In de vrees voor God heiligheid vervolmaken
„Laten wij ons reinigen van elke verontreiniging van vlees en geest, en in de vrees voor God heiligheid vervolmaken.” — 2 KORINTHIËRS 7:1.
1. Hoe weten wij dat engelen die een hoge positie bekleden Jehovah’s heiligheid erkennen?
JEHOVAH is de heilige God. Engelen die een hoge positie in de hemel bekleden, verkondigen zijn heiligheid in ondubbelzinnige bewoordingen. „Heilig, heilig, heilig is Jehovah der legerscharen. De volheid van heel de aarde is zijn heerlijkheid.” Dat was de bezielende uitroep van de serafs die de profeet Jesaja in de achtste eeuw v.G.T. in een visioen te zien kreeg. Aan het eind van de eerste eeuw G.T. zag de apostel Johannes visioenen omtrent de dingen die zouden gebeuren in „de dag des Heren”, waarin wij ons nu bevinden. Hij zag vier levende schepselen rondom Jehovah’s troon en hoorde hen onafgebroken verkondigen: „Heilig, heilig, heilig is Jehovah God, de Almachtige, die was en die is en die komt.” Dat Jehovah’s hemelse geestelijke schepselen driemaal „heilig” zeggen, beklemtoont de allesovertreffende heiligheid van de Schepper. — Jesaja 6:2, 3; Openbaring 1:10; 4:6-8.
Heiligheid en afgezonderdheid
2. (a) Wat zijn de twee aspecten met betrekking tot heiligheid, en hoe is Jehovah in beide opzichten heilig? (b) Hoe beklemtoonde Mozes Jehovah’s heiligheid?
2 Heiligheid betekent niet alleen reinheid en zuiverheid in religieus opzicht, maar ook afgezonderdheid of de toestand of hoedanigheid van het heilig-zijn. Jehovah bezit de hoogste graad van reinheid of zuiverheid; hij is volledig afgezonderd van alle smerige goden van de natiën. Dit aspect van zijn heiligheid of hoedanigheid van heilig-zijn beklemtoonde Mozes toen hij zong: „Wie onder de goden is als gij, o Jehovah? Wie is als gij, die u machtig betoont in heiligheid?” — Exodus 15:11.
3. In welke opzichten werd van alle Israëlieten heiligheid vereist, en hoe hielp Jehovah hen in dit verband?
3 De heilige God Jehovah stond erop dat de Israëlieten uit de oudheid, zijn volk op aarde, ook heilig waren. Dit werd niet alleen van de priesters en de levieten vereist, maar ook van de gehele natie. Jehovah zei tot Mozes: „Spreek tot de gehele vergadering van de zonen van Israël, en gij moet tot hen zeggen: ’Gij dient u heilig te betonen, want ik, Jehovah, uw God, ben heilig’” (Leviticus 19:2). Met het oog daarop gaf Jehovah hun wetten om hen te helpen in geestelijk, moreel, mentaal, fysiek en ceremonieel opzicht — het laatste in verband met hun aanbidding bij de tabernakel en, later, in de tempel — rein te blijven.
Een afgezonderd volk
4, 5. (a) Hoe was het natuurlijke Israël een geheiligde natie? (b) Wat wordt van de geestelijke Israëlieten vereist, en hoe bevestigt de apostel Petrus dit?
4 In de mate waarin de Israëlieten Gods wetten gehoorzaamden, staken zij af bij de ontaarde natiën rondom hen. Zij waren onderscheiden als een volk dat afgezonderd of geheiligd was voor de dienst van de heilige God, Jehovah. Mozes zei tot hen: „Gij zijt een heilig volk voor Jehovah, uw God. Ú heeft Jehovah, uw God, uitgekozen om zijn volk te worden, een speciaal bezit, uit alle volken die op de oppervlakte van de aardbodem zijn.” — Deuteronomium 7:6.
5 Zulk een reinheid en afgezonderdheid wordt ook van het geestelijke Israël vereist. De apostel Petrus schreef aan degenen die zijn uitverkoren om geestelijke Israëlieten te zijn: „Wordt als gehoorzame kinderen niet langer gevormd naar de begeerten die gij vroeger in uw onwetendheid hadt, maar wordt ook gij, in overeenstemming met de Heilige die u geroepen heeft, zelf heilig in uw gehele gedrag, want er staat geschreven: ’Gij moet heilig zijn, want ik ben heilig.’” — 1 Petrus 1:1, 14-16.
6, 7. (a) Hoe worden de leden van de „grote schare” in Openbaring hoofdstuk 7 beschreven, en wat wordt logischerwijs van hen vereist? (b) Wat zal in de volgende paragrafen worden beschouwd?
6 In Openbaring hoofdstuk 7 wordt beschreven dat de leden van de „grote schare . . . voor de troon [van Jehovah] en voor het Lam [staan], gehuld in lange witte gewaden”, aangezien zij „hun lange gewaden gewassen en . . . wit gemaakt [hebben] in het bloed van het Lam” (Openbaring 7:9, 14). Hun lange witte gewaden symboliseren hun reine, rechtvaardige positie voor Jehovah’s aangezicht, een positie die hij hun toekent wegens hun geloof in het verlossende bloed van Christus. Het is derhalve duidelijk dat niet alleen de gezalfde christenen, maar ook de „andere schapen” in geestelijk en moreel opzicht rein moeten blijven teneinde Jehovah op aanvaardbare wijze te aanbidden. — Johannes 10:16.
7 Laten wij nu beschouwen wat er van Jehovah’s volk in het verleden vereist werd teneinde zich rein en heilig te betonen, en waarom dezelfde beginselen voor Gods volk in deze tijd gelden.
Geestelijke reinheid
8. Om welke redenen moesten de Israëlieten zich afgescheiden houden van de religies van Kanaän?
8 De natuurlijke Israëlieten moesten er nauwgezet op toezien zich afgezonderd te houden van de onreine religieuze gebruiken van andere natiën. Bij monde van Mozes zei Jehovah tot Israël: „Wacht u ervoor, een verbond te sluiten met de bewoners van het land waarheen gij gaat, opdat het geen strik in uw midden moge blijken. Maar hun altaren dient gijlieden af te breken, en hun heilige zuilen [gebruikt in verband met walgelijke seksaanbidding] dient gij te verbrijzelen, en hun heilige palen dient gij om te hakken. Want gij moogt u niet neerwerpen voor een andere god, want Jehovah, wiens naam Jaloers is, hij is een jaloerse God [of: „een God die exclusieve toewijding eist”, Nieuwe-Wereldvertaling, Studiebijbel, voetnoot]; opdat gij geen verbond sluit met de bewoners van het land, daar zij stellig immorele gemeenschap met hun goden zullen hebben en slachtoffers aan hun goden zullen brengen.” — Exodus 34:12-15.
9. Welke nauwkeurige instructies werden aan het getrouwe overblijfsel gegeven dat in 537 v.G.T. uit Babylon trok?
9 Eeuwen later inspireerde Jehovah Jesaja de volgende profetische woorden te richten tot het getrouwe overblijfsel dat uit Babylon naar Juda zou terugkeren: „Vertrekt, vertrekt, gaat uit vandaar, raakt niets onreins aan; gaat uit haar midden vandaan, houdt u rein, gij die het gerei van Jehovah draagt [dat gebruikt moest worden bij het herstellen van de zuivere aanbidding in de tempel te Jeruzalem].” — Jesaja 52:11.
10, 11. (a) Welke overeenkomstige instructies werden in de eerste eeuw G.T. aan de geestelijke Israëlieten gegeven? (b) Hoe zijn deze instructies vooral sinds 1919 en 1935 opgevolgd, en in welk andere opzicht hebben de gezalfden en hun metgezellen zich geestelijk rein gehouden?
10 Insgelijks moeten de geestelijke Israëlieten en hun metgezellen zich onbesmet houden van de afgodische religies van deze wereld. De apostel Paulus schreef aan gezalfde christenen in de gemeente Korinthe: „Welke overeenkomst heeft Gods tempel met afgoden? Want wij zijn een tempel van een levende God, zoals God heeft gezegd: ’Ik zal onder hen verblijven en onder hen wandelen, en ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn.’ ’„Gaat daarom uit hun midden vandaan en scheidt u af”, zegt Jehovah, „en raakt het onreine niet langer aan”’; ’„en ik wil u aannemen.”’” — 2 Korinthiërs 6:16, 17.
11 Sinds 1919 zijn de gereinigde en gelouterde leden van het gezalfde overblijfsel bevrijd van de onreine, afgodische religies van Babylon de Grote (Maleachi 3:1-3). Zij hebben acht geslagen op de uit de hemel afkomstige oproep: „Gaat uit van haar, mijn volk, indien gij niet met haar in haar zonden wilt delen, en indien gij geen deel van haar plagen wilt ontvangen” (Openbaring 18:4). Sinds 1935 heeft een groeiende „grote schare” andere schapen eveneens acht geslagen op deze oproep en de onreine Babylonische religie de rug toegekeerd. De gezalfden en hun metgezellen houden zich ook in geestelijk opzicht rein door ieder contact met de verderfelijke ideeën van afvalligen te vermijden. — Johannes 10:16; 2 Johannes 9-11.
Morele reinheid
12. (a) Door middel van welke wetten verhief Jehovah de morele status van de Israëlieten ver boven die van de omringende natiën? (b) Welke regels waren vooral voor de priesterschap strikt?
12 Door middel van het Wetsverbond verhief Jehovah de morele status van de Israëlieten ver boven de ontaarde toestand waarin de omringende natiën verkeerden. Het huwelijk en het gezinsleven waren beschermde instellingen in Israël. Het zevende van de Tien Geboden verbood overspel. Op zowel overspel als hoererij stonden strenge straffen (Deuteronomium 22:22-24). Maagden genoten bescherming onder de Wet (Deuteronomium 22:28, 29). De regels die voor het huwelijk golden, waren vooral voor de priesterschap strikt. De hogepriester mocht alleen een eerbare maagd tot vrouw nemen. — Leviticus 21:6, 7, 10, 13.
13. Waarmee worden de leden van Christus’ „bruid” vergeleken, en waarom?
13 Zo heeft ook de grote Hogepriester, Jezus Christus, een „bruid” bestaande uit 144.000 gezalfde christenen, die met „maagden” vergeleken worden (Openbaring 14:1-5; 21:9). Zij houden zich onbesmet van Satans wereld en blijven in leerstellig en moreel opzicht zuiver. De apostel Paulus schreef aan gezalfde christenen in Korinthe: „Ik ben jaloers over u met een goddelijke jaloezie, want ik persoonlijk heb u aan één man ten huwelijk beloofd om u als een eerbare maagd aan de Christus aan te bieden” (2 Korinthiërs 11:2). Paulus schreef eveneens dat „ook de Christus de gemeente heeft liefgehad en zich voor haar heeft overgeleverd om haar te heiligen, haar reinigend met het bad des waters door middel van het woord, opdat hij de gemeente in haar luister aan zich zou kunnen aanbieden, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, maar dat ze heilig zou zijn en zonder smet”. — Efeziërs 5:25-27.
14, 15. (a) Waarmee moet de geestelijke zuiverheid van de bruidklasse gepaard gaan, en door welke schriftplaats wordt dit aangetoond? (b) Waaruit blijkt duidelijk dat soortgelijke vereisten van morele zuiverheid ook voor de andere schapen gelden?
14 Deze geestelijke zuiverheid van Christus’ bruid moet gepaard gaan met morele reinheid van de zijde van haar leden. De apostel Paulus verklaarde: „Wordt niet misleid. Noch hoereerders, noch afgodendienaars, noch overspelers . . . zullen Gods koninkrijk beërven. Toch zijn sommigen van u dat geweest. Maar gij zijt rein gewassen, maar gij zijt geheiligd.” — 1 Korinthiërs 6:9-11.
15 Dat dergelijke vereisten van morele zuiverheid eveneens voor de andere schapen gelden, wordt duidelijk wanneer wij beschouwen wie Jehovah de toegang tot zijn beloofde nieuwe hemel en nieuwe aarde zal ontzeggen. Wij lezen: „Maar wat . . . degenen [betreft] die walgelijk zijn in hun vuiligheid en moordenaars en hoereerders . . ., hun deel zal zijn in het meer dat met vuur en zwavel brandt. Dit betekent de tweede dood.” — Openbaring 21:1, 8.
Een eerbaar huwelijk
16, 17. (a) Welke schriftplaatsen tonen dat de ongehuwde staat geen vereiste voor morele reinheid is? (b) Hoe kan een christen bij het uitkiezen van een huwelijkspartner een juiste vrees voor God aan de dag leggen, en waarom zou het onverstandig zijn de apostolische restrictie te negeren?
16 Noch van de gezalfde leden van de bruidklasse noch van de andere schapen wordt vereist dat zij, teneinde hun morele reinheid te bewaren, ongehuwd blijven. Het verplichte celibaat is onschriftuurlijk (1 Timótheüs 4:1-3). Seksuele betrekkingen binnen de huwelijksband zijn niet onrein. Gods Woord zegt: „Het huwelijk zij eerbaar onder allen en het huwelijksbed zonder verontreiniging, want God zal hoereerders en overspelers oordelen.” — Hebreeën 13:4.
17 Doch een christen die „in de vrees voor God heiligheid [wil] vervolmaken”, dient zich niet vrij te voelen te trouwen met wie hij of zij maar wil. Net voordat de apostel Paulus zijn medechristenen de raad gaf ’zich te reinigen van elke verontreiniging van vlees en geest, en in de vrees voor God heiligheid te vervolmaken’, had hij geschreven: „Komt niet onder een ongelijk juk met ongelovigen. Want wat voor deelgenootschap hebben rechtvaardigheid en wetteloosheid? . . . Of welk deel heeft een gelovige met een ongelovige?” (2 Korinthiërs 6:14, 15; 7:1) Als een lid van Jehovah’s afgescheiden en reine volk zal een christelijke man of een christelijke vrouw die wil trouwen, de apostolische restrictie aanvaarden om „alleen in de Heer” te trouwen, dat wil zeggen iemand uit te kiezen die een opgedragen, gedoopte en getrouwe dienstknecht van Jehovah is (1 Korinthiërs 7:39). Net als in het verleden zou het ook in deze tijd beslist onverstandig zijn wanneer opgedragen leden van Gods volk deze schriftuurlijke raad zouden negeren. (Vergelijk Deuteronomium 7:3, 4; Nehemía 13:23-27.) Men zou daardoor geen gezonde vrees voor onze Voortreffelijke Meester, Jehovah, aan de dag leggen. — Maleachi 1:6.
18. Op welke andere manier kunnen christenen hun huwelijk eerbaar houden?
18 Bovendien bestonden er in Israël wetten waardoor werd bepaald dat seksuele handelingen zelfs binnen de huwelijksverbintenis aan beperkingen onderhevig waren. Een echtgenoot mocht geen betrekkingen met zijn vrouw hebben als zij ongesteld was (Leviticus 15:24; 18:19; 20:18). Dit vereiste liefdevolle consideratie en zelfbeheersing van de zijde van de Israëlitische mannen. Dienen christenen ook maar in enig opzicht minder consideratie jegens hun vrouw te hebben? De apostel Petrus zegt dat christelijke echtgenoten bij hun vrouw dienen te wonen „overeenkomstig kennis”, dat wil zeggen kennis van hun geaardheid als „een zwakker vat, het vrouwelijke”. — 1 Petrus 3:7.
„De Weg der Heiligheid” bewandelen
19, 20. (a) Beschrijf de brede weg waarop de meerderheid der mensen zich bevindt. (b) Hoe moet Jehovah’s volk anders zijn dan Satans wereld? (c) Op welke hoofdweg bevindt Gods volk zich, wanneer werd die geopend, en wie alleen worden erop toegelaten?
19 Het voorgaande onderstreept de steeds breder wordende kloof die Jehovah’s volk van Satans wereld scheidt. Het huidige wereldse samenstel van dingen wordt steeds toegeeflijker en genotzuchtiger. Jezus zei: „Gaat in door de nauwe poort; want breed en wijd is de weg die naar de vernietiging voert, en velen zijn er die daardoor ingaan” (Matthéüs 7:13). De meerderheid der mensen bewandelt die brede weg of, om het met de woorden van de apostel Petrus te zeggen, de weg van „losbandig gedrag, wellusten, overdaad van wijn, brasserijen, drinkpartijen en onwettige afgoderijen”, een weg die naar een „lage poel van liederlijkheid” leidt (1 Petrus 4:3, 4). Het einde ervan is de vernietiging.
20 Gods volk daarentegen bewandelt een andere weg, een reine weg waarop zich reine mensen bevinden. Dat deze weg in de tijd van het einde geopend zou worden, werd door de profeet Jesaja voorzegd toen hij schreef: „En daar zal stellig een hoofdweg komen, ja, een weg, en de Weg der Heiligheid zal die worden genoemd. De onreine zal er niet langs trekken” (Jesaja 35:8). In een commentaar op deze profetie zegt het boek Wereldomvattende zekerheid onder de „Vredevorst”: „In 1919 [werd] een figuurlijke hoofdweg voor de vreugdevolle dienstknechten van God . . . geopend. Degenen die in Jehovah’s ogen heilig wilden zijn, wandelden op die ’hoofdweg’, ’de Weg der Heiligheid’. . . . Thans, zo ver in ’het besluit van het samenstel van dingen’, is die door God verschafte ’hoofdweg’ nog steeds open. Menigten van met waardering vervulde mensen . . . slaan de weg in naar het geestelijke paradijs, ’de Weg der Heiligheid’.”a
21. Hoe en waarom moeten Jehovah’s dienstknechten zich van de menigte van de Duivel onderscheiden, en wat zal in het volgende artikel worden beschouwd?
21 Ja, het gezalfde overblijfsel van de geestelijke Israëlieten en hun metgezellen, de andere schapen, onderscheiden zich in deze tijd als een volk dat afgescheiden is van Satans wereld, waarvoor het begrip heiligheid alle betekenis verloren heeft. Niets is heilig voor de menigte die de Duivel volgt en de ’brede en wijde weg bewandelt die naar de vernietiging voert’. Zij zijn niet alleen in geestelijk en moreel opzicht onrein, maar in veel gevallen zijn zij ook in fysiek opzicht onrein, en hun uiterlijke verschijning is op zijn zachtst uitgedrukt slonzig. Toch zegt de apostel Paulus: „Laten wij ons reinigen van elke verontreiniging van vlees en geest, en in de vrees voor God heiligheid vervolmaken” (2 Korinthiërs 7:1). In welke opzichten Gods volk er nauwlettend op moet toezien rein van geest en lichaam te zijn, zal in het volgende artikel worden beschouwd.
[Voetnoten]
a Hoofdstuk 16, blz. 134, 135.
Punten ter herhaling
◻ Wat zijn de twee aspecten met betrekking tot heiligheid, en waarom kan er worden gezegd dat Jehovah de hoogste graad van heiligheid bezit?
◻ In welke twee opzichten moesten de Israëlieten zich een heilige natie betonen?
◻ Wat wordt van geestelijke Israëlieten en van hun metgezellen, de andere schapen, vereist?
◻ Hoe dient onze vrees voor God van invloed te zijn op onze keus van een huwelijkspartner?
◻ Welke twee wegen kunnen in deze tijd bewandeld worden, en waarom moet er een duidelijke keus worden gedaan?
[Illustratie op blz. 13]
Gods Woord zegt: „Het huwelijk zij eerbaar”