere knecht meldde: „Vuur van God viel uit de hemel en laaide toen op onder de schapen en de bedienden en verteerde hen” (Job 1:16). Hoe duivels was het de schijn te wekken dat God verantwoordelijk was voor zo’n rampspoed, ja, die zelfs over zijn eigen dienstknecht bracht! Aangezien bliksem uit de hemel komt, had men Jehovah gemakkelijk de schuld kunnen geven, maar in werkelijkheid was het vuur van demonische herkomst.
9. Welke uitwerking had het feit dat Job financieel werd geruïneerd op zijn verhouding met God?
9 Terwijl Satan de aanval voortzette, kwam een andere knecht melden dat de Chaldeeën Jobs kamelen hadden meegenomen en alle andere bedienden hadden gedood (Job 1:17). Hoewel Job dus financieel werd geruïneerd, werd zijn verhouding met God hierdoor niet te gronde gericht. Zou u grote materiële verliezen kunnen verduren zonder uw rechtschapenheid jegens Jehovah te verbreken?
Een grotere tragedie slaat toe
10, 11. (a) Wat gebeurde er met Jobs tien kinderen? (b) Hoe bezag Job Jehovah na de tragische dood van zijn kinderen?
10 De Duivel was nog niet klaar met Job. Weer een andere knecht berichtte: „Uw zonen en uw dochters waren aan het eten en dronken wijn in het huis van hun broer, de eerstgeborene. En zie! er kwam een hevige wind uit de streek van de wildernis, en die sloeg vervolgens de vier hoeken van het huis, zodat het op de jonge mensen viel en zij stierven. En ik kon ontkomen, slechts ik alleen, om het u te vertellen” (Job 1:18, 19). Iemand die niet beter wist, zou misschien zeggen dat de door die wind aangerichte vernielingen ’een daad van God’ waren. Maar het was demonenkracht, die Job op een bijzonder gevoelige plek had geraakt.
11 Door verdriet overmand, „scheurde [Job] zijn schoudermantel en sneed het haar van zijn hoofd af en viel ter aarde en boog zich neer”. Maar luister naar zijn woorden. „Jehovah zelf heeft gegeven, en Jehovah zelf heeft weggenomen. De naam van Jehovah blijve gezegend worden.” Het verslag voegt eraan toe: „In dit alles zondigde Job niet en schreef hij God niets onbetamelijks toe” (Job 1:20-22). Opnieuw werd Satan verslagen. Maar stel nu eens dat wij als Gods dienstknechten dierbaren in de dood zouden verliezen en droefheid zouden ondervinden? Onzelfzuchtige toewijding aan Jehovah en vertrouwen in hem kunnen ons in staat stellen als rechtschapenheidbewaarders te volharden, net als Job. Stellig kunnen gezalfden en hun metgezellen die een aardse hoop hebben, vertroosting en sterkte putten uit dit verslag van Jobs volharding.
De strijdvraag spitst zich toe
12, 13. Wat vroeg Satan bij een volgende vergadering in de hemel, en hoe reageerde God?
12 Spoedig riep Jehovah weer een vergadering in de hemelse hoven bijeen. Job was een kinderloze, verarmde man geworden, die ogenschijnlijk door God geslagen was, maar zijn rechtschapenheid was ongeschonden. Natuurlijk wilde Satan niet toegeven dat zijn aantijgingen tegen God en Job vals waren. Nu stonden de ’zonen van God’ op het punt de argumentatie en de tegenargumentatie aan te horen terwijl Jehovah de Duivel zo manoeuvreerde dat het tot een beslissende krachtmeting in de strijdvraag zou komen.
13 Satan ter verantwoording roepend, vroeg Jehovah: „Waar komt gij eigenlijk vandaan?” Het antwoord? „Van het omtrekken op de aarde en van het rondwandelen daarop.” Weer vestigde Jehovah de aandacht op zijn onberispelijke, oprechte, godvrezende knecht Job, die nog steeds vasthield aan zijn rechtschapenheid. De Duivel antwoordde: „Huid voor huid, en al wat een mens heeft, zal hij geven voor zijn ziel. Steek voor de verandering alstublieft uw hand eens uit en tast hem tot in zijn gebeente en zijn vlees aan en zie eens of hij u niet recht in uw gezicht zal vervloeken.” Daarom zei God: „Zie, hij is in uw hand! Alleen, wacht u voor zijn ziel zelf!” (Job 2:2-6) Erop zinspelend dat Jehovah nog niet alle beschermende hindernissen had weggenomen, vroeg Satan Jobs gebeente en vlees te mogen aantasten. De Duivel zou Job niet mogen doden; maar Satan wist dat lichamelijke ziekte hem zou pijnigen en het zou doen schijnen dat hij straf van God onderging wegens geheime zonden.
14. Waarmee sloeg Satan Job, en waarom kon geen mens hem verlichting schenken?
14 Nadat Satan van die vergadering weggegaan was, ging hij met wreed genoegen aan het werk. Hij sloeg Job met „kwaadaardige zweren van zijn voetzool af tot zijn schedel toe”. Wat een ellende verduurde Job, zoals hij daar in de as zat en zich met een scherf van aardewerk krabde! (Job 2:7, 8) Geen menselijke geneesheer kon deze verschrikkelijk pijnlijke, weerzinwekkende en vernederende aandoening voor hem verlichten, want ze was door satanische kracht veroorzaakt. Alleen Jehovah zou Job gezond kunnen maken. Als u een zieke dienstknecht van God bent, vergeet dan nooit dat God u kan helpen te volharden en u leven kan geven in een nieuwe wereld waar geen ziekte zal zijn. — Psalm 41:1-3; Jesaja 33:24.
15. Waartoe spoorde Jobs vrouw hem aan, en wat was zijn reactie?
15 Ten slotte zei Jobs vrouw: „Houdt gij nog vast aan uw rechtschapenheid? Vervloek God en sterf!” „Rechtschapenheid” duidt op onberispelijke toewijding, en misschien heeft zij wel sarcastisch gesproken om Job ertoe te brengen God te vervloeken. Maar hij antwoordde: „Zoals een der zinneloze vrouwen spreekt, spreekt ook gij. Zullen wij enkel het goede van de ware God aannemen en niet ook het slechte aannemen?” Zelfs deze zet van Satan had niet het gewenste resultaat, want ons wordt verteld dat ’Job in dit alles niet zondigde met zijn lippen’ (Job 2:9, 10). Veronderstel dat gezinsleden die tegenstanders zijn, zouden zeggen dat wij er dwaas aan doen om ons zo uit te sloven in christelijke activiteiten en er bij ons op aandrongen Jehovah God de rug toe te keren. Evenals Job kunnen wij zo’n beproeving verduren omdat wij Jehovah liefhebben en de wens koesteren zijn heilige naam te loven. — Psalm 145:1, 2; Hebreeën 13:15.
Drie arrogante bedriegers
16. Wie kwamen Job zogenaamd vertroosten, maar hoe manipuleerde Satan hen?
16 In wat weer een andere satanische opzet bleek te zijn, kwamen drie „metgezellen” Job zogenaamd vertroosten. De ene was Elifaz, vermoedelijk een nakomeling van Abraham via Esau. Daar Elifaz als eerste het woord voerde, was hij ongetwijfeld de oudste. Eveneens aanwezig was Bildad, een nakomeling van Suah, een van Abrahams zonen bij Ketura. De derde man was Zofar, die een Naämathiet werd genoemd om zijn familie of woonplaats, misschien in het noordwesten van Arabië, te identificeren (Job 2:11; Genesis 25:1, 2; 36:4, 11). Evenals degenen die in deze tijd proberen Jehovah’s Getuigen ertoe te brengen God de rug toe te keren, werd dit trio door Satan gemanipuleerd in een poging Job ertoe te brengen toe te geven dat hij zich schuldig had gemaakt aan valse aanklachten en zijn rechtschapenheid te verbreken.
17. Wat deden de drie bezoekers, en wat deden zij zeven dagen en zeven nachten lang niet?
17 Met groot vertoon van medeleven weenden deze drie mannen, scheurden hun kleren en wierpen stof op hun hoofd. Maar vervolgens bleven zij zeven dagen en zeven nachten bij Job zitten zonder één woord van vertroosting te uiten! (Job 2:12, 13; Lukas 18:10-14) Deze drie arrogante bedriegers waren zo gespeend van geestelijke gezindheid dat zij niets vertroostends over Jehovah en zijn beloften wisten te zeggen. Maar wel trokken zij verkeerde conclusies en maakten zich gereed om die tegen Job te gebruiken zodra zij aan de formaliteiten van openbaar rouwbeklag hadden voldaan. Het is interessant dat de jonge man Elihu binnen gehoorsafstand kwam zitten voordat de zevendaagse stilte ten einde was.
18. Waarom verlangde Job naar rust in de dood?
18 Eindelijk verbrak Job het stilzwijgen. Daar hij geen vertroosting van de drie bezoekers had ontvangen, vervloekte hij de dag van zijn geboorte en vroeg zich af waarom zijn ellendige leven werd verlengd. Hij zocht rust in de dood, want hij kon zich niet eens voorstellen dat hij ooit weer echte vreugde zou kunnen hebben voordat hij stierf, nu hij berooid was, zijn dierbaren in de dood had verloren en aan een ernstige ziekte leed. Maar God zou niet toelaten dat Job zo werd geteisterd dat hij eraan stierf. — Job 3:1-26.
Jobs beschuldigers vallen aan
19. In welke opzichten werd Job door Elifaz valselijk beschuldigd?
19 Elifaz sprak als eerste in de drie debatronden die Jobs rechtschapenheid nog verder op de proef stelden. In zijn eerste rede vroeg Elifaz: „Waar zijn de rechtschapenen ooit verdelgd?” Hij concludeerde dat Job iets slechts gedaan moest hebben en nu daarvoor door God werd gestraft (Job hfdst. 4, 5). In zijn tweede rede maakte Elifaz Jobs wijsheid belachelijk en vroeg: „Wat weet gij in feite dat wij niet weten?” Elifaz insinueerde dat Job zich ten aanzien van de Almachtige superieur trachtte te tonen. Aan het einde van zijn tweede aanval schilderde hij Job af als schuldig aan afval, omkoperij en bedrog (Job hfdst. 15). In zijn laatste rede beschuldigde Elifaz Job valselijk van vele misdaden — afpersing, het onthouden van brood en water aan de behoeftigen, en het onderdrukken van weduwen en wezen. — Job hfdst. 22.
20. Van welke aard waren Bildads aanvallen op Job?
20 Bildad, die in elk van de drie debatronden de tweede spreker was, hield gewoonlijk het algemene thema van Elifaz aan. Bildads redevoeringen waren korter maar vinniger. Hij uitte zelfs de beschuldiging dat Jobs kinderen kwaad hadden gedaan en daarom de dood verdiend hadden. In een valse redenatie gebruikte hij de volgende illustratie: Evenals papyrus en riet zonder water verdorren en afsterven, zo vergaat het „allen die God vergeten”. Die verklaring is juist, maar ze was niet op Job van toepassing (Job hfdst. 8). Bildad bracht Jobs bezoekingen in verband met de ellende die over de goddelozen komt (Job hfdst. 18). In zijn korte derde rede beweerde Bildad dat de mens „een made” en „een worm” is en derhalve onrein is in Gods ogen. — Job hfdst. 25.
21. Waarvan beschuldigde Zofar Job?
21 Zofar was de derde spreker in het debat. Algemeen gesproken volgde hij dezelfde gedachtengang als Elifaz en Bildad. Zofar beschuldigde Job van goddeloosheid en spoorde hem aan zijn zondige praktijken te laten varen (Job hfdst. 11, 20). Na twee ronden zei Zofar niets meer. Hij had in de derde ronde niets meer toe te voegen. Maar gedurende het hele debat diende Job zijn beschuldigers moedig van repliek. Op een gegeven ogenblik zei hij bijvoorbeeld: „Gij zijt allen last veroorzakende vertroosters! Komt er een eind aan winderige woorden?” — Job 16:2, 3.
Wij kunnen volharden
22, 23. (a) Hoe kan de Duivel, net als in het geval van Job, te werk gaan om te proberen onze rechtschapenheid jegens Jehovah God te breken? (b) Wat zouden wij ons, hoewel Job verschillende beproevingen verduurde, over zijn houding kunnen afvragen?
22 Evenals Job kunnen wij voor meer dan één beproeving tegelijk komen te staan, en Satan kan van ontmoediging of andere factoren gebruik maken in zijn pogingen om onze rechtschapenheid te breken. Hij zal misschien trachten ons tegen Jehovah op te zetten als wij in financiële moeilijkheden verkeren. Als iemand die ons dierbaar is, sterft of als wij met gezondheidsproblemen kampen, kan Satan proberen ons ertoe te bewegen God de schuld te geven. Iemand zou ons, net als Jobs metgezellen deden, zelfs vals kunnen beschuldigen. Zoals broeder Macmillan te kennen gaf, kan Satan ’achter ons aan zitten’, maar wij kunnen volharden.
23 Zoals wij tot dusver hebben gezien, verduurde Job zijn verschillende beproevingen. Volhardde hij echter ternauwernood? Was zijn geest in feite gebroken? Laten wij eens zien of Job werkelijk alle hoop verloren had.
Wat zou u antwoorden?
◻ Welke buitengewoon belangrijke strijdvraag wierp Satan in Jobs dagen op?
◻ Door middel waarvan werd Job tot het uiterste beproefd?
◻ Waarvan beschuldigden Jobs drie „metgezellen” hem?
◻ Hoe kan Satan, net als in het geval van Job, proberen onze rechtschapenheid jegens Jehovah te breken?
[Illustratie op blz. 10]
A. H. Macmillan