Voorspoed kan uw geloof op de proef stellen
VOORSPOED kan het geloof van een rechtschapen persoon op de proef stellen. Het streven naar materiële voorspoed kan tot het verlies van geloof leiden (1 Timotheüs 6:9, 10). Maar voorspoed kan geloof ook op een andere manier op de proef stellen. Wanneer een rechtvaardige ziet dat veel onrechtvaardigen in materieel opzicht welvarend zijn terwijl hij lijden moet verduren, zou hij in de verleiding kunnen komen een goddeloze handelwijze te volgen. Dit heeft zelfs sommige dienstknechten van Jehovah ertoe gebracht de waarde van het leiden van een rechtschapen leven in twijfel te trekken!
Dat gebeurde met de levitische musicus Asaf, die tijdens de regering van Israëls koning David leefde. Asaf componeerde psalmen die bij de openbare aanbidding werden gebruikt. Tevens profeteerde hij samen met Heman en Jeduthun, door Jehovah God onder muzikale begeleiding te loven en te danken (1 Kronieken 25:1; 2 Kronieken 29:30). Ook al was Asaf bevoorrecht, Psalm 73 laat zien dat de materiële voorspoed van goddeloze mensen een grote beproeving op zijn geloof bleek te zijn.
Asafs gevaarlijke houding
„God is inderdaad goed voor Israël, voor hen die rein van hart zijn. Wat mij betreft, haast waren mijn voeten afgeweken, bijna waren mijn schreden uitgegleden” (Psalm 73:1, 2). Met deze woorden erkende Asaf dat Jehovah goed was voor de natie Israël. Dat gold vooral voor hen die „rein van hart” waren, want zij hadden het verlangen God exclusieve toewijding te schenken en bij te dragen tot de heiliging van zijn heilige naam. Als wij die houding bezitten, zullen wij Jehovah zegenen door goed van hem te spreken, zelfs als wij zwaar worden beproefd door de voorspoed van de goddelozen of door welke andere situatie maar ook. — Psalm 145:1, 2.
Hoewel Asaf zich bewust was van Jehovah’s goedheid, waren zijn voeten bijna afgeweken van een rechtschapen weg. Het was alsof ze tijdens een afmattende marathon op gladde grond weggleden. Waardoor was zijn geloof zo zwak geworden? Hij verklaarde: „Want ik werd afgunstig op de pochers, toen ik maar steeds de vréde der goddelozen zag. Want zij hebben geen doodsangsten; en hun lijf is vet. Zij verkeren zelfs niet in de moeite van de sterfelijke mens, en zij worden niet zo geplaagd als andere mensen.” — Psalm 73:3-5.
Door de materiële voorspoed van onrechtvaardige mensen werd Asaf afgunstig op hen. Zij schenen vrede te genieten, ondanks het feit dat zij op een oneerlijke manier rijkdommen vergaarden. (Vergelijk Psalm 37:1.) In weerwil van hun slechte daden leken zij uiterlijk onbezorgd. Hun leven leek zelfs te eindigen zonder verschrikkelijke doodsangsten! Soms stierven zij vredig en zelfverzekerd, zonder zich bewust te zijn van hun geestelijke nood (Mattheüs 5:3). Sommige dienstknechten van God worden daarentegen getroffen door pijnlijke ziekten en de dood, maar hij sterkt hen, en zij hebben de schitterende opstandingshoop. — Psalm 43:1-3; Johannes 5:28, 29.
Veel goddeloze mensen hebben geen gezondheidsproblemen die hen beletten van hun overvloedige voedselvoorraad te genieten. „Hun lijf is vet”, hun buik puilt uit. Bovendien verkeren zij niet „in de moeite van de sterfelijke mens”, want in tegenstelling tot de meeste mensen hoeven zij niet te zwoegen voor hun levensbehoeften. Asaf concludeerde dat de goddelozen ’niet zo worden geplaagd als andere mensen’. In het bijzonder ontkomen zij aan de beproevingen die godvruchtige mensen ervaren doordat die zich in Satans goddeloze wereld aan Jehovah’s rechtvaardige maatstaven houden. — 1 Johannes 5:19.
Omdat de goddelozen voorspoed genieten, zei Asaf verder over hen: „Daarom heeft de hoogmoed hun tot halsketting gediend; het geweld omhult hen als een gewaad. Hun oog is uitgepuild van het vet; zij zijn de inbeeldingen van het hart te boven gegaan. Zij spotten en spreken over dat wat slecht is; over afzetten spreken zij in verheven trant. Zij hebben hun mond in de hemel zelf gezet, en hun tong, die gaat rond op de aarde.” — Psalm 73:6-9.
Kwaaddoeners dragen trots als een „halsketting”, en hun gewelddaden zijn zo talrijk dat deze hen ’als een gewaad bedekken’. Omdat zij vastbesloten zijn te doen waar zij zin in hebben, intimideren zij anderen. De ogen van de goddelozen zijn niet hol, door gebrek aan voedsel, maar ’puilen uit van het vet’, door corpulentie als gevolg van vraatzucht (Spreuken 23:20). Hun gekonkel is zo succesvol dat zij zelfs ’de inbeeldingen van hun hart overtreffen’. Zij spreken in een trotse, „verheven trant” over hun bedrog. Ja, ’zij zetten hun mond in de hemel, en hun tong gaat rond op de aarde’! Omdat zij geen respect hebben voor wie dan ook in de hemel of op aarde, bespotten zij God en belasteren zij mensen.
Klaarblijkelijk was Asaf niet de enige die ongunstig werd beïnvloed door wat hij zag. Hij zei: „Daarom brengt hij [God] zijn volk hierheen terug, en de wateren van wat vol is, worden voor hen afgetapt. En zij hebben gezegd: ’Hoe is God het te weten gekomen? En bestaat er wel kennis bij de Allerhoogste?’” (Psalm 73:10, 11) De Hebreeuwse tekst kan betekenen dat, omdat de goddelozen voorspoed lijken te genieten, sommigen onder Gods dienstknechten een verkeerde zienswijze overnemen en tot dezelfde houding als de wettelozen worden gebracht, door te zeggen: ’God weet niet wat er gebeurt en zal niet tegen wetteloosheid optreden.’ Aan de andere kant is het alsof de rechtschapen persoon een bittere drank moet drinken wanneer hij ziet dat slechte mensen schijnbaar ongestraft wetteloosheid beoefenen, waardoor hij ertoe wordt bewogen te vragen: ’Hoe kan God dit toelaten? Ziet hij dan niet wat er gebeurt?’
Asaf vergeleek zijn omstandigheden met die van de goddelozen en zei: „Zie! Dit zijn de goddelozen, die voor onbepaalde tijd onbezorgd zijn. Zij hebben hun middelen voor levensonderhoud vermeerderd. Waarlijk, het is tevergeefs dat ik mijn hart heb gereinigd en dat ik mijn handen in louter onschuld was. En ik werd de gehele dag geplaagd, en mijn correctie is er elke morgen” (Psalm 73:12-14). Asaf vond dat het geen zin had een rechtschapen leven te leiden. Goddeloze mensen genoten voorspoed en ’vermeerderden hun middelen voor levensonderhoud’ waarschijnlijk op een oneerlijke manier. Zij schenen zich ongestraft aan de ergste overtredingen schuldig te kunnen maken, maar Asaf werd „de gehele dag” geplaagd — vanaf het moment dat hij wakker werd totdat hij ’s avonds ging slapen. Hij vond dat Jehovah hem elke morgen corrigeerde. Aangezien dit niet eerlijk leek, stelde het Asafs geloof op de proef.
Zijn denkwijze wordt rechtgezet
Ten slotte besefte Asaf dat zijn denkwijze verkeerd was, en hij zei: „Indien ik had gezegd: ’Ik wil iets dergelijks vertellen’, zie! jegens het geslacht van uw zonen zou ik verraderlijk hebben gehandeld. En ik bleef nadenken om dit te verstaan; het was iets moeilijks in mijn ogen, totdat ik vervolgens in het grootse heiligdom van God kwam. Ik wilde hun toekomst onderscheiden. Waarlijk, op een glibberige bodem plaatst gij hen. Gij hebt hen tot puinhopen doen vervallen. O hoe zijn zij als in een ogenblik tot een voorwerp van ontzetting geworden! Hoe hebben zij hun einde bereikt, zijn zij door plotselinge verschrikkingen aan hun eind gekomen! Als een droom na het wakker worden, o Jehovah, zo zult gij wanneer gij ontwaakt zelfs hun beeld verachten.” — Psalm 73:15-20.
Het was goed dat Asaf geen klacht uitte, want door in het openbaar te zeggen dat het nutteloos is Jehovah te dienen, zou hij de leden van zijn gezin van aanbidders hebben kunnen ontmoedigen of hun geloof hebben kunnen ondermijnen. Hoeveel beter is het zich stil te houden en te doen wat Asaf deed! Om te begrijpen waarom goddelozen schijnbaar ongestraft kwaad kunnen doen terwijl de rechtvaardigen lijden, ging hij naar Gods heiligdom. In die omgeving kon Asaf rustig onder Jehovah’s aanbidders mediteren, en zijn denkwijze werd rechtgezet. Laten ook wij dus, wanneer wij in deze tijd van streek zijn door wat wij zien, antwoorden op onze vragen zoeken door met Gods volk om te gaan in plaats van ons af te zonderen. — Spreuken 18:1.
Asaf kwam tot het besef dat God de goddelozen „op een glibberige bodem” had geplaatst. Omdat hun leven om materiële dingen draait, lopen zij het gevaar plotseling alles te verliezen. Op zijn laatst zal de dood hen overvallen wanneer zij oud zijn geworden, en hun onrechtmatig verkregen rijkdom zal voor hen geen waarborg vormen voor een langer leven (Psalm 49:6-12). Hun voorspoed zal als een snel voorbijgaande droom zijn. De gerechtigheid zou hen zelfs voordat zij oud zijn kunnen achterhalen, wanneer zij oogsten wat zij zaaien (Galaten 6:7). Aangezien zij de Enige die hen kan helpen de rug hebben toegekeerd, blijven zij hulpeloos achter, zonder hoop. Wanneer Jehovah tegen hen optreedt, zal hij hun „beeld” — hun pracht en hun positie — met verachting bezien.
Matig uw reactie
Asaf, die niet juist had gereageerd op wat hij zag, gaf toe: „Want mijn hart was verbitterd en in mijn nieren voelde ik scherpe pijnen, en ik was redeloos en ik kon niets weten; ik werd als louter dieren van uw standpunt uit bezien. Maar ik ben voortdurend bij u; gij hebt mijn rechterhand gevat. Met uw raad zult gij mij leiden, en daarna zult gij mij zelfs tot heerlijkheid voeren.” — Psalm 73:21-24.
Wanneer iemand lang blijft stilstaan bij de materiële voorspoed van de goddelozen en het lijden van rechtschapen personen, kan dit zijn hart verbitteren of hem wrang maken. Diep in zijn binnenste — in zijn nieren — voelde Asaf hevige pijn doordat hij van streek was wegens deze situatie. Van Jehovah’s standpunt uit bezien werd hij als een redeloos dier dat zijn reacties louter op gevoelens baseert. Toch was Asaf ’voortdurend bij God, die zijn rechterhand had gevat’. Als wij het mis hebben in onze denkwijze maar net als Asaf Jehovah’s raad zoeken, zal God ons bij de hand nemen om ons te steunen en te leiden. (Vergelijk Jeremia 10:23.) Alleen door zijn raad toe te passen, kunnen wij naar een gelukkige toekomst worden geleid. Wij moeten misschien een tijdlang vernederingen verduren, maar Jehovah zal een ommekeer bewerkstelligen door ’ons tot heerlijkheid’ of eer ’te voeren’.
Omdat Asaf besefte hoe belangrijk het is zich op Jehovah te verlaten, zei hij verder: „Wie heb ik in de hemel? En buiten u heb ik werkelijk geen ander behagen op aarde. Mijn organisme en mijn hart zijn bezweken. God is de rots van mijn hart en mijn deel tot onbepaalde tijd. Want zie! juist zij die zich ver van u houden, zullen vergaan. Gij zult stellig tot zwijgen brengen al wie u immoreel verlaat. Maar wat mij betreft, het naderen tot God is goed voor mij. In de Soevereine Heer Jehovah heb ik mijn toevlucht gesteld, om al uw werken bekend te maken.” — Psalm 73:25-28.
Net als Asaf hebben wij niemand anders dan Jehovah op wie wij ons kunnen verlaten voor ware veiligheid en troost (2 Korinthiërs 1:3, 4). Laten wij dus, in plaats van iemands aardse rijkdom te begeren, God dienen en schatten in de hemel vergaren (Mattheüs 6:19, 20). Dat wij een goedgekeurde positie voor het aangezicht van Jehovah hebben, dient ons grootste „behagen” te zijn. Zelfs als ons organisme en ons hart zouden bezwijken, zal hij ons sterken en ons hart stabiliteit geven zodat wij bij tegenspoed de hoop en de moed niet opgeven. Een intieme verhouding tot Jehovah is een bezit van onschatbare waarde. Die verhouding prijsgeven, zou rampspoed voor ons betekenen, net als in het geval van alle anderen die hem verlaten. Laten wij dus net als Asaf dicht tot God naderen en al onze bezorgdheid op hem werpen (1 Petrus 5:6, 7). Dat bevordert ons geestelijke welzijn en beweegt ons ertoe met anderen over Jehovah’s wonderwerken te spreken.
Blijf loyaal aan Jehovah
Asaf werd gekweld omdat hij zag dat kwaaddoeners in Israël, zijn vaderland, voorspoed genoten. Te midden van Jehovah’s loyale dienstknechten bevonden zich „goddelozen” die pochten, hoogmoedig en gewelddadig waren, spotten en bedrog pleegden, en die ontkenden dat God wist wat zij deden (Psalm 73:1-11). Wat een waarschuwing! Om Jehovah God te behagen, moeten wij ons ervan weerhouden karaktertrekken zoals trots, gewelddadigheid, spotzucht en oneerlijkheid aan de dag te leggen. Laten alle dienstknechten van Jehovah net als Asaf ’in het grootse heiligdom van God komen’ door geregeld met Zijn loyale aanbidders bijeen te komen. Ja, laten allen die Jehovah liefhebben ’tot God naderen’ en zich op hem verlaten voor steun wanneer zij lijden ondergaan, ongeacht wat anderen mogen zeggen of doen. — Psalm 73:12-28; 3 Johannes 1-10.
Het is waar dat de materiële voorspoed van kwaaddoeners ons geloof op de proef kan stellen, zoals dat bij Asaf het geval was. Toch kunnen wij deze beproeving doorstaan als wij ons leven rond Jehovah’s dienst opbouwen. Wij zullen hiervoor worden beloond, want ’God is niet onrechtvaardig, zodat hij ons werk en de liefde die wij voor zijn naam tonen, zou vergeten’ (Hebreeën 6:10). Onze beproevingen zullen, vergeleken met onze beloning, „van korte duur en licht” zijn (2 Korinthiërs 4:17). Zelfs zeventig of tachtig jaar van lijden zijn als slechts een ademtocht die in een gefluister over onze lippen komt, wanneer ze worden vergeleken met het eeuwige gelukkige leven dat Jehovah zijn loyale dienstknechten belooft. — Psalm 90:9, 10.
Mogen wij nooit toelaten dat de materiële voorspoed van kwaaddoeners, die een contrast vormt met ons lijden ter wille van rechtvaardigheid, ons ervan weerhoudt blijk te geven van geloof, een vrucht van Gods heilige geest (Galaten 5:22, 23; 1 Petrus 3:13, 14). Satan zou blij zijn als wij de goddelozen zouden navolgen, die vaak voorspoed hebben omdat zij gewetenloos zijn. Laten wij in plaats daarvan Jehovah’s naam eren door weerstand te bieden aan verleidingen om zijn rechtvaardige maatstaven te laten varen (Zefanja 2:3). Laten wij niet verontrust zijn over het succes van kwaaddoeners, want zij kunnen in het beste geval slechts materiële voorspoed bereiken. En wat heeft die voor waarde? Materiële voorspoed kan in de verste verten niet worden vergeleken met de geestelijke voorspoed van degenen die geloof oefenen in de Soevereine Heer Jehovah.