Wie zullen ’veilig ontkomen’?
„Een ieder die de naam van Jehovah aanroept, zal gered worden.” — HANDELINGEN 2:21.
1. Waarom was de pinksterdag van 33 G.T. een keerpunt in de wereldgeschiedenis?
DE PINKSTERDAG van 33 G.T. was een keerpunt in de wereldgeschiedenis. Waarom? Omdat op die dag een nieuwe natie geboren werd. Eerst was het nog niet zo’n grote natie — slechts zo’n 120 discipelen van Jezus, die in een bovenkamer in Jeruzalem bijeengekomen waren. Maar in deze tijd, nu de meeste natiën die toen bestonden vergeten zijn, is de natie die in die bovenkamer werd geboren nog steeds onder ons. Dit feit is van het allergrootste belang voor ons allemaal, aangezien dit de natie is die door God is aangesteld om zijn getuige te zijn ten overstaan van de mensheid.
2. Welke wonderbare gebeurtenissen kenmerkten de geboorte van de nieuwe natie?
2 Toen die nieuwe natie tot bestaan kwam, vonden er belangwekkende gebeurtenissen plaats als vervulling van Joëls profetische woorden. Wij lezen over deze gebeurtenissen in Handelingen 2:2-4: „Plotseling kwam er uit de hemel een gedruis als van een voortgestuwde, stevige bries, en het vervulde het gehele huis waarin zij zaten. En hun werden tongen als van vuur zichtbaar, die werden verdeeld, en op ieder van hen zette zich er één, en zij werden allen met heilige geest vervuld en begonnen in verschillende talen te spreken, zoals de geest het hun gaf zich te uiten.” Op deze wijze werden die 120 gelovige mannen en vrouwen een geestelijke natie, de eerste leden van wat de apostel Paulus later „het Israël Gods” noemde. — Galaten 6:16.
3. Welke profetie van Joël ging met Pinksteren 33 G.T. in vervulling?
3 Menigten dromden samen om een onderzoek in te stellen naar de „voortgestuwde, stevige bries”, en de apostel Petrus legde hun uit dat een van Joëls profetieën in vervulling ging. Welke profetie? Welnu, luister naar wat hij zei: „’In de laatste dagen’, zegt God, ’zal ik wat van mijn geest uitstorten op alle soorten van vlees, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren en uw jonge mannen zullen visioenen zien en uw oude mannen zullen dromen dromen; en zelfs op mijn slaven en op mijn slavinnen wil ik in die dagen wat van mijn geest uitstorten, en zij zullen profeteren. En ik wil wonderen geven in de hemel boven en tekenen op de aarde beneden, bloed en vuur en rooknevel; de zon zal in duisternis worden veranderd en de maan in bloed voordat de grote en doorluchtige dag van Jehovah gekomen zal zijn. En een ieder die de naam van Jehovah aanroept, zal gered worden’” (Handelingen 2:17-21). De woorden die Petrus aanhaalde, zijn te vinden in Joël 2:28-32, en hun vervulling betekende dat de resterende tijd voor de joodse natie nog maar kort was. „De grote en doorluchtige dag van Jehovah”, een tijd van afrekening voor het ontrouwe Israël, was nabij. Maar wie zouden gered worden, of veilig ontkomen? En wat voorschaduwde dit?
Twee vervullingen van de profetie
4, 5. Welke raad gaf Petrus met het oog op de komende gebeurtenissen, en waarom reikte de toepassing van die raad verder dan zijn tijd?
4 In de jaren na 33 G.T. floreerde het geestelijke Israël Gods, maar met de vleselijke natie Israël ging het niet goed. In 66 G.T. was het vleselijke Israël in oorlog met Rome. In 70 G.T. hield Israël nagenoeg op te bestaan en werd Jeruzalem samen met zijn tempel platgebrand. Op de pinksterdag van 33 G.T. gaf Petrus voortreffelijke raad met het oog op die naderende tragedie. Wederom haalde hij Joël aan en zei: „Een ieder die de naam van Jehovah aanroept, zal gered worden.” Iedere afzonderlijke jood moest een persoonlijke beslissing nemen om Jehovah’s naam aan te roepen. Dat hield ook in gevolg te geven aan Petrus’ verdere instructies: „Hebt berouw, en laat een ieder van u worden gedoopt in de naam van Jezus Christus tot vergeving van uw zonden” (Handelingen 2:38). Petrus’ toehoorders moesten Jezus als de Messias aanvaarden, die door Israël als natie verworpen was.
5 Die profetische woorden van Joël maakten diepe indruk op zachtmoedige mensen in de eerste eeuw. Maar tegenwoordig is hun uitwerking nog krachtiger omdat er, zoals de gebeurtenissen in de twintigste eeuw aantonen, een tweede vervulling van Joëls profetie heeft plaatsgehad. Laten wij eens zien hoe.
6. Hoe werd er, toen 1914 naderde, een begin mee gemaakt de identiteit van het Israël Gods duidelijk te maken?
6 Na de dood van de apostelen werd het Israël Gods overwoekerd door het onkruid van het valse christendom. Maar gedurende de tijd van het einde, die in 1914 begonnen is, werd de identiteit van deze geestelijke natie opnieuw duidelijk. Dit alles was een vervulling van Jezus’ gelijkenis van de tarwe en het onkruid (Mattheüs 13:24-30, 36-43). Terwijl 1914 naderbij kwam, gingen gezalfde christenen ertoe over zich af te scheiden van de ontrouwe christenheid en begonnen vrijmoedig haar valse leerstellingen te verwerpen en het ophanden zijnde einde van „de bestemde tijden der natiën” te prediken (Lukas 21:24). Maar de Eerste Wereldoorlog, die in 1914 uitbrak, wierp strijdvragen op waarop zij niet waren voorbereid. Onder zeer zware druk gingen velen het kalmer aan doen, en sommigen schipperden. Tegen 1918 lag hun predikingsactiviteit vrijwel stil.
7. (a) Welke gebeurtenis gelijkend op die van Pinksteren 33 G.T. deed zich in 1919 voor? (b) Welke uitwerking had de uitstorting van Gods geest vanaf 1919 op Jehovah’s dienstknechten?
7 Maar dat duurde niet lang. In 1919 begon Jehovah zijn geest op zijn volk uit te storten op een manier die deed denken aan Pinksteren 33 G.T. Natuurlijk werd er in 1919 niet in talen gesproken en was er geen voortgestuwde, stevige bries. Wij begrijpen uit de in 1 Korinthiërs 13:8 opgetekende woorden van Paulus dat de tijd voor wonderen allang voorbij was. Niettemin trad Gods geest duidelijk aan het licht toen in 1919, op een congres in Cedar Point (Ohio, VS), getrouwe christenen nieuwe kracht ontvingen en de prediking van het goede nieuws van het Koninkrijk hervatten. In 1922 kwamen zij weer naar Cedar Point en werden tot actie geprikkeld door de oproep: „Verkondigt, verkondigt, verkondigt de Koning en zijn koninkrijk.” Net als in de eerste eeuw was gebeurd, werd de wereld gedwongen nota te nemen van de uitwerking van het uitstorten van Gods geest. Iedere opgedragen christen — mannen en vrouwen, jong en oud — begon te „profeteren”, dat wil zeggen, „de grote daden van God” bekend te maken (Handelingen 2:11). Net als Petrus spoorden zij zachtmoedige mensen aan met de woorden: „Wordt gered uit dit kromme geslacht” (Handelingen 2:40). Hoe konden mensen met een ontvankelijk hart dit doen? Door acht te slaan op Joëls woorden in Joël 2:32 dat „een ieder die de naam van Jehovah aanroept, veilig zal ontkomen”.
8. Hoe hebben de aangelegenheden voor het Israël Gods zich sinds 1919 verder ontwikkeld?
8 Sinds die vroege jaren hebben de aangelegenheden van het Israël Gods zich verder ontwikkeld. De verzegeling van de gezalfden schijnt zich nu in een vergevorderd stadium te bevinden, en sinds de jaren ’30 is er een grote schare zachtmoedigen met een aardse hoop op het toneel verschenen (Openbaring 7:3, 9). Allen hebben een gevoel van dringendheid, want de tweede vervulling van Joël 2:28, 29 toont aan dat wij dicht bij een nog grotere vrees inboezemende dag van Jehovah staan, waarin een wereldomvattend religieus, politiek en commercieel samenstel van dingen vernietigd zal worden. Wij hebben alle reden om ’de naam van Jehovah aan te roepen’ in het volle vertrouwen dat hij ons zal bevrijden!
Hoe roepen wij Jehovah’s naam aan?
9. Wat zijn sommige van de dingen die bij het aanroepen van Jehovah’s naam betrokken zijn?
9 Wat is erbij betrokken Jehovah’s naam aan te roepen? De context van Joël 2:28, 29 helpt ons die vraag te beantwoorden. Jehovah luistert bijvoorbeeld niet naar iedereen die hem aanroept. Bij monde van een andere profeet, Jesaja, zei Jehovah tot Israël: „Wanneer gij uw handpalmen uitbreidt, verberg ik mijn ogen voor u. Ook al zendt gij veel gebeden op, ik luister niet.” Waarom weigerde Jehovah naar zijn eigen natie te luisteren? Hijzelf verklaart: „Met bloedvergieten zijn uw eigen handen vervuld geworden” (Jesaja 1:15). Jehovah zal naar niemand luisteren die bloedschuld draagt of zonde beoefent. Daarom zei Petrus met Pinksteren tot de joden dat zij berouw moesten hebben. In de context van Joël 2:28, 29 bemerken wij dat ook Joël de nadruk legt op berouw. In Joël 2:12, 13 lezen wij bijvoorbeeld: „’En ook nu,’ is de uitspraak van Jehovah, ’keert tot mij terug met heel uw hart en met vasten en met geween en met geweeklaag. En scheurt uw hart en niet uw kleren; en keert terug tot Jehovah, uw God, want hij is goedgunstig en barmhartig, langzaam tot toorn en overvloedig in liefderijke goedheid.’” Vanaf 1919 handelden de gezalfde christenen in overeenstemming met deze woorden. Zij hadden berouw over hun fouten en namen het vaste besluit nooit meer te schipperen of het kalmer aan te gaan doen. Dit opende de weg voor het uitstorten van Gods geest. Iedereen die Jehovah’s naam wil aanroepen en gehoord wil worden, moet dezelfde handelwijze volgen.
10. (a) Wat is waar berouw? (b) Hoe reageert Jehovah op waar berouw?
10 Bedenk dat waar berouw meer inhoudt dan alleen maar zeggen: „Het spijt me.” De Israëlieten waren gewoon hun bovenkleren te scheuren om de intensheid van hun gevoelens te tonen. Maar Jehovah zegt: „Scheurt uw hart en niet uw kleren.” Waar berouw komt uit het hart, uit het diepst van ons wezen. Het omvat dat wij kwaaddoen de rug toekeren, zoals wij in Jesaja 55:7 lezen: „Laat de goddeloze zijn weg verlaten en de man van schadelijkheid zijn gedachten; en laat hij terugkeren tot Jehovah.” Het betekent zonde te haten, zoals ook Jezus deed (Hebreeën 1:9). Vervolgens vertrouwen wij erop dat Jehovah ons op basis van het loskoopoffer vergeeft, want Jehovah is „goedgunstig en barmhartig, langzaam tot toorn en overvloedig in liefderijke goedheid”. Hij zal onze aanbidding, ons geestelijke graanoffer en drankoffer, aanvaarden. Hij zal luisteren wanneer wij zijn naam aanroepen. — Joël 2:14.
11. Welke plaats dient de ware aanbidding in ons leven in te nemen?
11 In de Bergrede gaf Jezus ons nog iets om in gedachte te houden, toen hij zei: „Blijft dan eerst het koninkrijk en Zijn rechtvaardigheid zoeken” (Mattheüs 6:33). Wij moeten niet lichtvaardig over onze aanbidding denken en ze niet bezien als een louter symbolische activiteit om ons geweten te sussen. Het dienen van God verdient de eerste plaats in ons leven. Vandaar dat Jehovah bij monde van Joël vervolgens zegt: „Blaast een horen in Sion . . . Vergadert het volk. Heiligt een vergadering. Brengt de oude mannen bijeen. Vergadert kinderen en degenen die de borsten zuigen. Laat de bruidegom uitgaan uit zijn binnenkamer en de bruid uit haar bruidsvertrek” (Joël 2:15, 16). Het is heel natuurlijk dat pasgehuwden afgeleid zijn en alleen maar oog voor elkaar hebben. Maar zelfs voor hen moet het dienen van Jehovah op de eerste plaats komen. Niets dient belangrijker te zijn dan dat wij vergaderd worden voor onze God en zijn naam aanroepen.
12. Welk potentieel voor groei blijkt uit het bericht over de Gedachtenisviering van vorig jaar?
12 Laten wij met dit in gedachten even stilstaan bij enkele getallen in het bericht voor het dienstjaar 1997 van Jehovah’s Getuigen. Vorig jaar was er een hoogtepunt van 5.599.931 Koninkrijksverkondigers — werkelijk een grote schare lofprijzers! Het aantal aanwezigen op de Gedachtenisviering bedroeg 14.322.226 — zo’n acht en een half miljoen meer dan het aantal verkondigers. Dat getal laat een schitterend potentieel voor groei zien. Velen van die acht en een half miljoen bestudeerden reeds als geïnteresseerden of als kinderen van gedoopte ouders de bijbel met Jehovah’s Getuigen. Een groot aantal kwam voor de allereerste keer op een vergadering. Dat zij aanwezig waren, gaf Jehovah’s Getuigen een mooie gelegenheid hen beter te leren kennen en aan te bieden hen te helpen verdere vorderingen te maken. Dan waren er degenen die elk jaar de Gedachtenisviering bijwonen en misschien nog enkele andere vergaderingen bezoeken, maar geen verdere vorderingen maken. Natuurlijk zijn zulke personen van harte welkom op onze vergaderingen. Maar wij dringen er bij hen op aan zorgvuldig te mediteren over Joëls profetische woorden en te beschouwen welke verdere stappen zij moeten doen om er zeker van te zijn dat Jehovah zal luisteren wanneer zij zijn naam aanroepen.
13. Welke verantwoordelijkheid hebben wij, als wij Jehovah’s naam reeds aanroepen, tegenover anderen?
13 De apostel Paulus beklemtoonde nog een aspect dat bij het aanroepen van Gods naam betrokken is. In zijn brief aan de Romeinen haalde hij Joëls profetische woorden aan: „Een ieder die de naam van Jehovah aanroept, zal gered worden.” Vervolgens redeneerde hij: „Hoe zullen zij . . . hem aanroepen in wie zij geen geloof hebben gesteld? Hoe zullen zij vervolgens geloof stellen in hem van wie zij niet hebben gehoord? Hoe zullen zij vervolgens horen zonder dat iemand predikt?” (Romeinen 10:13, 14) Ja, vele anderen die Jehovah tot dusver nog niet hebben leren kennen, moeten zijn naam gaan aanroepen. Zij die Jehovah reeds kennen, hebben niet alleen de verantwoordelijkheid om te prediken maar ook om naar hen toe te gaan en hun die hulp te geven.
Een geestelijk paradijs
14, 15. In welke paradijselijke zegeningen verheugen Jehovah’s dienstknechten zich, omdat zij zijn naam aanroepen op een wijze die hem behaagt?
14 Dat is de manier waarop zowel de gezalfden als de andere schapen de dingen bezien, en het gevolg is dat Jehovah hen zegent. „Jehovah zal voor zijn land ijveren en zal zijn volk mededogen betonen” (Joël 2:18). In 1919 toonde Jehovah ijver en mededogen jegens zijn volk toen hij hen herstelde en hen in zijn domein van geestelijke activiteit bracht. Dit is werkelijk een geestelijk paradijs, dat door Joël heel treffend in de volgende woorden wordt beschreven: „Wees niet bevreesd, o grond. Wees blij en verheug u; want Jehovah zal werkelijk iets groots verrichten in hetgeen Hij doet. Weest niet bevreesd, gij dieren van het open veld, want de weidegronden van de wildernis zullen stellig groen worden. Want de boom zal werkelijk zijn vrucht geven. De vijgeboom en de wijnstok moeten hun vitale kracht geven. En gij, zonen van Sion, weest blij en verheugt u in Jehovah, uw God; want hij zal u stellig de herfstregen in juiste mate geven, en hij zal op ulieden een stortregen doen neerdalen, herfstregen en lenteregen, zoals in het begin. En de dorsvloeren moeten vol gezuiverd koren zijn, en de perskuipen moeten overvloeien van nieuwe wijn en olie.” — Joël 2:21-24.
15 Wat een verrukkelijk beeld! Overvloedige voorzieningen voor drie hoofdvoedingsmiddelen in Israël — koren, olijfolie en wijn — samen met talrijke kudden. In onze tijd gaan die profetische woorden werkelijk in geestelijke zin in vervulling. Jehovah verschaft ons al het geestelijke voedsel dat wij nodig hebben. Zijn wij allen niet opgetogen over die door God geschonken overvloed? Onze God heeft werkelijk, zoals Maleachi voorzei, ’de sluizen van de hemel geopend en een zegen over ons uitgegoten totdat er geen gebrek meer is’. — Maleachi 3:10.
Het einde van een samenstel van dingen
16. (a) Wat betekent de uitstorting van Jehovah’s geest voor onze tijd? (b) Wat houdt de toekomst in?
16 Na het voorzeggen van de paradijselijke toestand van Gods volk profeteert Joël over het uitstorten van Jehovah’s geest. Toen Petrus met Pinksteren deze profetie aanhaalde, zei hij dat ze haar vervulling vond „in de laatste dagen” (Handelingen 2:17). De uitstorting van Gods geest betekende destijds dat de laatste dagen voor het joodse samenstel van dingen waren aangebroken. De uitstorting van Gods geest op het Israël Gods in de twintigste eeuw betekent dat wij in de laatste dagen van het wereldomvattende samenstel van dingen leven. Wat houdt, met het oog hierop, de toekomst in? Joëls profetie zegt vervolgens tot ons: „Ik wil wondertekenen geven in de hemel en op de aarde, bloed en vuur en rookzuilen. De zon zelf zal in duisternis worden veranderd en de maan in bloed, vóór de komst van de grote en vrees inboezemende dag van Jehovah.” — Joël 2:30, 31.
17, 18. (a) Welke vrees inboezemende dag van Jehovah is er over Jeruzalem gekomen? (b) Waartoe beweegt de zekerheid van de toekomstige vrees inboezemende dag van Jehovah ons?
17 In 66 G.T. begonnen deze profetische woorden in Judea in vervulling te gaan toen de gebeurtenissen zich onverbiddelijk naar de climax van de vrees inboezemende dag van Jehovah in 70 G.T. bewogen. Hoe angstaanjagend was het in die tijd te behoren tot degenen die niet de naam van Jehovah verhoogden! In deze tijd liggen even angstaanjagende gebeurtenissen in het verschiet, wanneer dit hele wereldsamenstel van dingen door Jehovah’s hand zal worden vernietigd. Toch is ontkoming mogelijk. De profetie zegt vervolgens: „Het moet geschieden dat een ieder die de naam van Jehovah aanroept, veilig zal ontkomen; want op de berg Sion en in Jeruzalem zullen de ontkomenen blijken te zijn, juist zoals Jehovah heeft gezegd, en onder de overlevenden, die Jehovah roept” (Joël 2:32). Jehovah’s Getuigen zijn werkelijk dankbaar Jehovah’s naam te kennen, en zij hebben het volste vertrouwen dat hij hen zal redden als zij hem aanroepen.
18 Wat zal er echter gebeuren wanneer de grote en doorluchtige dag van Jehovah deze wereld in al zijn hevigheid treft? Dat zal in het laatste studieartikel worden besproken.
Kunt u zich dit herinneren?
◻ Wanneer stortte Jehovah voor het eerst zijn geest uit op zijn volk?
◻ Wat zijn enkele van de dingen die betrokken zijn bij het aanroepen van Jehovah’s naam?
◻ Wanneer kwam Jehovah’s grote en doorluchtige dag over het vleselijke Israël?
◻ Hoe zegent Jehovah degenen die thans zijn naam aanroepen?
[Illustratie op blz. 15]
Met Pinksteren 33 G.T. werd een nieuwe natie geboren
[Illustratie op blz. 16, 17]
Eerder in deze eeuw stortte Jehovah als vervulling van Joël 2:28, 29 opnieuw zijn geest op zijn volk uit
[Illustratie op blz. 18]
Mensen moeten worden geholpen Jehovah’s naam aan te roepen