Jehovah’s grote geestelijke tempel
„Wij hebben zo’n hogepriester, . . . een openbare dienaar van de heilige plaats en van de ware tent, die door Jehovah en niet door een mens is opgericht.” — HEBREEËN 8:1, 2.
1. Welke liefdevolle voorziening heeft God voor de zondige mensheid getroffen?
JEHOVAH GOD heeft wegens zijn grote liefde voor de mensheid in een offer voorzien om de zonden der wereld weg te nemen (Johannes 1:29; 3:16). Hiervoor moest het leven van zijn eerstgeboren Zoon vanuit de hemel naar de schoot van een joodse maagd genaamd Maria worden overgebracht. Jehovah’s engel maakte Maria duidelijk dat het kind dat in haar verwekt zou worden, „heilig, Gods Zoon, [zou] worden genoemd” (Lukas 1:34, 35). Jozef, die met Maria verloofd was, werd ingelicht over de wonderbaarlijke aard van Jezus’ verwekking en kwam te weten dat deze „zijn volk van hun zonden [zou] redden”. — Mattheüs 1:20, 21.
2. Wat deed Jezus toen hij ongeveer dertig jaar was, en waarom?
2 Toen Jezus opgroeide, moet hij enkele van deze feiten omtrent zijn door een wonder bewerkte geboorte begrepen hebben. Hij wist dat zijn hemelse Vader een levenreddend werk voor hem te doen had op aarde. Bijgevolg ging Jezus als volwassen man van ongeveer dertig jaar naar Gods profeet Johannes toe om in de Jordaan gedoopt te worden. — Markus 1:9; Lukas 3:23.
3. (a) Wat bedoelde Jezus met de woorden „Slachtoffer en offergave hebt gij niet gewild”? (b) Welk voortreffelijk voorbeeld gaf Jezus aan allen die zijn discipelen willen worden?
3 Jezus bad terwijl hij gedoopt werd (Lukas 3:21). Kennelijk vervulde hij vanaf dit punt in zijn leven de woorden uit Psalm 40:6-8, zoals later door de apostel Paulus te kennen werd gegeven: „Slachtoffer en offergave hebt gij niet gewild, maar gij hebt mij een lichaam bereid” (Hebreeën 10:5). Aldus toonde Jezus dat hij zich ervan bewust was dat God ’niet wilde’ dat men in de tempel van Jeruzalem dierenoffers bleef brengen. In plaats daarvan besefte hij dat God een volmaakt menselijk lichaam voor hem, Jezus, had bereid, dat geofferd moest worden. Dit zou elke verdere noodzaak voor dierenoffers wegnemen. Blijk gevend van zijn innige verlangen om zich aan Gods wil te onderwerpen, vervolgde Jezus zijn gebed met de woorden: „Zie! Ik ben gekomen (in de boekrol staat over mij geschreven) om uw wil te doen, o God” (Hebreeën 10:7). Wat een schitterend voorbeeld van moed en onzelfzuchtige toewijding gaf Jezus die dag voor allen die later zijn discipelen zouden worden! — Markus 8:34.
4. Hoe toonde God dat hij zijn goedkeuring hechtte aan het feit dat Jezus zichzelf aanbood?
4 Toonde God dat hij het door Jezus bij diens doop opgezonden gebed goedkeurde? Laat een van de door Jezus uitgekozen apostelen ons het antwoord geven: „Nadat Jezus was gedoopt, kwam hij onmiddellijk omhoog uit het water; en zie! de hemelen werden geopend, en hij zag Gods geest gelijk een duif neerdalen en op hem komen. Zie! Ook kwam er een stem uit de hemelen, die zei: ’Dit is mijn Zoon, de geliefde, die ik heb goedgekeurd.’” — Mattheüs 3:16, 17; Lukas 3:21, 22.
5. Wat werd door het letterlijke tempelaltaar afgebeeld?
5 Gods aanvaarding van Jezus’ lichaam dat hij aanbood om geofferd te worden, betekende dat er, in geestelijke zin, een groter altaar in het beeld was gekomen dan het altaar dat zich in de tempel van Jeruzalem bevond. Het letterlijke altaar waar dieren werden aangeboden om geofferd te worden, was een voorafschaduwing van dat geestelijke altaar, dat in feite Gods „wil” of regeling was om Jezus’ menselijke leven als slachtoffer te aanvaarden (Hebreeën 10:10). Daarom kon de apostel Paulus aan medechristenen schrijven: „Wij hebben een altaar waarvan zij die in de tent [of: tempel] heilige dienst verrichten, geen recht hebben te eten” (Hebreeën 13:10). Met andere woorden, ware christenen trekken voordeel van een superieur zondenverzoenend offer, dat door de meeste joodse priesters werd verworpen.
6. (a) Wat kwam ten tijde van Jezus’ doop in het beeld? (b) Wat betekent de titel Messias of Christus?
6 De zalving van Jezus met heilige geest betekende dat God nu zijn hele geestelijke tempelregeling had voortgebracht, waarin Jezus als Hogepriester dienst verrichtte (Handelingen 10:38; Hebreeën 5:5). De discipel Lukas werd ertoe geïnspireerd nauwkeurig het jaar te vermelden waarin deze gewichtige gebeurtenis zich voordeed, namelijk „het vijftiende regeringsjaar van Tiberius Caesar” (Lukas 3:1-3). Dat komt overeen met het jaar 29 G.T. — precies 69 jaarweken, of 483 jaar, vanaf de tijd dat koning Artaxerxes het bevel had uitgevaardigd om de muren van Jeruzalem te herbouwen (Nehemia 2:1, 5-8). Volgens de profetie zou „Messias de Leider” in dat gekenmerkte jaar verschijnen (Daniël 9:25). Veel joden waren zich daar kennelijk van bewust. Lukas bericht dat „het volk vol verwachting was” omtrent de verschijning van de Messias of Christus, titels die afgeleid zijn van Hebreeuwse en Griekse woorden die dezelfde betekenis hebben, namelijk „gezalfde”. — Lukas 3:15.
7. (a) Wanneer zalfde God „het Heilige der Heiligen”, en wat betekende dit? (b) Wat gebeurde er nog meer met Jezus ten tijde van zijn doop?
7 Ten tijde van Jezus’ doop werd Gods hemelse woonplaats gezalfd of afgezonderd als „het Heilige der Heiligen” in de grote geestelijke tempelregeling (Daniël 9:24). „De ware tent [of: tempel], die door Jehovah en niet door een mens is opgericht”, was gaan functioneren (Hebreeën 8:2). Door zijn doop met water en heilige geest werd de mens Jezus Christus ook wedergeboren als een geestelijke Zoon van God. (Vergelijk Johannes 3:3.) Dit betekende dat God zijn Zoon te zijner tijd zou terugroepen tot leven in de hemel, waar hij aan de rechterhand van zijn Vader „voor eeuwig” als Koning en Hogepriester „naar de wijze van Melchizedek” dienst zou verrichten. — Hebreeën 6:20; Psalm 110:1, 4.
Het hemelse Allerheiligste
8. Welke nieuwe kenmerken had Gods troon in de hemel nu aangenomen?
8 Op de dag van Jezus’ doop had Gods hemelse troon nieuwe kenmerken aangenomen. De identificatie van een volmaakt menselijk offer dat verzoening zou doen voor de zonden der wereld beklemtoonde Gods heiligheid in tegenstelling tot de zondigheid van de mens. Ook werd de nadruk gelegd op Gods barmhartigheid, doordat hij nu zijn bereidheid toonde zich te laten vermurwen of verzoenen. Bijgevolg was Gods troon in de hemel als de binnenste afdeling van de tempel geworden, waar de hogepriester eenmaal per jaar binnenging met dierlijk bloed om bij wijze van illustratie verzoening voor zonde te doen.
9. (a) Wat beeldde het gordijn tussen het Heilige en het Allerheiligste af? (b) Hoe ging Jezus door het gordijn van Gods geestelijke tempel heen?
9 Het gordijn dat het Heilige van het Allerheiligste scheidde, beeldde Jezus’ vleselijke lichaam af (Hebreeën 10:19, 20). Jezus’ lichaam vormde de barrière die hem verhinderde de tegenwoordigheid van zijn Vader binnen te gaan toen hij als mens op aarde was (1 Korinthiërs 15:50). Op het tijdstip van Jezus’ dood ’scheurde het gordijn van het heiligdom van boven tot onder in tweeën’ (Mattheüs 27:51). Hierdoor werd op indrukwekkende wijze te kennen gegeven dat de barrière die Jezus verhinderde de hemel binnen te gaan, nu was verwijderd. Drie dagen later verrichtte Jehovah God een opzienbarend wonder. Hij wekte Jezus uit de doden op, niet als een sterfelijk mens van vlees en bloed, maar als een glorierijk geestelijk schepsel dat „in eeuwigheid blijft leven” (Hebreeën 7:24). Veertig dagen later steeg Jezus naar de hemel op en ging het werkelijke „Heilige der Heiligen” binnen, „om . . . ten behoeve van ons voor de persoon van God te verschijnen”. — Hebreeën 9:24.
10. (a) Wat gebeurde er nadat Jezus de waarde van zijn offer aan zijn hemelse Vader had aangeboden? (b) Wat betekende de zalving met heilige geest voor Christus’ discipelen?
10 Aanvaardde God de waarde van Jezus’ vergoten bloed als verzoening voor de zonden der wereld? Ja beslist. Als bewijs hiervan werd precies vijftig dagen na Jezus’ opstanding, op de dag van het pinksterfeest, Gods heilige geest op 120 in Jeruzalem bijeengekomen discipelen van Jezus uitgestort (Handelingen 2:1, 4, 33). Net als hun Hogepriester, Jezus Christus, waren zij nu gezalfd om onder Gods grote geestelijke tempelregeling dienst te verrichten als „een heilige priesterschap . . ., ten einde geestelijke slachtoffers te brengen” (1 Petrus 2:5). Bovendien vormden deze gezalfden een nieuwe natie, Gods „heilige natie” van het geestelijke Israël. Voortaan zouden alle profetieën van goede dingen in verband met Israël, zoals de in Jeremia 31:31 opgetekende belofte omtrent het ’nieuwe verbond’, van toepassing zijn op de gezalfde christelijke gemeente, het werkelijke „Israël Gods”. — 1 Petrus 2:9; Galaten 6:16.
Andere kenmerken van Gods geestelijke tempel
11, 12. (a) Wat werd in het geval van Jezus door het voorhof der priesters afgebeeld, en wat betekent het in het geval van zijn gezalfde volgelingen? (b) Wat beeldt het waterbekken af, en hoe wordt het gebruikt?
11 Hoewel het Allerheiligste een afbeelding was van „de hemel zelf”, waar God troont, hebben alle andere kenmerken van Gods geestelijke tempel betrekking op dingen op de aarde (Hebreeën 9:24). In de tempel in Jeruzalem bevond zich een binnenste voorhof der priesters, met daarin een offeraltaar en een groot waterbekken, dat de priesters gebruikten om zich te reinigen voordat zij heilige dienst verrichtten. Wat beelden deze dingen in Gods geestelijke tempelregeling af?
12 In het geval van Jezus Christus beeldde het binnenste voorhof der priesters zijn zondeloze toestand als volmaakte menselijke Zoon van God af. Door geloof te oefenen in Jezus’ offer wordt aan gezalfde volgelingen van Christus rechtvaardigheid toegerekend. Aldus kan God zich terecht met hen inlaten alsof zij zondeloos waren (Romeinen 5:1; 8:1, 33). Daarom is dit voorhof ook een afbeelding van de positie van toegerekende menselijke rechtvaardigheid waarin afzonderlijke leden van de heilige priesterschap zich voor het aangezicht van God verheugen. Terzelfder tijd zijn gezalfde christenen nog steeds onvolmaakt en kunnen zij zonden begaan. Het waterbekken in het voorhof beeldt Gods Woord af, dat door de Hogepriester wordt gebruikt om de heilige priesterschap progressief te reinigen. Door zich aan dit reinigingsproces te onderwerpen, hebben zij een waardig voorkomen verworven, waardoor God wordt geëerd en buitenstaanders tot zijn zuivere aanbidding worden getrokken. — Efeziërs 5:25, 26; vergelijk Maleachi 3:1-3.
Het Heilige
13, 14. (a) Wat beeldt het Heilige van de tempel in het geval van Jezus en zijn gezalfde volgelingen af? (b) Wat beeldt de gouden lampestandaard af?
13 De eerste afdeling van de tempel beeldt een toestand af die superieur is aan de door het voorhof afgebeelde toestand. In het geval van de volmaakte mens Jezus Christus is ze een afbeelding van zijn wedergeboorte als een geestelijke Zoon van God die tot hemels leven zou terugkeren. Nadat de gezalfde volgelingen op basis van hun geloof in Christus’ vergoten bloed rechtvaardig zijn verklaard, ervaren zij eveneens deze speciale werking van Gods geest (Romeinen 8:14-17). Door middel van „water [dat wil zeggen, hun doop] en geest” worden zij „wedergeboren” als geestelijke zonen van God. Als zodanig hebben zij de hoop om als geestenzonen van God tot hemels leven opgewekt te worden, mits zij tot de dood getrouw blijven. — Johannes 3:5, 7; Openbaring 2:10.
14 Priesters die in het Heilige van de aardse tempel dienst verrichtten, waren onzichtbaar voor aanbidders buiten. Evenzo bevinden gezalfde christenen zich in een geestelijke toestand die niet gedeeld of volledig begrepen wordt door het merendeel van de aanbidders van God, die de hoop koesteren voor eeuwig op een paradijsaarde te leven. De gouden lampestandaard van de tabernakel beeldt de verlichte toestand van gezalfde christenen af. Net als de olie in de lampen werpt de werking van Gods heilige geest licht op de bijbel. Het begrip dat christenen als gevolg daarvan verwerven, houden zij niet voor zichzelf. In plaats daarvan gehoorzamen zij Jezus, die zei: „Gij zijt het licht der wereld. . . . Laat . . . uw licht voor de mensen schijnen, opdat zij uw voortreffelijke werken mogen zien en uw Vader, die in de hemelen is, heerlijkheid geven.” — Mattheüs 5:14, 16.
15. Wat wordt door het brood op de tafel der toonbroden afgebeeld?
15 Om in deze verlichte toestand te blijven, moeten gezalfde christenen zich geregeld voeden met wat door het brood op de tafel der toonbroden wordt afgebeeld. Hun voornaamste bron van geestelijk voedsel is het Woord van God, dat zij elke dag trachten te lezen en waarover zij dagelijks proberen te mediteren. Jezus beloofde ook dat hij hen via zijn „getrouwe en beleidvolle slaaf” van ’voedsel te rechter tijd’ zou voorzien (Mattheüs 24:45). Deze „slaaf” is het gehele lichaam van gezalfde christenen die zich op een bepaald tijdstip op aarde bevinden. Christus heeft zich van dit gezalfde lichaam bediend om inlichtingen aangaande de vervulling van bijbelse profetieën te publiceren en actuele leiding in verband met de toepassing van bijbelse beginselen in het huidige leven van alledag te verschaffen. Dientengevolge maken gezalfde christenen een dankbaar gebruik van al zulke geestelijke voorzieningen. Maar voor de instandhouding van hun geestelijke leven is meer nodig dan kennis van God in hun geest en hart op te nemen. Jezus zei: „Mijn voedsel is, dat ik de wil doe van hem die mij heeft gezonden en zijn werk voleindig” (Johannes 4:34). Evenzo ervaren gezalfde christenen voldoening wanneer zij zich er dagelijks op toeleggen Gods geopenbaarde wil te doen.
16. Wat wordt door de dienst bij het reukaltaar afgebeeld?
16 ’s Morgens en ’s avonds offerde een priester reukwerk aan God op het reukaltaar in het Heilige. Terzelfder tijd baden niet-priesterlijke aanbidders tot God terwijl zij in de buitenste voorhoven van zijn tempel stonden (Lukas 1:8-10). „Het reukwerk”, zo verklaart de bijbel, „betekent de gebeden van de heiligen” (Openbaring 5:8). „Moge mijn gebed als reukwerk voor uw aangezicht worden bereid”, schreef de psalmist David (Psalm 141:2). Gezalfde christenen hechten ook grote waarde aan het voorrecht dat zij hebben om door bemiddeling van Jezus Christus in gebed tot Jehovah te naderen. Vurige, uit het hart opwellende gebeden zijn als welriekend reukwerk. Ook loven gezalfde christenen God op andere manieren, waarbij zij hun lippen gebruiken om anderen te onderwijzen. Hun volharding in weerwil van moeilijkheden en hun rechtschapenheid onder beproevingen zijn God bijzonder welgevallig. — 1 Petrus 2:20, 21.
17. Wat was er betrokken bij de vervulling van het profetische beeld dat door de hogepriester werd verschaft wanneer hij op de Verzoendag de eerste keer het Allerheiligste binnenging?
17 Op de Verzoendag moest Israëls hogepriester het Allerheiligste binnengaan en reukwerk branden op een gouden reukvat met vurige kolen. Dit moest worden gedaan voordat hij het bloed van zondeoffers naar binnen bracht. Als vervulling van dit profetische beeld bleef de mens Jezus volkomen rechtschapen jegens Jehovah God voordat hij zijn leven als het ene duurzame slachtoffer voor onze zonden offerde. Aldus toonde hij dat een volmaakt mens zijn rechtschapenheid jegens God kon bewaren ongeacht hoezeer Satan hem onder druk zette (Spreuken 27:11). Wanneer Jezus op de proef werd gesteld, bad hij „met sterk geroep en tranen, . . . en hij werd wegens zijn godvruchtige vrees verhoord” (Hebreeën 5:7). Op deze wijze verheerlijkte hij Jehovah als de rechtvaardige en rechtmatige Soeverein van het universum. God beloonde Jezus door hem uit de doden tot onsterfelijk hemels leven op te wekken. In deze verheven positie schenkt Jezus aandacht aan de secundaire reden waarvoor hij naar de aarde was gekomen, namelijk om berouwvolle menselijke zondaars met God te verzoenen. — Hebreeën 4:14-16.
De grotere heerlijkheid van Gods geestelijke tempel
18. Hoe heeft Jehovah een bijzondere heerlijkheid aan zijn geestelijke tempel verleend?
18 „Groter zal de heerlijkheid van dit laatste huis worden dan die van het vroegere”, voorzei Jehovah (Haggaï 2:9). Door Jezus als een onsterfelijke Koning en Hogepriester op te wekken, verleende Jehovah een bijzondere heerlijkheid aan zijn geestelijke tempel. Jezus is thans in staat ’eeuwige redding te bewerken voor allen die hem gehoorzamen’ (Hebreeën 5:9). De eersten die van zo’n gehoorzaamheid blijk gaven, waren de 120 discipelen die met Pinksteren 33 G.T. heilige geest ontvingen. Het boek Openbaring voorzei dat het aantal van deze geestelijke zonen van Israël uiteindelijk 144.000 zou bedragen (Openbaring 7:4). Na hun dood moesten velen van hen in de doodsslaap in het gemeenschappelijke graf van de mensheid wachten totdat Jezus in koninklijke macht tegenwoordig zou zijn. De profetische chronologie die in Daniël 4:10-17, 20-27 staat opgetekend, wijst naar 1914 als de tijd waarin Jezus te midden van zijn vijanden begon te regeren (Psalm 110:2). Tientallen jaren daarvoor hadden gezalfde christenen vurig naar dat jaar uitgezien. De Eerste Wereldoorlog en de daarmee gepaard gaande weeën voor de mensheid verschaften het bewijs dat Jezus in 1914 werkelijk als Koning op de troon was geplaatst (Mattheüs 24:3, 7, 8). Kort daarna, toen de tijd was aangebroken dat „het oordeel [begon] bij het huis van God”, zou Jezus de belofte aan zijn in de dood ontslapen gezalfde discipelen vervullen: „Ik [kom] terug en zal u thuis bij mij ontvangen.” — 1 Petrus 4:17; Johannes 14:3.
19. Hoe zal het overblijfsel van de 144.000 toegang tot het hemelse Allerheiligste verkrijgen?
19 De 144.000 leden van de heilige priesterschap zijn nog niet allen definitief verzegeld en tot hun hemelse huis vergaderd. Een overblijfsel van hen bevindt zich nog op aarde in de door het Heilige afgebeelde geestelijke toestand, en zij zijn door het „gordijn”, of de barrière van hun vleselijke lichaam, gescheiden van Gods heilige tegenwoordigheid. Wanneer deze personen in getrouwheid sterven, worden zij ogenblikkelijk als onsterfelijke geestelijke schepselen opgewekt om zich bij degenen van de 144.000 te voegen die reeds in de hemel zijn. — 1 Korinthiërs 15:51-53.
20. Welk uiterst belangrijke werk verrichten de overgeblevenen van de heilige priesterschap thans, en met welke resultaten?
20 Met zo veel priesters die samen met de grote Hogepriester in de hemel dienst verrichten, heeft Gods geestelijke tempel nog meer heerlijkheid ontvangen. Intussen verrichten de overgeblevenen van de heilige priesterschap een waardevol werk op aarde. Door middel van hun prediking ’schudt God alle natiën’ met uitingen van zijn oordeel, zoals in Haggaï 2:7 werd voorzegd. Terzelfder tijd stromen miljoenen aanbidders die beschreven worden als „de begeerlijke dingen van alle natiën” naar de aardse voorhoven van Jehovah’s tempel. Hoe passen deze personen in Gods regeling voor aanbidding, en welke toekomstige heerlijkheid kunnen wij voor zijn grote geestelijke tempel verwachten? Deze vragen zullen in het volgende artikel beschouwd worden.
Overzichtsvragen
◻ Welk voortreffelijk voorbeeld gaf Jezus in 29 G.T.?
◻ Welke regeling trad in 29 G.T. in werking?
◻ Wat wordt door het Heilige en het Allerheiligste afgebeeld?
◻ Hoe is er aan de grote geestelijke tempel heerlijkheid verleend?
[Illustratie op blz. 17]
Toen Jezus in 29 G.T. met heilige geest werd gezalfd, begon Gods grote geestelijke tempel te functioneren