Hoofdstuk 17
In loyaliteit Jehovah’s organisatie niet vergeten
1. Over loyaliteit jegens wie dienen wij na te denken, en wat zei koning David in dit verband?
MEN heeft het tegenwoordig vaak over loyaliteit aan iemands land. Maar hoe vaak hebben de regeerders en volken van deze wereld het over loyaliteit jegens God, die de Schepper is van het grondgebied van iemands land? In de oudheid was koning David van Israël een loyale aanbidder van de Schepper, Jehovah God. David richtte zich tot deze loyale God met de volgende woorden: „Jegens iemand die loyaal is, zult gij loyaal handelen” (2 Samuël 22:26; Psalm 18:25). Geven die woorden uitdrukking aan uw houding jegens God?
2. Hoe weten wij dat Jehovah loyaal jegens de menselijke familie is gebleven?
2 De mensheid in het algemeen bekommert zich thans niet zozeer om loyaliteit jegens God. Maar ondanks dat is Jehovah loyaal jegens de menselijke familie. Hij heeft hen niet verworpen. Zijn loyale Zoon zei: „God heeft de wereld zozeer liefgehad dat hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een ieder die geloof oefent in hem, niet vernietigd zou worden, maar eeuwig leven zou hebben” (Johannes 3:16). God heeft de mensenwereld niet overgelaten aan haar grootste tegenstander, Satan, die onze eerste ouders ertoe had gebracht deloyaal jegens God te worden. God heeft zijn loyaliteit jegens de menselijke familie ook in het jaar 2370 v.G.T. getoond, door Noach en zijn gezin levend door de wereldomvattende zondvloed heen te brengen die de gehele verdere mensheid wegvaagde (2 Petrus 2:5). Op deze manier gaf de Schepper de menselijke familie een nieuw begin.
3. (a) Wat kan er over geweld in deze tijd worden gezegd, en wat heeft God zich voorgenomen eraan te doen? (b) Wat is de beloning voor loyaliteit jegens Jehovah?
3 Thans is het geweld over de gehele aarde nog erger dan in Noachs tijd, meer dan 4000 jaar geleden (Genesis 6:11). Diezelfde God is dus gerechtvaardigd om het huidige wereldse samenstel van dingen weg te vagen. Dit heeft hij zich ook voorgenomen, maar wanneer hij dit doet, zal hij zijn loyalen op aarde niet vernietigen. Hij zal dan in overeenstemming handelen met Psalm 37:28: „Jehovah heeft gerechtigheid lief, en hij zal zijn loyalen niet verlaten.” Net als in Noachs tijd zal hij een rechtvaardig begin geven aan het nieuwe samenstel van dingen, dat uit „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” bestaat (2 Petrus 3:13). De beloning voor loyaliteit is groot. Loyaliteit is levengevend!
4. Hoe weten wij dat de natie Israël Jehovah’s zichtbare organisatie van die tijd was?
4 Gedurende de regering van koning David betoonde de natie Israël zich loyaal jegens Jehovah. David gaf de gehele natie het voorbeeld. Die natie was Jehovah’s zichtbare organisatie. Zij waren een georganiseerd volk dat zijn speciale bezit vormde. Dat bedoelt God ongetwijfeld met zijn vermaning in Amos 3:1, 2: „Hoort dit woord dat Jehovah betreffende u gesproken heeft, o zonen van Israël, betreffende de gehele familie die ik uit het land Egypte heb opgevoerd, toen hij zei: ’Ulieden alleen heb ik gekend uit alle families van de aardbodem.’” — Vergelijk 1 Koningen 8:41-43.
5. (a) Werden er in de dagen van de apostelen van Jezus Christus pogingen gedaan om dwalingen in de christelijke gemeente in te voeren? (b) Wat zou er, zoals was voorzegd, na de dood van de apostelen gebeuren?
5 In overeenstemming met dit feit uit de bijbelse geschiedenis heeft deze zelfde God, Jehovah, thans een georganiseerd volk, een zichtbare organisatie, op aarde. Het is een organisatie die zijn exclusieve bezit is. Er werden echter pogingen gedaan om dwalingen in Gods organisatie in te voeren, zelfs al in haar begintijd, gedurende de dagen van de apostelen van Jezus Christus, die krachtige verdedigers van de zuiverheid van de christelijke gemeente waren (1 Korinthiërs 15:12; 2 Timótheüs 2:16-18). Na de dood van de apostel Johannes, klaarblijkelijk niet lang na 98 G.T., begon de voorzegde afval. — Handelingen 20:30; 2 Petrus 2:1, 3; 1 Timótheüs 4:1.
6. (a) Hoe lang heeft de afval de overhand gehad, en waartoe heeft dat geleid? (b) In wat voor gevangenschap kwamen de religieuze organisaties van de christenheid te verkeren, en welke vragen rijzen er?
6 Deze afval heeft meer dan zeventien eeuwen de overhand gehad, tot in de tweede helft van de negentiende eeuw. Tegen die tijd was de christenheid in honderden religieuze sekten uiteengevallen. De identificatie van het ware volk van God was moeilijk geworden. De christenheid was een Babel van grote en kleine religieuze organisaties, met een verwarde mengelmoes van religieuze talen die niet stevig gegrondvest waren op de religieuze taal van de geïnspireerde Schrift. Die religieuze organisaties waren in werkelijkheid in gevangenschap geraakt aan een rijk dat veel groter was dan het Babylonische Rijk waardoor Jeruzalem was vernietigd. Maar wat was het oude Babylon voor een rijk, en wat moet de houding zijn geweest van de getrouwe joden die daar gevangen werden gehouden?
De gevangenen in Babylon dachten loyaal aan Sion terug
7. (a) Wat was het oude Babylon in religieus opzicht voor een land? (b) Welke uitwerking moet dit op de joodse gevangenen hebben gehad?
7 Het oude Babylon was het land van valse goden, en het stond vol met hun beelden (Daniël 5:4). Wij kunnen ons voorstellen welke uitwerking deze aanbidding van vele valse goden op de harten van de getrouwe joden had, die slechts de ene ware God hadden aanbeden zonder daar beelden bij te gebruiken. In plaats van de tempel van Jehovah in al haar schoonheid in Jeruzalem, zagen zij overal in het land Babylon de tempels van deze valse goden en hun beelden.a Wat moeten de aanbidders van de ene en enige ware God van dit alles hebben gewalgd!
8. (a) Hoe lang zouden de joden hun gevangenschap moeten dulden, en welk verlangen zouden loyale joden hebben? (b) Hoe beschrijft Psalm 137:1-4 de diepbedroefde hartetoestand van de loyale joodse gevangenen?
8 Volgens de profetie van Jeremia zouden zij dit zeventig jaar lang moeten verduren voordat er een herstel zou komen (2 Kronieken 36:18-21; Jeremia 25:11, 12). De diepbedroefde hartetoestand van de joodse gevangenen die Jehovah liefhadden en hem wilden aanbidden in een aan hem gewijde tempel in zijn uitverkoren stad, wordt voor ons beschreven in Psalm 137:1-4: „Aan de rivieren van Babylon — daar zaten wij. Ook weenden wij als wij aan Sion dachten. Aan de populierbomen in haar midden hingen wij onze harpen op. Want daar vroegen zij die ons gevangen hielden, ons om de woorden van een lied, en zij die de spot met ons dreven — om vreugdebetoon: ’Zingt voor ons een van de liederen van Sion.’ Hoe kunnen wij het lied van Jehovah zingen op vreemde grond?”
9. Hoe zouden de Babyloniërs het zingen van „het lied van Jehovah” bezien, maar wat zou er aan het einde van de zeventig jaar gebeuren?
9 „Het lied van Jehovah” dient het lied van een vrij volk te zijn dat hem in zijn heilige tempel aanbidt. Voor die Babyloniërs zou „het lied van Jehovah”, gezongen door deze joden in het land van hun gevangenschap, hun als overweldigers van dat joodse volk een gelegenheid bieden om de naam van Jehovah te bespotten als de naam van een god die inferieur was aan de goden van Babylon. Er was al onnoemelijk veel smaad op zijn heilige naam gekomen doordat hij had toegelaten dat zijn volk uit hun door God gegeven land werd weggehaald en naar een land met vele goden werd gevoerd. Maar de tijd dat die Babyloniërs hem konden bespotten en zijn naamvolk konden kleineren, zou slechts een beperkte periode zijn — 70 jaar. En dan weg met de valse goden van Babylon, en leve de ware God, Jehovah!
Verknochtheid aan Jehovah’s organisatie
10. Welke vraag rijst er met betrekking tot Jehovah’s volk in deze twintigste eeuw, dat in gevangenschap aan Babylon de Grote werd gebracht?
10 Thans bestaat er een religieuze organisatie, Babylon de Grote genaamd, die niet beperkt is tot het grondgebied van het oorspronkelijke Babylon, maar wereldomvattend is. Vormt de hartetoestand van de joden in het oude Babylon een juist patroon voor Jehovah’s volk in deze twintigste eeuw, dat met geweld in gevangenschap aan Babylon de Grote werd gebracht als streng onderricht van de zijde van de God van het oude Israël?
11. (a) Lieten de loyale joden hun eigen land uit hun herinnering verdwijnen? (b) Hoe bracht de in gevangenschap verkerende psalmist de gevoelens van zijn medegevangenen tot uiting?
11 Lieten de Israëlieten, nadat zij in een ballingschap waren geraakt die ongeveer een generatie zou duren en het hun mogelijk zou maken zich comfortabel in het oude Babylon te vestigen, toe dat hun eigen land uit hun herinnering verdween? De in gevangenschap verkerende psalmist brengt het schitterend tot uiting wanneer hij de gevoelens van zijn medegevangenen vertolkt: „Indien ik u zou vergeten, o Jeruzalem, zij mijn rechterhand vergeetachtig. Mijn tong kleve aan mijn gehemelte vast, indien ik aan u niet zou denken, indien ik Jeruzalem niet zou doen uitstijgen boven mijn voornaamste reden tot vreugdebetoon.” — Psalm 137:5, 6.
12. Wat werd door de hartetoestand van de in gevangenschap verkerende psalmist tot uitdrukking gebracht?
12 Wat werd door die hartetoestand van de in gevangenschap verkerende Israëliet tot uitdrukking gebracht? Dit: loyaliteit aan Jehovah’s zichtbare organisatie in die tijd, hoewel hij zag dat het land dat God aan Zijn uitverkoren volk had gegeven, zeventig jaar lang woest lag. Ja, de zichtbare organisatie van Jehovah leefde in de harten van die Israëlieten voort.
13. Hoe werd loyaliteit aan Jehovah’s zichtbare organisatie beloond?
13 Die loyaliteit aan Gods zichtbare organisatie in de oudheid werd passend beloond. Dit gebeurde toen Babylon, de derde wereldmacht in de bijbelse geschiedenis, werd omver geworpen en Medo-Perzië, de vierde wereldmacht, de wil van de God van Israël volbracht. Hoe? Door de joodse gevangenen terug te laten gaan naar het land van de zichtbare organisatie van Jehovah, met instructies om de tempel van hun God als het middelpunt van hun hoofdstad, Jeruzalem, te herbouwen (2 Kronieken 36:22, 23). Niet alleen werd de tempel van ware aanbidding herbouwd, maar ook de ommuurde stad Jeruzalem werd opnieuw opgebouwd, ten einde de stad te worden van waar uit Jehovah als Koning over zijn volk regeerde.
14. (a) Wat zei de Messías eeuwen later over Jehovah’s zichtbare organisatie? (b) In welk opzicht regeerde Jehovah vanuit Jeruzalem?
14 Meer dan zes eeuwen na Jeruzalems vernietiging zei Jezus: „Zweert in het geheel niet, noch bij de hemel, want de hemel is Gods troon; noch bij de aarde, want ze is de voetbank van zijn voeten; noch bij Jeruzalem, want dat is de stad van de grote Koning” (Matthéüs 5:34, 35). Toen de Messías op aarde was, stond er een herbouwde tempel van Jehovah in Jeruzalem, en symbolisch gesproken regeerde Jehovah God in het Allerheiligste van die tempel. Vanuit Jeruzalem als de hoofdstad van zijn volk regeerde Jehovah dus over zijn zichtbare organisatie.
Jehovah blijft loyaal aan zijn organisatie
15. Verwierp Jezus het zichtbare deel van Jehovah’s organisatie toen hij de ontrouwe religieuze leiders van Israël aan de kaak stelde? Leg dit uit.
15 Verwierp Jezus nu Gods zichtbare organisatie toen hij de ontrouwe religieuze leiders van Israël aan de kaak stelde en openlijk veroordeelde? Ja, want hij zei: „Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt en de tot u uitgezondenen stenigt — hoe dikwijls heb ik uw kinderen willen vergaderen, zoals een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert! Maar gij hebt het niet gewild. Ziet! Uw huis wordt u verlaten achtergelaten” (Matthéüs 23:37, 38). Liet Jezus, toen hij Jeruzalem en haar „kinderen” verwierp, daarmee zijn hemelse Vader zonder aardse organisatie? Neen! Want Jezus zelf was het fundament van de nieuwe zichtbare organisatie die de Schepper van het universum zou gaan opbouwen.
16. Hoe werd, toen Jezus aan de martelpaal stierf, te kennen gegeven dat het natuurlijke Israël verworpen was?
16 Dat het natuurlijke Israël verworpen was, werd wel duidelijk te kennen gegeven toen bij Jezus’ dood aan de martelpaal het dikke gordijn dat in de tempel van Jeruzalem het Allerheiligste van het Heilige scheidde, „van boven tot onder” in tweeën scheurde. Terzelfder tijd ’beefde de aarde, en de rotsen spleten vaneen’. Dit waren wonderbaarlijke daden van de zijde van de God die daar voorheen in typologische zin had geregeerd, en door die daden werd te kennen gegeven dat de natie Israël en haar religie waren verworpen. — Matthéüs 27:51.
17. Hoe toonden Jezus en Jehovah loyaliteit jegens toekomstige leden van de nieuwe zichtbare organisatie van God?
17 Toekomstige leden van de nieuwe zichtbare organisatie die Jehovah God spoedig zou gaan opbouwen, bleven daar in het gebied van Jeruzalem achter. Jezus vertrouwde hen toe aan de zorg van God, die de aardse stad in de steek liet ten gunste van iets dat superieur was (Johannes 17:9-15). Aldus bleef Jehovah loyaal aan zijn organisatie, waarbij hij speciaal hun getrouwe voorvaders, Abraham, Isaäk, Jakob en de twaalf zonen van Jakob, in aanmerking nam (Daniël 12:1). In het volgende hoofdstuk zullen wij onze bespreking over loyaliteit, gebaseerd op Psalm 137, voortzetten.
[Voetnoten]
a Een spijkerschriftinscriptie uit het oude Babylon vermeldt: „In totaal zijn er in Babel 53 tempels van de grote goden, 55 kapellen van Marduk, 300 kapellen voor de godheden van de aarde, 600 voor de godheden van de hemel, 180 altaren voor de godin Ishtar, 180 voor de goden Nergal en Adad en 12 andere altaren voor de verschillende andere goden.”