Luister — Jehovah’s wachter spreekt!
„Tot een wachter heb ik u gemaakt voor het huis van Israël, . . . en gij moet hen namens mij waarschuwen.” — EZECHIËL 3:17.
1. Waarom dienen wij te luisteren wanneer Jehovah’s „wachter” spreekt?
JEHOVAH’S „wachter” spreekt nu, op dit moment, Gods boodschap. Luistert u? Uw léven hangt ervan af of u met waardering op die boodschap reageert en tot handelen overgaat. Spoedig ’zullen de natiën weten wie Jehovah is’ wanneer hij zijn grote naam heiligt door dit goddeloze samenstel te vernietigen en zijn volk in leven te houden. Hoopt u tot hen te behoren? (Ezechiël 36:23; 39:7; 2 Petrus 3:8-13) Die mogelijkheid wordt u geboden, maar alleen als u luistert wanneer Jehovah’s „wachter” spreekt.
2. Wat was het gevolg van het feit dat het koninkrijk Juda niet naar Gods profeten luisterde?
2 Omdat Juda naliet naar Gods profeten te luisteren, kwam er in 607 v.G.T. rampspoed over dat koninkrijk. Vijandige natiën zagen met kwaadaardig genoegen de verwoesting die de Babyloniërs aanrichtten. Maar hoe werd Jehovah’s naam verheerlijkt toen hij bewerkte dat getrouwe joden in 537 v.G.T. naar hun land terugkeerden!
3. Wat vinden wij in het boek Ezechiël?
3 Zowel die verwoesting als het herstel waren voorzegd door Jehovah’s wachter, Ezechiël. Het bijbelboek dat zijn naam draagt en dat hij in ongeveer 591 v.G.T. in Babylonië voltooide, bevat (1) Ezechiëls aanstelling; (2) profetische uitbeeldingen; (3) boodschappen tegen Israël; (4) voorspellingen van Jeruzalems oordeel; (5) profetieën tegen andere natiën; (6) beloften van herstel; (7) een profetie tegen Gog van Magog en (8) een visioen van Gods heiligdom. Wij nodigen u uit het boek te lezen terwijl wij er een studie van maken. U zult dan zien hoe het ons in deze tijd aangaat en u zult luisteren wanneer Jehovah’s „wachter” spreekt.a
Gods wachter aangesteld
4. (a) Wat zag Ezechiël in een visioen? (b) Wie waren de „levende schepselen”, en welke hoedanigheden bezaten zij?
4 Op 5 Tammuz 613 v.G.T. (in het vijfde jaar van de ballingschap van de Judese koning Jojachin in Babylon) bevond zich de dertig jaar oude priester Ezechiël te midden van joodse gevangenen bij „de rivier de Kebar”, een belangrijk kanaal van de Eufraat. In een visioen zag hij Jehovah’s hemelse wagen, vergezeld van „vier levende schepselen”. (Lees Ezechiël 1:4-10.) Elk van de „levende schepselen”, of gevleugelde cherubs, had vier gezichten (Ezechiël 10:1-20; 11:22). Deze duiden erop dat de cherubs de door God geschonken hoedanigheden van liefde (de mens), gerechtigheid (de leeuw), kracht (de stier) en wijsheid (de arend) bezitten. Elke cherub stond naast een enorm ’wiel in een wiel’, en Gods geest of werkzame kracht kon cherubs en wielen in iedere richting laten bewegen. — Ezechiël 1:1-21.
5. Wat beeldt de hemelse wagen af, en hoe dient dit beeld ervan Jehovah’s volk te beïnvloeden?
5 De Berijder van de wagen was een glorierijke afschildering van Jehovah. (Lees Ezechiël 1:22-28.) Hoe goed beeldt de wagen Gods uit engelen bestaande organisatie af! (Psalm 18:10; 103:20, 21; Daniël 7:9, 10) Jehovah rijdt erop in de zin dat hij over deze schepselen heerst en hen gebruikt overeenkomstig zijn voornemen. De Berijder was kalm, als de regenboog die hem vergezelt, maar Ezechiël was overweldigd. Stellig moet dit ontzagwekkende beeld van Jehovah’s heerlijkheid en macht als de Hoogste Organisator van zijn hemelse legerscharen ons vervullen met nederige dankbaarheid voor het voorrecht hem als deel van zijn aardse organisatie te mogen dienen.
6. (a) Welke aanstelling ontving Ezechiël, en hoe bezag hij dienst voor God? (b) Onder wat voor mensen moest Ezechiël profeteren, en waarom kan de wetenschap hoe God met hem handelde, nut voor ons afwerpen?
6 Hoewel Ezechiël werd herinnerd aan zijn menselijke afkomst en geringe staat door „mensenzoon” genoemd te worden, werd hij aangesteld als Jehovah’s profeet. (Lees Ezechiël 2:1-5.) Ezechiël zou tot „weerspannige natiën” gaan, de koninkrijken Israël en Juda. Eerst at hij op goddelijk bevel een rol die klaagliederen bevatte, maar ze smaakte als honing omdat hij dankbaar was Gods profeet te zijn. Evenzo vinden gezalfde christenen en hun mededienstknechten het een zoete ervaring om getuigen van Jehovah te zijn. Ezechiël moest profeteren te midden van mensen die hard van hart en hard van hoofd waren, maar God zou zijn aangezicht net zo vastberaden maken als hun aangezicht, en zijn voorhoofd zo hard als diamant. Hij zou vrijmoedig profeteren, of zij nu luisterden of niet. Het is bemoedigend te weten dat zoals God Ezechiël in moeilijke omstandigheden staande hield, Hij ons zal helpen moedig in welk gebied maar ook getuigenis af te leggen. — Ezechiël 2:6–3:11.
7. Welke verantwoordelijkheid bracht Ezechiëls aanstelling met zich?
7 Het eten van de rol bracht in Ezechiël ’een woede van de geest’ teweeg die passend was voor de inhoud ervan. In Tel-Abíb bleef hij in een zeven dagen durende ontzetting de boodschap verwerken (Ezechiël 3:12-15). Ook wij moeten mediteren en ijverig studeren om diepe geestelijke dingen te begrijpen. Nu Ezechiël een boodschap had om bekend te maken, werd hij tot Gods wachter aangesteld. (Lees Ezechiël 3:16-21.) De pas aangestelde wachter moest Israëlitische wetsovertreders waarschuwen dat hun een van God afkomstige terechtstelling wachtte.
8. Wie dienen in deze tijd als Jehovah’s „wachter”, en wie zijn met hen verbonden?
8 Als Ezechiël als wachter in gebreke bleef, zou Jehovah hem verantwoordelijk stellen voor de dood van de slachtoffers. Hoewel degenen die niet wilden dat hij terechtwijzing zou toedienen, hem figuurlijke koorden zouden aanleggen, zou hij Gods boodschap met stoutmoedigheid bekendmaken (Ezechiël 3:22-27). In onze tijd weigert de christenheid te luisteren en probeert ze gezalfde christenen beperkingen op te leggen. Maar sinds 1919 hebben deze gezalfden als Jehovah’s „wachter” gediend en moedig zijn boodschap voor de „tijd van het einde” van dit samenstel verkondigd (Daniël 12:4). Met hen verbonden in dit werk is een nog steeds in omvang toenemende „grote schare” van Jezus’ „andere schapen” (Openbaring 7:9, 10; Johannes 10:16). Aangezien de „wachter”-klasse Gods boodschap blijft spreken, zal stellig ieder van de gezalfden en de „grote schare” als een geregelde verkondiger aan die bekendmaking willen deelnemen.
Uitgebeelde profetieën
9. (a) Hoe heeft Ezechiël ons een voorbeeld gesteld? (b) Wat deed Ezechiël om de Babylonische belegering van Jeruzalem uit te beelden, en wat werd aangeduid door de 390 dagen en de 40 dagen?
9 Vervolgens beeldde Ezechiël met nederigheid en vrijmoedigheid profetische pantomimes uit, daarmee een voorbeeld gevend dat ons ertoe dient te bewegen onze van God ontvangen toewijzingen nederig en moedig uit te voeren. Om de Babylonische belegering uit te beelden, moest hij neerliggen met zijn gezicht naar een baksteen waarop hij een afbeelding van Jeruzalem had gegrift. Ezechiël moest 390 dagen op zijn linkerzij liggen om de dwaling van het tienstammenrijk Israël te dragen, en vervolgens 40 dagen op zijn rechterzij om de zonde van het tweestammenrijk Juda te dragen. Een dag stond voor een jaar. De 390 jaren liepen dus van de stichting van Israël in 997 v.G.T. tot de verwoesting van Jeruzalem in 607 v.G.T. Juda’s 40 jaren liepen van Jeremia’s aanstelling als Gods profeet in 647 v.G.T. totdat Juda in 607 v.G.T. woest kwam te liggen. — Ezechiël 4:1-8; Jeremia 1:1-3.
10. Hoe beeldde Ezechiël de gevolgen van het beleg uit, en welke les kunnen wij leren van het feit dat Jehovah hem schraagde?
10 Ezechiël beeldde vervolgens de gevolgen van het beleg uit. Om hongersnood aan te duiden, leefde hij op iets meer dan twee ons voedsel en ongeveer een halve liter water per dag. Zijn brood (in strijd met de wet een mengsel van tarwe, gerst, tuinbonen, linzen, gierst en spelt, en dat dan gebakken op een vuurtje van drekkoeken) was onrein (Leviticus 19:19). Deze handeling liet zien dat Jeruzalems inwoners ernstig gebrek zouden lijden. Maar hoe bemoedigend te weten dat zoals Jehovah Ezechiël onder moeilijke omstandigheden schraagde, God ons zal helpen getrouw te blijven en ons ondanks alle ontberingen van onze predikingsopdracht te kwijten! — Ezechiël 4:9-17.
11. (a) Welke handelingen worden in Ezechiël 5:1-4 genoemd, en wat was hun betekenis? (b) Welke uitwerking moet het op ons hebben dat God Ezechiëls uitbeeldingen in vervulling liet gaan?
11 Gebruik makend van een zwaard schoor Ezechiël vervolgens zijn haar en baard af. (Lees Ezechiël 5:1-4.) Degenen die stierven ten gevolge van de hongersnood en de pestilentie, zouden zijn als het derde deel van het haar van de profeet dat hij verbrandde in het midden van Jeruzalem. De slachtoffers van de oorlog zouden het derde deel zijn dat hij sloeg met het zwaard. Overlevenden zouden verstrooid worden onder de natiën als het derde deel van zijn haar dat hij verstrooide in de wind. Maar sommige ballingen zouden zijn als de paar haren die van die verstrooide portie waren genomen en in Ezechiëls kleed gewikkeld ten einde daarmee aan te duiden dat zij, nadat Juda zeventig jaar woest en verlaten had gelegen, daar opnieuw de ware aanbidding zouden opnemen (Ezechiël 5:5-17). Het feit dat Jehovah deze en de andere profetische uitbeeldingen in vervulling heeft doen gaan, moet ons ertoe bewegen ons op hem als de Vervuller van profetie te verlaten. — Jesaja 42:9; 55:11.
Verwoesting op komst!
12. (a) Wat zouden de binnendringers volgens Ezechiël 6:1-7 doen? (b) Wat is volgens Ezechiëls profetie het tegenbeeldige Jeruzalem, en wat zal haar overkomen?
12 In 613 v.G.T. richtte Ezechiël zich tot het land om aan te geven wat Juda’s afgodische inwoners zou overkomen. (Lees Ezechiël 6:1-7.) Binnendringers zouden de hoge plaatsen, reukwerktafels en altaren voor valse aanbidding vernielen. Alleen al de gedachte aan een ontvolking door hongersnood, pestilentie en oorlogvoering zou iemand ertoe brengen „Ach!” te roepen en zijn uitroep kracht bij te zetten door in de handen te klappen en met de voet te stampen. De hoge plaatsen zouden vol liggen met dode lichamen van geestelijke overspelers. Wanneer de christenheid, het tegenbeeldige Jeruzalem, een soortgelijke vernietiging ondergaat, zal ze weten dat haar rampspoed van Jehovah afkomstig is. — Ezechiël 6:8-14.
13. Wat was „de staf” in Jehovah’s hand, en waarin zou het gebruik ervan resulteren?
13 ’Het einde kwam over de vier uiteinden van het land’, Juda’s ontrouwe religieuze stelsel. Een „krans” van rampspoedige dingen zou het hoofd van een afgodendienaar omkransen wanneer „de staf” in Gods hand — Nebukadnezar en zijn Babylonische horden — tegen Jehovah’s volk en zijn tempel in actie zou komen. Degenen die behoorden tot Juda’s „menigte” van kopers en verkopers, zouden hetzij gedood of in ballingschap gevoerd worden, en de handen van wie in leven wisten te blijven, zouden verslappen van zwakte. Wanneer zij hun vals-religieuze stelsel zagen omverwerpen, zouden zij als het ware hun hoofd kaalscheren als teken van rouw. — Ezechiël 7:1-18.
14. Wat kon omkoperij niet voor Jeruzalem bewerken, en wat geeft dit voor de christenheid te kennen?
14 Jehovah en zijn terechtstellingslegers kunnen niet omgekocht worden. (Lees Ezechiël 7:19.) Geen omkoperij kon de „verborgen plaats”, het Allerheiligste, ervoor behoeden ontwijd te worden toen Chaldeeuwse „rovers” heilige voorwerpen buitmaakten en de tempel in puin achterlieten. Jehovah ’deed de trots van de sterken ophouden’ toen koning Zedekía werd gevangengenomen en belangrijke leden van de levitische priesterschap werden gedood (2 Koningen 25:4-7, 18-21). Nee, zondaars in het belegerde Jeruzalem konden niet door omkoperij ontkomen aan tegenspoed toen God ’hen oordeelde’ als verbondsverbrekers. Op soortgelijke wijze zal de christenheid gedurende de ophanden zijnde ontwijding van dingen die ze als heilig beschouwt, niet in staat zijn zich door omkoperij te onttrekken aan de voltrekking van het goddelijke oordeel over haar. Het zal dan te laat zijn om nog te luisteren naar Jehovah’s „wachter”. — Ezechiël 7:20-27.
Zuchten over verfoeilijkheden
15. Wat zag Ezechiël in Jeruzalem, en welk effect dient dit op ons te hebben?
15 Toen Ezechiël op 5 Elul 612 v.G.T. in een visioen God in heerlijkheid zag, ’nam iets dat de vorm van een hand had, hem bij een lok van zijn haar’ en voerde hem door de geest van inspiratie naar Jeruzalem. Ook de hemelse wagen was daarheen gegaan. Wat Ezechiël toen zag, moet ons doen terugdeinzen bij de gedachte alleen al dat wij naar afvalligen zouden luisteren (Spreuken 11:9). In de tempel aanbaden Israëlitische afvalligen een afgodisch symbool (misschien een heilige paal) dat God tot jaloezie prikkelde (Exodus 20:2-6). Ezechiël betrad het binnenste voorhof en wat een verfoeilijkheden zag hij daar! (Lees Ezechiël 8:10, 11.) Hoe schandelijk dat zeventig oudsten van Israël daar wierook offerden aan valse goden wier verachtelijke afbeeldingen op de muur gegrift stonden! — Ezechiël 8:1-12.
16. Wat geeft Ezechiëls visioen te kennen aangaande de uitwerking van afval?
16 Ezechiëls visioen laat zien hoe dodelijk afvalligheid voor de geestelijke gezindheid is. Israëlitische vrouwen notabene waren overgehaald om Tammuz te bewenen, een Babylonische godheid en minnaar van de vruchtbaarheidsgodin Isjtar! En wat een gruwel om 25 Israëlitische mannen in het binnenste voorhof van de tempel de zon te zien aanbidden! (Deuteronomium 4:15-19) Naar Gods neus staken zij een obsceen takje uit, misschien een afbeelding van het mannelijk lid. Geen wonder dat Jehovah niet naar hun gebeden luisterde, net zoals de christenheid tevergeefs zijn hulp zal zoeken gedurende de „grote verdrukking”! — Ezechiël 8:13-18; Matthéüs 24:21.
Gekentekend voor overleving
17. Welke zeven mannen werden in een visioen gezien, en wat deden zij?
17 Dan merken wij zeven mannen op — een in linnen geklede secretaris en zes anderen met verpletteringswapens. (Lees Ezechiël 9:1-7.) De „zes mannen” beeldden Jehovah’s hemelse scherprechters af, hoewel hij zich van aardse werktuigen kon bedienen. Degenen op wier voorhoofd de ’man in linnen’ een kenteken aanbracht, zouden Gods mededogen ervaren omdat zij niet instemden met de verfoeilijkheden die in de tempel werden bedreven. De terechtstelling door de „zes mannen” begon daar met de zeventig afgodische oudsten, de vrouwen die Tammuz beweenden en de vijfentwintig zonaanbidders. Dezen en anderen die God ontrouw waren, werden in 607 v.G.T. door de Babyloniërs gedood.
18. (a) Wie is de hedendaagse ’man in linnen’? (b) Wat is het „kenteken”, wie hebben het thans, en waarin zal het bezit ervan resulteren?
18 De tegenbeeldige ’man in linnen’ is de klasse van gezalfde christenen. Zij gaan van huis tot huis om een symbolisch kenteken te plaatsen op diegenen die deel gaan uitmaken van de „grote schare” van Christus’ „andere schapen”. Het „kenteken” is het bewijs dat zulke schapen opgedragen, gedoopte personen met een christelijke persoonlijkheid zijn. Zij ’zuchten en kermen over verfoeilijkheden’ die in de christenheid gedaan worden, en zij zijn uit Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie, gekomen (Openbaring 18:4, 5). Hun „kenteken” zal aan Gods scherprechters duidelijk maken dat zij gespaard dienen te worden gedurende de „grote verdrukking”. Zij kunnen dat „kenteken” behouden door er samen met de gezalfden een aandeel aan te hebben weer anderen te kentekenen. Als u dus bent ’gekentekend’, heb dan een ijverig aandeel aan het kentekeningswerk. — Ezechiël 9:8-11.
Vurige vernietiging op komst!
19. Wat strooit de hedendaagse ’man in linnen’ over de christenheid uit?
19 De in linnen geklede man begaf zich tussen de wielen van de hemelse wagen om vurige kolen te halen. Deze werden over Jeruzalem uitgestrooid, waarmee de stad er van tevoren van in kennis werd gesteld dat haar vernietiging een uitdrukking zou zijn van Jehovah’s vurige gramschap (Ezechiël 10:1-8; Klaagliederen 2:2-4; 4:11). In Ezechiëls dagen werd Jehovah’s woede uitgestort door middel van de Babyloniërs (2 Kronieken 36:15-21; Jeremia 25:9-11). Maar wat kan er van onze tijd gezegd worden? De tegenbeeldige ’man in linnen’ strooit door de hele christenheid Gods vurige boodschap uit als kennisgeving dat nu spoedig Gods woede op haar en op de rest van Babylon de Grote gekoeld zal worden. Uiteraard is er voor hen die weigeren naar Jehovah’s „wachter” te luisteren, geen hoop op overleving. — Jesaja 61:1, 2; Openbaring 18:8-10, 20.
20. (a) Welke uitwerking dient het op ons te hebben als wij zien hoe zuiver de wielen van de hemelse wagen en de cherubs op elkaar zijn afgestemd? (b) Waarmee waren sommige vorsten bezig, en waarmee vergeleken zij Jeruzalem ten onrechte?
20 Opnieuw wordt de aandacht gevestigd op de hemelse wagen, Gods hemelse organisatie. Als wij opmerken hoe zuiver de wielen van de wagen en de cherubs op elkaar zijn afgestemd, dient dat ons ertoe te bewegen ten volle met Gods aardse organisatie samen te werken. Uit loyaliteit dienen wij haar ook te beschermen tegen verraderlijke mannen (Ezechiël 10:9-22). In Ezechiëls tijd waren er zulke mannen, want hij zag 25 regeringsvorsten opstand beramen tegen Gods scherprechters, iets waarvoor zij Egyptische hulp zochten. Zij vergeleken Jeruzalem met een grote ketel en zichzelf met vlees dat zich veilig daarbinnen bevond. Maar hoe vergisten zij zich! Het „zwaard” van Babylonische „vreemden” zou sommigen van de beramers van snode plannen doden, terwijl anderen gevangenen zouden worden. Dit zou gebeuren omdat God de joden verantwoordelijk stelde voor het verbreken van zijn verbond (Ezechiël 11:1-13; Exodus 19:1-8; 24:1-7; Jeremia 52:24-27). Omdat de christenheid beweert in een verbond met God te staan, maar haar vertrouwen stelt in wereldse verbintenissen, zal ze in de aanval van Jehovah’s scherprechters ten onder gaan.
21. Wat gebeurde na de zeventig jaar dat Juda woest en verlaten had gelegen, en met welke vergelijkbare ontwikkeling had het gezalfde overblijfsel te maken?
21 Hoewel er Israëlieten waren „verstrooid over de landen”, zoals in 617 v.G.T., was God „een heiligdom”, of toevlucht, voor berouwvolle ballingen (Ezechiël 11:14-16). Maar wat kon er verder worden verwacht? (Lees Ezechiël 11:17-21.) Na de zeventig jaar waarin Juda woest en verlaten had gelegen, werd een overblijfsel hersteld op de gereinigde „grond van Israël”. Op vergelijkbare wijze werd na een Babylonische gevangenschap het gezalfde overblijfsel in 1919 bevrijd, en onder leiding van Gods geest is de eens verlaten „grond” van het geestelijke Israël gereinigd. Degenen die zijn ’gekentekend’ voor levensbehoud, genieten dan ook nu goddelijke gunst samen met het herstelde overblijfsel van het geestelijke Israël. En als u naar Gods „wachter” blijft luisteren, kunt u tot de overlevenden behoren wanneer Jehovah zijn zwaard trekt.
[Voetnoten]
a Terwijl dit artikel en de twee die erop volgen, in de gemeente behandeld worden, dient de studieleider naargelang de tijd het toelaat, cursief gedrukte tekstgedeelten te laten lezen. Ook bijbelse hoofdpunten op de theocratische bedieningsschool kunnen aan deze artikelen ontleend worden in de weken dat het boek Ezechiël voor bestudering op het schema staat.
Kunt u zich dit herinneren?
◻ Waarom dienen wij te luisteren wanneer Jehovah’s „wachter” spreekt?
◻ Wat werd afgebeeld door Gods hemelse wagen?
◻ Wie dienen in deze tijd als Jehovah’s „wachter”?
◻ Welke afvallige handelingen zag Ezechiël in Jeruzalem, en welke uitwerking moet dit visioen op ons hebben?
◻ Wie is de hedendaagse ’man in linnen’, en wat is het „kenteken” dat hij op voorhoofden aanbrengt?