Jehovah haat een trouweloze handelwijze
’Handel niet trouweloos jegens elkaar.’ — MALEACHI 2:10.
1. Wat verlangt God van ons, willen wij eeuwig leven verkrijgen?
ZOU u eeuwig willen leven? ’Natuurlijk’, zult u waarschijnlijk zeggen als u in die door de bijbel beloofde hoop gelooft. Maar als u wilt dat God u met nimmer eindigend leven in zijn nieuwe wereld begunstigt, zult u aan zijn vereisten moeten voldoen (Prediker 12:13; Johannes 17:3). Is het onredelijk dat van onvolmaakte mensen te verlangen? Nee, want Jehovah doet de volgende aanmoedigende uitspraak: „In liefderijke goedheid heb ik behagen geschept, en niet in slachtoffer; en in de kennis van God meer dan in volledige brandoffers” (Hosea 6:6). Dus zelfs feilbare mensen kunnen aan Gods vereisten voldoen.
2. Hoe handelden veel Israëlieten trouweloos jegens Jehovah?
2 Maar niet iedereen wenst Jehovah’s wil te doen. Hosea onthult dat zelfs veel Israëlieten dat niet wensten. Als natie hadden zij ermee ingestemd een verbond, een overeenkomst, aan te gaan om Gods wetten te gehoorzamen (Exodus 24:1-8). Toch duurde het niet lang of zij ’overtraden het verbond’ door zijn wetten te schenden. Bijgevolg zei Jehovah dat die Israëlieten ’trouweloos jegens hem handelden’ (Hosea 6:7). En sindsdien hebben veel mensen dat gedaan. Maar Jehovah haat een trouweloze handelwijze, of die nu aan de dag wordt gelegd jegens hem of jegens degenen die hem liefhebben en dienen.
3. Welke analyse zal in deze studie worden gemaakt?
3 Hosea was niet de enige profeet die Gods zienswijze ten aanzien van trouweloosheid beklemtoonde, een zienswijze die wij dienen te aanvaarden als wij van een gelukkig leven hopen te genieten. In het voorgaande artikel zijn wij van start gegaan met een analyse van een groot deel van Maleachi’s profetische boodschap, te beginnen met het eerste hoofdstuk van zijn boek. Laten we nu naar het tweede hoofdstuk van dat boek gaan en zien hoe Gods zienswijze ten aanzien van trouweloosheid extra aandacht krijgt. Hoewel Maleachi over de situatie sprak die tientallen jaren na de terugkeer van Gods volk uit hun gevangenschap in Babylon onder hen heerste, is dit tweede hoofdstuk in deze tijd echt van belang voor ons.
Laakbare priesters
4. Welke waarschuwing gaf Jehovah aan de priesters?
4 Hoofdstuk 2 begint met de terechtwijzing die Jehovah de joodse priesters gaf omdat ze van zijn rechtvaardige wegen waren afgeweken. Als zij zijn raad niet ter harte namen en hun handelwijze niet corrigeerden, zou dit beslist ernstige gevolgen hebben. Kijk eens naar de eerste twee verzen: „’Dit gebod nu is voor u, o priesters. Indien gij niet zult luisteren en indien gij het niet ter harte zult nemen mijn naam heerlijkheid te geven,’ heeft Jehovah der legerscharen gezegd, ’dan zal ik stellig de vloek over u zenden, en ik wil uw zegeningen vervloeken.’” Als de priesters het volk Gods wetten hadden geleerd en zich eraan gehouden hadden, zouden zij gezegend zijn. Maar omdat zij Gods wil hadden genegeerd, zou er in plaats daarvan een vloek, een vervloeking, komen. Zelfs de zegeningen die de priesters uitspraken, zouden een vloek blijken te zijn.
5, 6. (a) Waarom waren vooral de priesters laakbaar? (b) Hoe verwoordde Jehovah zijn verachting voor de priesters?
5 Waarom waren vooral de priesters laakbaar? Vers 7 geeft een duidelijke aanwijzing: „Het zijn de lippen van een priester die kennis dienen te bewaren, en de wet dient men uit zijn mond te zoeken; want hij is de boodschapper van Jehovah der legerscharen.” Meer dan duizend jaar voordien zeiden Gods wetten die door bemiddeling van Mozes aan Israël waren gegeven dat op de priesters de taak rustte „om de zonen van Israël te onderwijzen in alle voorschriften die Jehovah . . . [had] gesproken” (Leviticus 10:11). Helaas meldde de schrijver van 2 Kronieken 15:3 op een later tijdstip: „Vele dagen was Israël zonder ware God en zonder priester die hen onderwees en zonder Wet.”
6 In de tijd van Maleachi, in de vijfde eeuw v.G.T., was het met de priesterschap net zo gesteld. Zij bleven in gebreke Gods Wet aan het volk te onderwijzen. Die priesters verdienden het dus ter verantwoording geroepen te worden. Let eens op de krachtige taal die Jehovah tegen hen gebruikt. Maleachi 2:3 verklaart: „Ik wil drek op uw aangezicht strooien, de drek van uw feesten.” Wat een bestraffing! De drek van offerdieren werd geacht buiten de legerplaats gebracht en verbrand te worden (Leviticus 16:27). Maar wanneer Jehovah tot hen zegt dat de drek veeleer op hun aangezicht gestrooid zou worden, blijkt er duidelijk uit dat hij op hun slachtoffers en op degenen die ze brachten neerzag en ze verwierp.
7. Waarom was Jehovah boos op de leraren der Wet?
7 Eeuwen voor Maleachi’s tijd had Jehovah de levieten aangewezen om zorg te dragen voor de tabernakel en later de tempel en de heilige bediening. Zij waren onderwijzers in de natie Israël. Wanneer zij zich van hun toewijzing hadden gekweten, zou dit leven en vrede voor hen en voor de natie hebben betekend (Numeri 3:5-8). Toch verloren de levieten de vrees voor God die zij aanvankelijk hadden. Derhalve zei Jehovah tot hen: „Gij zijt afgeweken van de weg. Gij hebt velen doen struikelen in de wet. Gij hebt het verbond van Levi te gronde gericht . . . Gij [hebt] mijn wegen niet . . . onderhouden” (Maleachi 2:8, 9). Door hun verzuim de waarheid te onderwijzen en door hun slechte voorbeeld misleidden de priesters veel Israëlieten, zodat Jehovah terecht boos op hen was.
Naar Gods maatstaven leven
8. Verwacht men te veel van mensen wanneer men van hen vraagt naar Gods maatstaven te leven? Leg dit uit.
8 Laten wij niet denken dat die priesters medegevoel verdienden en dat hun vergiffenis geschonken moest worden omdat zij louter onvolmaakte mensen waren van wie niet verwacht kon worden dat zij naar Gods maatstaven zouden leven. Het is een feit dat mensen wel in staat zijn zich aan Gods geboden te houden, want Jehovah verwacht van hen niet iets wat zij niet waar kunnen maken. Waarschijnlijk zijn er in die tijd enkele priesters geweest die inderdaad naar Gods maatstaven leefden, en er bestaat geen twijfel over een latere priester die dit deed — Jezus, de grote „hogepriester” (Hebreeën 3:1). Over hem kon werkelijk worden gezegd: „De wet der waarheid, díe bleek in zijn mond te zijn, en er werd geen onrechtvaardigheid op zijn lippen gevonden. In vrede en in oprechtheid wandelde hij met mij, en velen waren het die hij van dwaling terugbracht.” — Maleachi 2:6.
9. Wie hebben in onze tijd getrouw de waarheid uitgedeeld?
9 Evenzo hebben de gezalfde broeders van Christus, degenen die de hemelse hoop bezitten, in onze tijd meer dan een eeuw lang dienst verricht als „een heilige priesterschap . . ., ten einde geestelijke slachtoffers te brengen, aanvaardbaar voor God” (1 Petrus 2:5). Zij hebben de leiding genomen in het uitdelen van bijbelse waarheden aan anderen. Hebt u, doordat u de door hen onderwezen waarheden hebt leren kennen, niet uit eigen ervaring ondervonden dat de wet der waarheid in hun mond bleek te zijn? Zij hebben velen geholpen om zich van religieuze dwaling af te keren, zodat er nu miljoenen personen over de gehele aarde zijn die de bijbelse waarheden hebben leren kennen en die de hoop op eeuwig leven hebben. Dezen, op hun beurt, hebben het voorrecht de wet der waarheid aan nog eens miljoenen anderen te onderwijzen. — Johannes 10:16; Openbaring 7:9.
Reden tot voorzichtigheid
10. Waarom hebben wij reden om voorzichtig te zijn?
10 Maar wij hebben reden tot voorzichtigheid. De lessen die in Maleachi 2:1-9 besloten liggen, zouden ons kunnen ontgaan. Zijn wij persoonlijk op onze hoede, zodat er geen onrechtvaardigheid op onze lippen wordt gevonden? Kunnen bijvoorbeeld onze gezinsleden echt vertrouwen stellen in wat wij zeggen? Kunnen onze broeders en zusters in de gemeente dat ook? Wij zouden gemakkelijk de gewoonte kunnen ontwikkelen onze woorden te formuleren in termen die strikt genomen wel juist zijn maar toch misleidend. Of wij zouden in een zakelijke kwestie details kunnen overdrijven of verzwijgen. Zou Jehovah dat niet zien? En zou hij lofoffers van onze lippen aanvaarden als wij er zulke praktijken op na zouden houden?
11. Wie vooral moeten voorzichtig zijn?
11 Voor degenen die in deze tijd het voorrecht hebben Gods Woord in de gemeenten te onderwijzen, zou Maleachi 2:7 als een waarschuwing moeten dienen. Daar staat dat hun lippen „kennis dienen te bewaren, en de wet dient men uit [hun] mond te zoeken”. Op hen als onderwijzers rust een zware verantwoordelijkheid, want Jakobus 3:1 geeft te kennen dat zij „een zwaarder oordeel zullen ontvangen”. Hoewel zij krachtdadig en met enthousiasme dienen te onderwijzen, moet hun onderwijs stevig gefundeerd zijn op Gods geschreven Woord en op het onderricht dat via Jehovah’s organisatie komt. Op die manier zullen zij „voldoende bekwaam . . . zijn om anderen te onderwijzen”. Derhalve krijgen zij de raad: „Doe uw uiterste best om u goedgekeurd aan God aan te bieden, als een werkman die zich nergens over behoeft te schamen, die het woord der waarheid juist hanteert.” — 2 Timotheüs 2:2, 15.
12. Waar moeten degenen die onderwijzen op letten?
12 Als wij niet voorzichtig zijn, zouden wij ertoe verleid kunnen worden in ons onderwijs persoonlijke voorkeuren of opvattingen te verweven. Dat zou vooral een gevaar kunnen zijn voor iemand die de neiging heeft op zijn eigen conclusies te vertrouwen, zelfs wanneer deze in strijd zijn met wat Jehovah’s organisatie onderwijst. Maar volgens Maleachi hoofdstuk 2 mogen wij verwachten dat onderwijzers van de gemeente zich aan de kennis van God houden en niet aan persoonlijke ideeën waardoor de schapen tot struikelen gebracht zouden kunnen worden. Jezus zei: „Al wie een van deze kleinen die geloof in mij stellen, tot struikelen brengt, het is nuttiger voor hem dat men hem een molensteen zoals door een ezel wordt rondgedraaid, om de hals hangt en hem in de wijde, open zee doet zinken.” — Mattheüs 18:6.
Met een ongelovige trouwen
13, 14. Wat was een trouweloze handelwijze waar Maleachi de aandacht op vestigde?
13 Vanaf vers 10 in Maleachi hoofdstuk 2 wordt trouweloosheid nog directer beklemtoond. Maleachi richt zich op twee met elkaar verband houdende handelwijzen, waarvoor hij herhaaldelijk het woord „trouweloos” gebruikt. Merk in de eerste plaats op dat Maleachi zijn raad inleidt met de volgende vragen: „Hebben wij niet allen één vader? Heeft niet één God ons geschapen? Waarom handelen wij dan trouweloos jegens elkaar, door het verbond van onze voorvaders te ontheiligen?” Vervolgens voegt vers 11 eraan toe dat Israëls trouweloze handelwijze neerkomt op het ontheiligen van „de heiligheid van Jehovah”. Wat deden zij wat zo ernstig was? Dat vers noemt specifiek een van de verkeerde praktijken: zij hadden „de dochter van een buitenlandse god als bruid in bezit genomen”.
14 Met andere woorden: sommige Israëlieten, die deel uitmaakten van een aan Jehovah opgedragen natie waren een huwelijk aangegaan met iemand die hem niet aanbad. De context helpt ons te begrijpen waarom dat zo ernstig was. Vers 10 zegt dat zij een gemeenschappelijke vader hadden. Dit had geen betrekking op Jakob (wiens naam in Israël werd veranderd), of op Abraham, en zelfs niet op Adam. Maleachi 1:6 laat zien dat Jehovah de ’ene vader’ was. De natie Israël stond in een verhouding tot hem als partij in het verbond dat met hun voorvaders was gesloten. Een van de wetten in dat verbond was: „Gij moogt geen echtverbintenis met hen aangaan. Uw dochter moogt gij niet aan zijn zoon geven, en zijn dochter moogt gij niet voor uw zoon nemen.” — Deuteronomium 7:3.
15. (a) Hoe zouden sommigen misschien het trouwen met een ongelovige trachten te rechtvaardigen? (b) Hoe laat Jehovah zich over de kwestie van het huwelijk uit?
15 Sommigen in deze tijd zouden kunnen redeneren: ’Degene tot wie ik me aangetrokken voel, is heel aardig. Mettertijd zal hij (of zij) de waarheid waarschijnlijk aanvaarden.’ Zo’n denkwijze vormt een bevestiging van de geïnspireerde waarschuwing: „Het hart is verraderlijker dan iets anders en niets ontziend” (Jeremia 17:9). Gods zienswijze ten aanzien van trouwen met een ongelovige wordt in Maleachi 2:12 als volgt onder woorden gebracht: „Jehovah zal een ieder die dit doet . . . afsnijden.” Aldus wordt er bij christenen op aangedrongen „alleen in de Heer” te trouwen (1 Korinthiërs 7:39). Onder het christelijke samenstel van dingen wordt een gelovige niet ’afgesneden’ omdat hij met een ongelovige trouwt. Wat zal er nochtans met een ongelovige die in zijn of haar ongeloof blijft, gebeuren wanneer God binnenkort een einde maakt aan dit samenstel? — Psalm 37:37, 38.
Het slecht behandelen van de huwelijkspartner
16, 17. Wat voor trouweloze handelwijze volgden sommigen?
16 Vervolgens beschouwt Maleachi een tweede vorm van trouweloosheid: het slecht behandelen van de huwelijkspartner, in het bijzonder door op onrechtvaardige gronden een scheiding aan te gaan. Vers 14 van hoofdstuk 2 zegt: „Jehovah zelf [is] getuige . . . geweest tussen u en de vrouw van uw jeugd, jegens wie gijzelf trouweloos hebt gehandeld, hoewel zij uw partner en de vrouw van uw verbond is.” Doordat joodse echtgenoten trouweloos handelden jegens hun vrouw, maakten zij dat Jehovah’s altaar ’met tranen werd bedekt’ (Maleachi 2:13). Die mannen gingen op onwettige gronden een scheiding aan, waarbij zij het kwaad begingen de vrouw van hun jeugd te verlaten, waarschijnlijk om een jongere of een heidense vrouw te trouwen. En de corrupte priesters lieten dat toe! Toch verklaart Maleachi 2:16: „’Hij heeft echtscheiding gehaat’, heeft Jehovah, de God van Israël, gezegd.” Later toonde Jezus aan dat immoraliteit de enige grond is voor een echtscheiding die de onschuldige partner de vrijheid geeft te hertrouwen. — Mattheüs 19:9.
17 Denk eens over Maleachi’s woorden na en zie hoe ze een beroep doen op het hart en op gevoelens van elementaire goedheid. Hij spreekt over „uw partner en de vrouw van uw verbond”. Iedere betreffende man was een huwelijk aangegaan met een medeaanbidder, een Israëlitische vrouw, en had haar als geliefde metgezellin, als levenspartner, gekozen. Hoewel dat huwelijk waarschijnlijk werd gesloten toen hij en zij nog jong waren, werd door het verstrijken van de tijd en het ouder worden het door hen aangegane verbond, dat wil zeggen, de huwelijksverbintenis, niet krachteloos gemaakt.
18. In welke opzichten is Maleachi’s raad over trouweloosheid in deze tijd van toepassing?
18 De raad aangaande deze kwesties is duidelijk evenzeer in deze tijd van toepassing. Het is bedroevend dat sommigen Gods instructies om alleen in de Heer te trouwen, negeren. En het is ook betreurenswaardig dat sommigen er niet aan blijven werken hun huwelijk sterk te houden. In plaats daarvan voeren zij excuses aan en volgen een handelwijze die God haat door een onschriftuurlijke echtscheiding te verkrijgen om met iemand anders te kunnen trouwen. Door zulke dingen te doen, ’hebben zij Jehovah vermoeid’. In Maleachi’s tijd waren degenen die de goddelijke raad negeerden zelfs zo vermetel te denken dat Jehovah’s zienswijze niet terecht was. In feite zeiden zij: „Waar is de God van gerechtigheid?” Wat een verdorven denkwijze! Laten wij niet in die val lopen. — Maleachi 2:17.
19. Hoe kunnen echtgenoten en echtgenotes Gods geest ontvangen?
19 Er is ook een positieve kant, want Maleachi toont dat sommige echtgenoten niet trouweloos jegens hun vrouw handelden. Zij ’hadden wat er overbleef van Gods heilige geest’ (vers 15). Gelukkig zijn zulke mannen die ’hun vrouw eer toekennen’, in deze tijd in overvloed aanwezig in Gods organisatie (1 Petrus 3:7). Zij behandelen hun vrouw lichamelijk of verbaal niet slecht, dringen niet aan op vernederende seksuele praktijken, en onteren hun vrouw niet door met andere vrouwen te flirten of door naar pornografie te kijken. Jehovah’s organisatie is ook gezegend met heel veel getrouwe christelijke echtgenotes die loyaal aan God en zijn wetten zijn. Al deze mannen en vrouwen weten wat God haat en zij denken en handelen dienovereenkomstig. Blijf ermee voortgaan net als zij te zijn door ’God als regeerder te gehoorzamen’ en daardoor zijn heilige geest deelachtig te worden. — Handelingen 5:29.
20. Welke tijd komt voor de hele mensheid naderbij?
20 Binnenkort zal Jehovah deze hele wereld in het gericht brengen. Elk mens zal hem rekenschap moeten geven voor zijn of haar geloofsovertuigingen en daden. „Een ieder van ons [zal] voor zichzelf rekenschap afleggen aan God” (Romeinen 14:12). Een intrigerende vraag op dit punt is dan ook: Wie zullen de dag van Jehovah overleven? Het derde en laatste artikel in deze reeks zal dat thema bespreken.
Kunt u dit uitleggen?
• Om welke fundamentele reden wees Jehovah de priesters in Israël terecht?
• Waarom zijn Gods maatstaven niet te hoog gesteld zodat mensen er niet aan kunnen voldoen?
• Waarom moeten wij in deze tijd zorgvuldig toezien op ons onderwijs?
• Welke twee praktijken werden vooral door Jehovah veroordeeld?
[Illustratie op blz. 15]
In Maleachi’s tijd werden de priesters terechtgewezen omdat zij Jehovah’s wegen niet onderhielden
[Illustratie op blz. 16]
Wij moeten er zorgvuldig op toezien Jehovah’s wegen te onderwijzen en geen persoonlijke voorkeuren bevorderen
[Illustraties op blz. 18]
Jehovah veroordeelde Israëlieten die op onbelangrijke gronden van hun vrouw scheidden en met een heidense vrouw trouwden
[Illustratie op blz. 18]
Christenen in deze tijd eren hun huwelijksverbond