Hoofdstuk 25
In het openbaar en van huis tot huis prediken
TOEN Jezus Christus zijn discipelen uitzond, gaf hij hun de volgende instructies: „Predikt op uw tocht en zegt: ’Het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen’” (Matth. 10:7). En in zijn profetische gebod aan ware christenen die tijdens het besluit van het samenstel van dingen zouden leven, zei hij: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde komen” (Matth. 24:14). Wat betekende dat?
Het betekende niet dat zij kerken moesten bouwen, een klok moesten luiden en moesten wachten tot de gemeente bijeen was om eenmaal per week een preek aan te horen. De grondbetekenis van het Griekse werkwoord dat hier met ’prediken’ is vertaald (ke·rusʹso), is „als heraut verkondigen”. Het brengt dus niet de gedachte over van het houden van een toespraak voor een besloten groep discipelen, maar duidt veeleer op een openbare bekendmaking.
Jezus zelf gaf het voorbeeld hoe men te werk moest gaan. Hij ging naar plaatsen waar hij mensen kon aantreffen. In de eerste eeuw kwamen mensen geregeld in de synagogen samen om de Schrift te horen voorlezen. Jezus greep gelegenheden aan om daar tot hen te prediken, niet slechts in één stad maar in steden en dorpen in heel Galilea en Judea (Matth. 4:23; Luk. 4:43, 44; Joh. 18:20). Nog vaker, zo blijkt uit de evangelieverslagen, predikte hij aan de oever van een meer, op een berghelling, terwijl hij onderweg was, in dorpen, en in de huizen van mensen die hem gastvrij ontvingen. Overal waar hij mensen aantrof, sprak hij over Gods voornemen ten aanzien van de mensheid (Luk. 5:3; 6:17-49; 7:36-50; 9:11, 57-62; 10:38-42; Joh. 4:4-26, 39-42). En toen hij zijn discipelen uitzond, gaf hij hun instructies om naar de huizen van de mensen te gaan, teneinde te zoeken naar wie het waard waren en hun getuigenis te geven omtrent Gods koninkrijk. — Matth. 10:7, 11-13.
Jehovah’s Getuigen in deze tijd hebben ernaar gestreefd het voorbeeld van Jezus en zijn eerste-eeuwse discipelen na te volgen.
Het nieuws van Christus’ tegenwoordigheid verkondigen
Toen Charles Taze Russell en zijn metgezellen het harmonieuze waarheidspatroon in Gods Woord begonnen te begrijpen, werden zij diep bewogen door wat zij leerden over het doel van Christus’ wederkomst en de wijze waarop deze zou plaatsvinden. Broeder Russell besefte de noodzaak om dit bekend te maken, en ook hoe dringend het was dit te doen. Hij regelde zijn aangelegenheden zo dat hij naar plaatsen kon reizen waar mensen waren tot wie hij over deze bijbelse waarheden kon spreken. Hij bezocht religieuze openluchtbijeenkomsten en benutte gelegenheden om daar te spreken, net zoals Jezus in de synagogen had gepredikt. Maar hij kwam al gauw tot het besef dat er op andere manieren meer tot stand kon worden gebracht. Uit zijn onderzoek van de Schrift bleek dat Jezus en zijn apostelen tijdens hun prediking vooral met mensen persoonlijk spraken en van huis tot huis gingen. Hij zag ook in hoe waardevol het is om mensen na een gesprek iets in gedrukte vorm te geven.
Reeds in 1877 had hij de brochure The Object and Manner of Our Lord’s Return (Het doel en de wijze van de wederkomst van onze Heer) gepubliceerd. Twee jaar later begon hij met het geregeld uitgeven van het tijdschrift Zion’s Watch Tower and Herald of Christ’s Presence (Zions Wachttoren en Verkondiger der Tegenwoordigheid van Christus). Ja, het doel was het uiterst belangrijke nieuws omtrent Christus’ tegenwoordigheid te prediken, of te verkondigen.
Reeds in 1881 werd lectuur van de Bijbelonderzoekers gratis bij de kerken uitgedeeld — niet onmiddellijk bij de ingang van de kerk, maar wel zo dichtbij dat ze in handen van religieuze mensen zou komen. Veel Bijbelonderzoekers gaven de lectuur aan kennissen of verzonden ze per post. In 1903 werd in de Watch Tower aanbevolen dat zij zouden proberen iedereen te bereiken door de traktaten van huis tot huis te verspreiden in plaats van zich op kerkbezoekers te concentreren. Niet alle Bijbelonderzoekers deden dit, maar vele reageerden met werkelijke ijver. Er werd bijvoorbeeld bericht dat in een aantal grote steden in de Verenigde Staten, alsook in hun voorsteden zo’n zestien kilometer of meer in de omtrek, praktisch elk huis werd bezocht. Op deze wijze werden miljoenen en nog eens miljoenen traktaten of brochures verspreid. De meeste Bijbelonderzoekers die een aandeel hadden aan het verbreiden van het goede nieuws deden dit destijds door traktaten en andere lectuur op allerlei manieren gratis te verspreiden.
Andere Bijbelonderzoekers — een kleiner aantal — dienden als colporteur-evangelisten door een aanzienlijk deel van hun tijd uitsluitend aan dit werk te besteden.
IJverige colporteurs nemen de leiding
De eerste oproep tot opgedragen mannen en vrouwen die een groot deel van hun tijd aan deze dienst konden besteden, werd in april 1881 gedaan. Zij boden huisbewoners en zakenlieden een boekje aan waarin bijbelse waarheden werden uiteengezet, en een abonnement op de Watch Tower. Hun doel was naar mensen te zoeken die hongerig naar de waarheid waren, en geestelijk licht met hen te delen. Een tijdlang trachtten zij net voldoende te zeggen om belangstelling op te wekken, bij elk huis een pakketje achter te laten met lectuur die de huisbewoner kon onderzoeken, en dan na een paar dagen terug te gaan. Sommige huisbewoners gaven de lectuur terug; anderen wilden ze kopen; vaak waren er gelegenheden voor een gesprek. Over het door hen beoogde doel werd in de Watch Tower gezegd: „Het is niet het verkopen van de pakketten, noch het afsluiten van abonnementen, maar het verbreiden van de waarheid door mensen aan het lezen te krijgen.”
Het aantal colporteur-evangelisten was betrekkelijk klein. De eerste dertig jaar varieerde dat van enkelen tot zo’n 600. Deze colporteurs waren pioniers in de ware zin van het woord, want zij openden nieuwe gebieden. Anna Andersen was iemand die tientallen jaren in deze dienst heeft volhard; zij reisde gewoonlijk per fiets en heeft bijna elke stad in Noorwegen persoonlijk met het goede nieuws bezocht. Andere colporteurs gingen naar het buitenland en brachten als eersten de boodschap naar bijvoorbeeld Finland, Barbados, El Salvador, Guatemala, Honduras en Birma (nu Myanmar). Er waren er ook die niet in de gelegenheid waren om naar andere gebieden te gaan maar die in hun eigen gebied als colporteur-evangelisten dienden.
De colporteurs hebben een voortreffelijk werk verricht. Een colporteur die aan de westkust van de Verenigde Staten diende, schreef in 1898 dat hij in de voorgaande 33 maanden 12.800 kilometer met zijn paard en wagen had afgelegd, in 72 steden had gepredikt, 18.000 bezoeken had gebracht, 4500 boeken had verspreid, 125 abonnementen had afgesloten, 40.000 traktaten had afgegeven en had meegemaakt dat 40 mensen niet alleen de waarheid aanvaardden maar er ook een begin mee maakten ze met anderen te delen. Een echtpaar dat in Australië diende, slaagde erin om in slechts twee en een half jaar 20.000 boeken aan geïnteresseerde personen te verspreiden.
Was die grote verspreiding eerder uitzondering dan regel? Welnu, het bericht over het jaar 1909 laat zien dat ongeveer 625 colporteurs (het totale aantal dat destijds ingeschreven stond) 626.981 gebonden boeken van het Genootschap ontvingen om aan het publiek te verspreiden (een gemiddelde van meer dan duizend per colporteur), en bovendien nog een grote hoeveelheid gratis lectuur. Vaak konden zij niet genoeg boeken van huis tot huis meenemen, en daarom namen zij bestellingen op en kwamen later terug om ze af te leveren.
Toch wierpen sommigen tegen: „Dit is geen prediken!” Maar in feite was het, zoals broeder Russell uitlegde, een bijzonder doeltreffende vorm van prediken. In plaats dat de mensen slechts één toespraak hoorden, ontvingen zij vele toespraken in gedrukte vorm en konden er dus steeds opnieuw van genieten en de inhoud in hun eigen bijbel nagaan. Dit was evangelisatie waarbij in aanmerking werd genomen dat mensen door algemeen onderwijs lezen hadden geleerd. In het boek The New Creation werd uiteengezet: „Het feit dat deze evangelisten te werk gaan volgens methoden van onze tijd in plaats van de methoden uit het verleden, is net zomin een argument tegen dit werk als het feit dat zij met behulp van stoom en elektriciteit reizen in plaats van te voet of per kameel. De evangelisatie geschiedt door het brengen van de Waarheid . . ., het Woord van God.”
De oprechte belangstelling van de Bijbelonderzoekers voor het helpen van mensen bleek uit de grondigheid die mettertijd kenmerkend voor hun predikingswerk werd. In The Watch Tower van 1 maart 1917 werd het programma als volgt uiteengezet: Eerst bezochten de colporteurs de huizen in een gebied en boden delen van de Studies in the Scriptures aan. Vervolgens zetten pastorale werkersa het werk voort door mensen te bezoeken wier naam door de colporteurs was genoteerd of die hun naam tijdens een openbare vergadering hadden opgegeven. Zij trachtten het verlangen te stimuleren om de lectuur te lezen, moedigden geïnteresseerden aan om speciaal georganiseerde lezingen bij te wonen, en deden moeite om klassen voor Bereaanse bijbelstudie te organiseren. Zo mogelijk bewerkten de colporteurs hetzelfde gebied nogmaals, en dan gaven de pastorale werkers nazorg om in contact te blijven met degenen die belangstelling toonden. Later bezochten andere klassenwerkers dezelfde huizen met vrijwilligersmateriaal, zoals zij de traktaten en andere gratis lectuur noemden die zij aanboden. Hierdoor kreeg iedereen de gelegenheid om op zijn minst iets te ontvangen dat het verlangen zou kunnen opwekken om meer over Gods voornemen te weten te komen.
Wanneer er in een gebied slechts een of twee colporteurs dienden en er geen gemeente was, deden de colporteurs het ’nahoorwerk’ vaak zelf. Toen bijvoorbeeld Hermann Herkendell en zijn partner in 1908 als colporteurs naar Bielefeld (Duitsland) gingen, kregen zij specifieke instructies om de geïnteresseerden in het gebied met elkaar in contact te brengen en een gemeente te vormen. Enkele jaren later maakte The Watch Tower melding van nog meer colporteurs die persoonlijke aandacht aan geïnteresseerden schonken, zodat zij in elke stad en elk stadje waar zij dienden, een klas van Bijbelonderzoekers achterlieten.
Een waardevolle hulp bij dit werk werd in 1921 verschaft in de vorm van het boek De Harp Gods. Het boek was speciaal voor beginners bedoeld en bereikte ten slotte een oplage van 5.819.037 exemplaren in 22 talen (Nederlands in 1932). Om degenen die dit boek hadden aangeschaft te helpen, trof het Genootschap regelingen voor een schriftelijke, naar onderwerp gerangschikte bijbelstudie. Deze bestond uit twaalf vragenlijsten, die verdeeld over een periode van twaalf weken werden verstuurd. Aan de hand van dit boek werden er ook regelingen getroffen voor groepsbesprekingen van de bijbel bij geïnteresseerden thuis. Zo’n studie werd gewoonlijk door een aantal Bijbelonderzoekers bijgewoond.
Maar de Getuigen waren zich er scherp van bewust dat het veld groot was en hun aantal klein. — Luk. 10:2.
Velen bereiken terwijl zij met weinigen waren
De Watch Tower zette uiteen dat degenen die werkelijk met de geest gezalfde christenen waren, de door God geschonken verantwoordelijkheid hadden om allen die oprechte christenen waren, of zij nu kerkgangers waren of niet, op te sporen en te helpen (Jes. 61:1, 2). Hoe kon dit worden gedaan?
De twee Bijbelonderzoekers (J. C. Sunderlin en J. J. Bender) die in 1881 naar Engeland werden gezonden, zouden met zijn tweeën betrekkelijk weinig tot stand hebben kunnen brengen; maar met de hulp van honderden jonge mannen die voor hun diensten betaald werden, slaagden zij erin om in slechts korte tijd 300.000 exemplaren van Food for Thinking Christians te verspreiden. Adolf Weber, die in het midden van de jaren ’80 van de vorige eeuw met het goede nieuws naar Zwitserland terugkeerde, had een reusachtig gebied om in te prediken dat zich tot in verschillende landen uitstrekte. Hoe kon hij dit helemaal bewerken? Hij legde zelf als colporteur grote afstanden af, maar hij plaatste ook advertenties in kranten en zorgde ervoor dat boekhandelaars Wachttoren-publikaties in hun collectie opnamen. De kleine groep Bijbelonderzoekers in Duitsland trof er in 1907 regelingen voor dat 4.850.000 traktaten van vier pagina’s als bijlage van kranten werden verstuurd. Kort na de Eerste Wereldoorlog bekostigde een Letlandse broeder die op het hoofdbureau van het Genootschap in New York werkte, advertenties in kranten in zijn geboorteland. Een man die op een van deze advertenties reageerde, werd de eerste Bijbelonderzoeker in Letland. Het gebruik van dergelijke publiciteitsmiddelen nam echter niet de plaats in van persoonlijk getuigenisgeven en van huis tot huis zoeken naar mensen die het waard waren. Het werd veeleer gebruikt om de bekendmaking uit te breiden.
Het waren echter niet alleen advertenties die in de kranten werden opgenomen. In de jaren voor de Eerste Wereldoorlog werden de preken van broeder Russell onder zijn supervisie geregeld gepubliceerd. Dit heeft in korte tijd een geweldige vlucht genomen. Meer dan 2000 kranten, met een gezamenlijk aantal lezers van 15.000.000, publiceerden deze preken gelijktijdig in de Verenigde Staten, Canada, Engeland, Australië en Zuid-Afrika. Kon er nog meer worden gedaan? Broeder Russell dacht van wel.
Na twee jaar voorbereiding vond in januari 1914 de eerste vertoning van het „Photo-Drama der Schepping” plaats. Het „Photo-Drama” werd in vier delen gepresenteerd. Het acht uur durende programma bestond uit filmbeelden en dia’s, die vergezeld gingen van op grammofoonplaten opgenomen gesproken tekst. Het was werkelijk een heel bijzondere produktie, die bedoeld was om waardering op te bouwen voor de bijbel en voor Gods daarin uiteengezette voornemen. De vertoningen werden zo georganiseerd dat elke dag 80 steden bezocht konden worden. Ze werden van tevoren aangekondigd in de kranten, door middel van een ruime hoeveelheid raambiljetten, en door het verspreiden van grote aantallen gratis drukwerken die bedoeld waren om belangstelling voor het „Photo-Drama” op te wekken. Overal waar het werd vertoond, liepen menigten uit om het te zien. Binnen een jaar had het „Photo-Drama” in de Verenigde Staten en Canada een totaal aantal bezoekers gehad van meer dan 8.000.000, en uit Engeland en van het Europese vasteland, alsook uit Australië en Nieuw-Zeeland, kwamen eveneens berichten over volle zalen. Het „Photo-Drama” werd gevolgd door een iets kortere versie (zonder de filmbeelden), die in kleinere steden en plattelandsgebieden werd vertoond. In verschillende talen werd het Drama minstens twintig jaar lang vertoond. Er werd veel belangstelling gewekt, geïnteresseerde personen gaven hun naam op, en er werden ’nahoorbezoeken’ gebracht.
Toen kwam er in de jaren ’20 een ander instrument beschikbaar om de Koninkrijksboodschap wijd en zijd bekend te maken. Broeder Rutherford was er vast van overtuigd dat de hand van de Heer duidelijk aanwezig was in deze ontwikkeling. Waar hebben wij het over? Over de radio. Nog geen twee jaar nadat het eerste commerciële radiostation (in 1920) met geregelde uitzendingen was begonnen, ging J. F. Rutherford de ethergolven gebruiken om de bijbelse waarheid te laten horen. Dit was een instrument waarmee miljoenen mensen tegelijkertijd bereikt konden worden. Binnen twee jaar, in 1924, had het Genootschap zijn eigen radiostation, WBBR, dat vanuit New York uitzendingen verzorgde. Tegen 1933, het topjaar, werden 408 stations gebruikt om de boodschap naar zes continenten uit te zenden. Naast rechtstreekse uitzendingen waren er ook van tevoren opgenomen programma’s over talloze onderwerpen. Plaatselijk werd er intensief geadverteerd door het verspreiden van gedrukte aankondigingen, zodat de mensen van de uitzendingen op de hoogte zouden zijn en er voordeel van konden trekken. Deze radiouitzendingen hebben veel vooroordeel weggenomen en oprechte mensen de ogen geopend. Veel mensen durfden uit vrees voor hun buren en voor de geestelijkheid niet de door de Bijbelonderzoekers georganiseerde vergaderingen te bezoeken, maar dit weerhield hen er niet van om in de beslotenheid van hun eigen huis naar de radio te luisteren. De radiouitzendingen maakten het getuigenis van huis tot huis niet overbodig, maar ze brachten de bijbelse waarheid naar plaatsen die moeilijk te bereiken waren, en ze vormden een uitstekende aanleiding voor een gesprek wanneer de Getuigen persoonlijk aan de deur kwamen.
Ieders verantwoordelijkheid om te getuigen
De verantwoordelijkheid om persoonlijk een aandeel aan het getuigeniswerk te hebben, was reeds tientallen jaren in de Watch Tower duidelijk gemaakt. Maar vanaf 1919 werd dit onderwerp in gedrukte publikaties en op congressen steeds weer besproken. Toch was het voor velen niet gemakkelijk bij vreemden aan de deur te komen, en aanvankelijk had slechts een klein aantal Bijbelonderzoekers geregeld een aandeel aan de van-huis-tot-huisprediking.
Er werd hartverwarmende schriftuurlijke raad gegeven. „Gezegend zijn de onbevreesden” was het onderwerp dat in de Watch Tower van 1 en 15 augustus 1919 werd besproken. Het artikel waarschuwde tegen mensenvrees, vestigde de aandacht op de 300 moedige strijders van Gideon die waakzaam waren en bereid elke dienst te verrichten waartoe de Heer opdracht gaf, in weerwil van het feit dat het een bijna onmogelijke taak leek, en het prees de wijze waarop Elisa zich onbevreesd op Jehovah verliet (Recht. 7:1-25; 2 Kon. 6:11-19; Spr. 29:25). In 1921 werd in het artikel „Hebt goede moed” belicht dat het niet louter een plicht maar een voorrecht is om aan de zijde van de Heer tegen satanische machten der duisternis te strijden door een aandeel te hebben aan het werk dat in Mattheüs 24:14 was voorzegd. Degenen die door hun omstandigheden aan beperkingen onderhevig waren, werden aangespoord niet ontmoedigd te zijn en terzelfder tijd niet na te laten te doen wat zij konden.
Door middel van openhartige schriftuurlijke besprekingen zorgde The Watch Tower ervoor dat allen die beleden gezalfde dienstknechten van God te zijn, zich bewust werden van hun verantwoordelijkheid om verkondigers van Gods koninkrijk te zijn. De uitgave van 15 augustus 1922 bevatte een beknopt, in rechtstreekse bewoordingen gesteld artikel met de titel: „Dienst essentieel” — dat wil zeggen, dienst in navolging van Christus, dienst waardoor men naar de huizen van anderen wordt geleid om hun over Gods koninkrijk te vertellen. Later in datzelfde jaar werd duidelijk gemaakt dat die dienst, wil ze waarde hebben in Gods ogen, uit liefde verricht moet worden (1 Joh. 5:3). Een artikel in de uitgave van 15 juni 1926 stelde dat God beslist niet onder de indruk is van vormelijke aanbidding; wat hij wil is gehoorzaamheid, en daar is tevens waardering bij betrokken voor alles waarvan hij gebruik maakt om zijn voornemen te verwezenlijken (1 Sam. 15:22). Het jaar daarop werd in een bespreking van „De zending van christenen op aarde” de aandacht gevestigd op Jezus’ rol als „de getrouwe en waarachtige getuige” en op het feit dat de apostel Paulus „in het openbaar en van huis tot huis” predikte. — Openb. 3:14; Hand. 20:20.
In het Bulletin, hun maandelijkse blad met dienstinstructies, werden gedetailleerde toespraakjes verschaft die verkondigers uit het hoofd konden leren. Er werd aangemoedigd om geregeld elke week een aandeel aan de velddienst te hebben. Maar het aantal dat werkelijk getuigenis gaf door huis-aan-huisbezoeken te brengen, was aanvankelijk klein, en sommigen die met het werk waren begonnen, gingen er niet mee door. In de Verenigde Staten bijvoorbeeld bedroeg in 1922 het gemiddelde aantal personen die wekelijks bericht inleverden van velddienst die zij hadden verricht, 2712. Maar tegen 1924 was dat aantal gezakt tot 2034. In 1926 steeg het gemiddelde naar 2261, met een hoogtepunt van 5937 personen die tijdens een week van speciale activiteit een aandeel aan de dienst hadden.
Vervolgens begon het Genootschap eind 1926 de gemeenten aan te moedigen om een gedeelte van de zondag in hun schema op te nemen als een tijd voor groepsgetuigenis, en om dan niet alleen traktaten maar ook boeken voor bijbelstudie aan te bieden. In 1927 drong The Watch Tower er bij loyalen in de gemeenten op aan om degenen die door hun woorden of daden lieten blijken dat zij niet de verantwoordelijkheid aanvaardden om in het openbaar en van huis tot huis te getuigen, uit de positie van ouderling te verwijderen. Aldus werden, om zo te zeggen, ranken die geen vrucht droegen, weggenomen, en de overige ranken gesnoeid opdat zij tot Gods lof meer vrucht zouden dragen. (Vergelijk Jezus’ illustratie in Johannes 15:1-10.) Leidde dit werkelijk tot een toename van openbare lof voor Jehovah? Het jaar 1928 gaf in de Verenigde Staten een toename te zien van 53 procent in het gemiddelde aantal personen die wekelijks aan het getuigeniswerk deelnamen!
De tijd was voorbij dat de Getuigen de mensen gewoon een gratis traktaat overhandigden en dan verder gingen. Steeds vaker spraken zij kort met de huisbewoner in een poging om belangstelling voor de bijbelse boodschap op te wekken, en boden dan boeken aan.
Die vroege Getuigen waren beslist moedig, hoewel niet allemaal even tactvol. Toch onderscheidden zij zich van andere religieuze groeperingen. Zij zeiden niet alleen dat iedereen getuigenis van zijn geloof moest afleggen. In steeds toenemende aantallen deden zij het ook werkelijk.
Getuigeniskaarten en grammofoons
Eind 1933 werd er met een andere predikingsmethode begonnen. Bij wijze van inleiding overhandigden de Getuigen de mensen een getuigeniskaart waarop een korte boodschap voor de huisbewoner te lezen stond. Dit was vooral een geweldige hulp voor nieuwe verkondigers, die in die dagen niet veel opleiding ontvingen. Gewoonlijk voegden zij er slechts een paar korte opmerkingen aan toe nadat de huisbewoner de kaart had gelezen; sommigen spraken wat langer en gebruikten de bijbel. Het gebruik van getuigeniskaarten ging tot ver in de jaren ’40 door. Hierdoor kon het gebied snel bewerkt worden, en het stelde de Getuigen in staat om meer mensen te bereiken, hun veel waardevolle bijbelse lectuur te overhandigen, een eensluidend getuigenis te geven, en de boodschap zelfs aan mensen aan te bieden van wie zij de taal niet spraken. Het zorgde ook wel voor enkele pijnlijke situaties wanneer de huisbewoner de kaart hield en de deur dichtdeed, zodat de Getuige opnieuw moest aankloppen om hem terug te krijgen!
In de jaren ’30 en het begin van de jaren ’40 speelden op grammofoonplaten opgenomen bijbelse lezingen eveneens een belangrijke rol. In 1934 begonnen sommige Getuigen ermee, een draagbare grammofoon mee te nemen wanneer zij getuigenis gingen geven. Het apparaat was nogal zwaar, dus zij lieten het in hun auto staan of zetten het op een geschikte plaats neer totdat zij mensen vonden die bereid waren om naar een bijbelse toespraak op de grammofoonplaat te luisteren. Vervolgens werd er in 1937 een begin gemaakt met het gebruik van een draagbare grammofoon bij de mensen op de stoep. De procedure was eenvoudig: Na te hebben gezegd dat hij een belangrijke bijbelse boodschap had, zette de Getuige de naald op de plaat en liet die voor hem spreken. Kasper Keim, een Duitse pionier die in Nederland diende, was heel dankbaar voor zijn „Aäron”, zoals hij de grammofoon noemde, want hij vond het moeilijk om in het Nederlands getuigenis te geven. (Vergelijk Exodus 4:14-16.) Uit nieuwsgierigheid luisterden soms hele gezinnen naar de platen.
In 1940 waren er meer dan 40.000 grammofoons in gebruik. Dat jaar werd er een nieuw, door de Getuigen ontworpen en vervaardigd verticaal model geïntroduceerd, dat vooral in Amerika werd gebruikt. Het wekte nog meer nieuwsgierigheid, want de huisbewoner kon de plaat niet zien terwijl hij werd afgespeeld. Elke plaat was een 78-toerenplaat en duurde vier en een halve minuut. De titels waren kort en kernachtig: „Koninkrijk”, „Gebed”, „Weg ten leven”, „Drieëenheid”, „Vagevuur”, „Waarom geestelijken waarheid tegenstaan”. Er werden meer dan 90 verschillende toespraken opgenomen en ruim een miljoen platen in omloop gebracht. De voordrachten waren duidelijk en gemakkelijk te volgen. Veel huisbewoners luisterden waarderend; enkele reageerden gewelddadig. Maar er werd een doeltreffend en gelijkluidend getuigenis gegeven.
Het goede nieuws moedig op openbare plaatsen verkondigen
Hoewel getuigeniskaarten en grammofoonplaten een groot deel van het „spreken” voor hun rekening namen, vergde het in die jaren veel moed om een Getuige te zijn. Juist door de aard van het werk was iedere Getuige genoodzaakt in de openbaarheid te treden.
Na het congres in 1931 in Columbus (Ohio) verspreidden Jehovah’s Getuigen de brochure Het Koninkrijk, De Hoop der Wereld, die een resolutie met de titel: „Waarschuwing van Jehovah” bevatte, welke gericht was „aan de heersers en het volk”. Zij erkenden dat er op hen, als Getuigen voor Jehovah, een ernstige verplichting rustte om de waarschuwing die in zijn Woord wordt uiteengezet, te laten weerklinken (Ezech. 3:17-21). Zij deden deze brochures niet eenvoudig op de post of schoven ze onder de deuren. Zij gaven ze persoonlijk af. Zij bezochten alle geestelijken en voor zover dit mogelijk was, politici, militaire bevelhebbers, en de directeuren van grote bedrijven. Bovendien bezochten zij de mensen in het algemeen in de ongeveer honderd landen waar Jehovah’s Getuigen destijds een georganiseerd getuigenis gaven.
Tegen 1933 maakten zij gebruik van krachtige transcriptiemachines om op openbare plaatsen grammofoonplaten met kernachtige bijbelse toespraken af te spelen. De broeders Smets en Poelmans monteerden hun uitrusting op een driewieler en bleven erbij staan terwijl het apparaat de boodschap uitbulderde over de marktplaatsen en kerkpleinen van Luik (België). Zij waren vaak tien uur per dag op pad. Op Jamaica liepen de mensen dadelijk te hoop wanneer zij muziek hoorden, dus speelden de broeders daar eerst muziek. Wanneer grote aantallen mensen uit de bossen naar de hoofdweg stroomden om te zien wat er aan de hand was, troffen zij Jehovah’s Getuigen aan die de Koninkrijksboodschap verkondigden.
Enkele van die transcriptiemachines werden in auto’s of boten geïnstalleerd, met luidsprekers op het dak om het geluid verder te laten dragen. Bert en Vi Horton in Australië reden in een bestelwagen met een grote hoorn op het dak gemonteerd waarop de woorden „Kingdom Message” („Koninkrijksboodschap”) geschreven stonden. Er was een jaar dat het nagenoeg in elke straat in Melbourne weergalmde van de treffende ontmaskeringen van de valse religie en de hartverwarmende beschrijvingen van de zegeningen van Gods koninkrijk. In die jaren pionierde Claude Goodman in India. Door gebruik te maken van de geluidswagen, met grammofoonplaten in de plaatselijke talen, kon hij enorme menigten bereiken in bazaars, in parken, langs de weg — overal waar maar mensen te vinden waren.
Wanneer de broeders in Libanon hun geluidswagen op een heuvel parkeerden en lezingen afspeelden, was het geluid tot in de dalen te horen. De mensen in de dorpen, die niet zagen waar de stem vandaan kwam, waren soms bang omdat zij dachten dat God vanuit de hemel tot hen sprak!
De broeders beleefden echter ook wel spannende momenten. Bij één gelegenheid, in Syrië, liet de dorpspriester zijn middageten dat op tafel stond in de steek, greep zijn grote wandelstok en baande zich ijlings een weg door de menigte die samenstroomde om een bijbelse lezing te horen die vanaf een geluidswagen ten gehore werd gebracht. Driftig met zijn stok zwaaiend en schreeuwend, gebood hij: „Stop! Ik gebied jullie op te houden!” Maar de broeders merkten dat niet iedereen het met hem eens was; er waren mensen die de lezing wilden horen. Al gauw pakten enkelen uit de menigte de priester op en droegen hem naar zijn huis terug, waar zij hem weer aan zijn middageten zetten! Ondanks tegenstand van de geestelijkheid zagen de Getuigen er moedig op toe dat de mensen de gelegenheid kregen om te horen.
In die tijd werd er ook intensief gebruik gemaakt van aankondigingsborden waarmee Getuigen door zakengebieden liepen terwijl zij uitnodigingen voor speciale lezingen uitdeelden. Het begon in 1936 in Glasgow (Schotland). Dat jaar werd dezelfde aankondigingsmethode gebruikt in Londen en vervolgens in de Verenigde Staten. Twee jaar later werd die wijze van aankondigen uitgebreid met borden die op een stok omhoog werden gehouden. Hierop stond te lezen: „Religie is een valstrik en afpersing”b en „Dient God en Christus, de Koning”. Wanneer er een congres werd gehouden, was zo’n rij bordenlopers wel kilometers lang. Terwijl zij rustig voortliepen, één voor één achter elkaar, had dit een effect alsof het leger van Israël uit de oudheid rond Jericho trok voordat zijn muren vielen (Joz. 6:10, 15-21). Van Londen in Engeland tot Manila op de Filippijnen werd deze vrijmoedige manier van openbaar getuigenisgeven toegepast.
In 1940 werd nog een andere methode van openbaar getuigenisgeven toegepast. In overeenstemming met de schriftplaats waarin wordt gesproken over ’ware wijsheid die luidkeels op de straten roept’, begonnen Jehovah’s Getuigen in februari van dat jaar op straathoeken De Wachttoren en Vertroosting (nu bekend als Ontwaakt!) te verspreiden (Spr. 1:20).c Zij riepen slagzinnen die de aandacht op de tijdschriften vestigden en op de boodschap die ze bevatten. In grote en kleine steden in alle delen van de wereld zijn Jehovah’s Getuigen die hun tijdschriften aanbieden, een bekend verschijnsel geworden. Maar voor dat werk is moed nodig, en dat gold vooral in het begin, want het was een periode waarin veel vervolging plaatsvond, vervolging die verband hield met de koorts van het oorlogsnationalisme.
Toen er op de Getuigen een beroep werd gedaan om een aandeel te hebben aan een dergelijk getuigenisgeven in het openbaar, reageerden zij in geloof. Het aantal dat persoonlijk een aandeel had aan het werk, bleef toenemen. Zij bezagen het als een voorrecht om op deze wijze hun rechtschapenheid jegens Jehovah te tonen. Maar zij moesten nog meer leren.
Een ieder in staat redenen te geven voor zijn geloof
In 1942 ging een bijzonder onderwijsprogramma van start. Het begon op het hoofdbureau van Jehovah’s Getuigen en het jaar daarop werd het over de hele wereld in de gemeenten van de Getuigen geïntroduceerd. Vol vertrouwen dat Gods geest op hen rustte en dat hij zijn woord in hun mond had gelegd, waren zij vastbesloten dat woord te prediken, zelfs indien vervolgers hun de Wachttoren-publikaties of de bijbel zelf zouden afnemen (Jes. 59:21). Er waren reeds landen, zoals Nigeria, waar de Getuigen alleen de bijbel mochten gebruiken bij de prediking, aangezien de regering alle Wachttoren-lectuur had verboden en zelfs de publikaties die veel broeders in hun persoonlijke bibliotheek hadden staan, in beslag had genomen.
Op 16 februari 1942 introduceerde broeder Knorr in het Bethelhuis in Brooklyn, New York, een ’voortgezette leergang in de theocratische bediening’. Deze cursus bood onderricht in aangelegenheden als nazoekwerk, zich duidelijk en correct uitdrukken, schema’s maken voor lezingen, doeltreffend toespraken houden, gedachten op overtuigende wijze onder woorden brengen, en tactvol zijn. Zowel broeders als zusters mochten de cursus bijwonen, maar alleen de broeders werden uitgenodigd om zich te laten inschrijven en oefenlezingen te houden, waarover zij raad zouden ontvangen. De voordelen werden weldra duidelijk, niet alleen in het spreken vanaf het podium maar ook in een doeltreffender van-huis-tot-huisprediking.
Het jaar daarop begon men deze opleiding uit te breiden naar de plaatselijke gemeenten van Jehovah’s Getuigen over de hele wereld, eerst in het Engels, vervolgens in andere talen. Het doel van de school, zo werd toegelicht, was iedere getuige van Jehovah te helpen om anderen te kunnen onderwijzen wanneer zij mensen van huis tot huis bezochten, nabezoeken brachten en bijbelstudies leidden. Iedere Getuige zou worden geholpen een bekwame bedienaar te worden (2 Tim. 2:2). In 1959 kregen ook zusters de gelegenheid zich op de school te laten inschrijven en lezinkjes te houden in een velddienst-setting — waarbij zij zich niet tot de zaal richtten, maar tot degene die de toewijzing had ontvangen om de rol van huisbewoonster op zich te nemen. En dat was nog niet alles.
Sinds 1926 hadden reizende vertegenwoordigers van het Wachttorengenootschap in de velddienst samengewerkt met afzonderlijke Getuigen om hen te helpen hun bekwaamheden te verbeteren. Maar in 1953, op een internationaal congres in New York, waarbij de kring- en districtsopzieners tegenover het podium zaten, verklaarde broeder Knorr dat het voornaamste werk van alle dienaren, of opzieners, erin diende te bestaan iedere Getuige te helpen geregeld een aandeel te hebben aan de bediening van huis tot huis. „Iedereen”, zo zei hij, „dient in staat te zijn het goede nieuws van huis tot huis te prediken.” Er startte een wereldomvattende campagne om dit te bereiken.
Waarom werd daar zo de nadruk op gelegd? Kijk bijvoorbeeld eens naar de Verenigde Staten: destijds beperkte 28 procent van de Getuigen hun activiteit tot strooibiljetten uitdelen of met de tijdschriften op straat staan. En meer dan 40 procent van de Getuigen ging slechts af en toe in de velddienst en liet maanden voorbijgaan zonder ook maar enig getuigenis te geven. Er was behoefte aan liefdevolle hulp in de vorm van persoonlijke opleiding. Er werden plannen opgesteld die het mogelijk zouden maken dat alle getuigen van Jehovah die nog geen getuigenis van huis tot huis gaven, hulp zouden krijgen om mensen aan de deur te benaderen, met hen te spreken aan de hand van de bijbel, en hun vragen te beantwoorden. Zij zouden schriftuurlijke toespraakjes leren voorbereiden die zij in ongeveer drie minuten konden houden voor mensen die weinig tijd hadden, of in zo’n acht minuten voor anderen. Het doel was, iedere Getuige te helpen een rijpe christelijke evangelist te worden.
Het waren niet alleen de reizende opzieners die dit onderricht gaven. Ook plaatselijke dienaren of opzieners deden dit; en in de daaropvolgende jaren ontvingen ook andere bekwame Getuigen de toewijzing om bepaalde personen op te leiden. Jarenlang waren er op wekelijkse dienstvergaderingen van de gemeente demonstraties gegeven van de wijze waarop het werk gedaan moest worden. Maar nu ging dit vergezeld van meer nadruk op persoonlijke opleiding in het veld.
De resultaten waren geweldig. Het aantal Getuigen dat van huis tot huis predikte, nam toe, evenals het aantal dat geregeld in de velddienst ging. Binnen tien jaar steeg het totale aantal Getuigen met 100 procent. Zij brachten ook 126 procent meer nabezoeken om bijbelse vragen van geïnteresseerden te beantwoorden, en zij leidden 150 procent meer geregelde huisbijbelstudies met mensen die hongerig waren naar bijbelse waarheid. Zij betoonden zich werkelijk bekwame bedienaren.
Aangezien deze Getuigen qua opleiding en cultuur een verschillende achtergrond hadden, en gezien het feit dat zij in kleine groepjes over de hele aarde verspreid waren, is het duidelijk waarom de Getuigen de manier waarop zij zijn toegerust en opgeleid om het goede nieuws te verkondigen, aan Jehovah God toeschrijven en niet aan een mens. — Joh. 14:15-17.
De van-huis-tot-huisprediking — een identificerend kenmerk
Zo nu en dan hebben andere religieuze groeperingen hun leden ertoe aangemoedigd mensen in hun gemeenschap aan huis te bezoeken om over religie te spreken. Sommigen hebben het geprobeerd. Bepaalde personen doen het wellicht zelfs een aantal jaren als zendeling, maar dan houdt het ook op. Alleen onder Jehovah’s Getuigen is het echter zo dat praktisch allen, jong en oud, mannen en vrouwen, jaar in jaar uit een aandeel hebben aan de bediening van huis tot huis. Alleen Jehovah’s Getuigen trachten werkelijk de gehele bewoonde aarde met de Koninkrijksboodschap te bereiken, in gehoorzaamheid aan het profetische gebod in Mattheüs 24:14.
Niet dat alle getuigen van Jehovah dit werk gemakkelijk vinden.d Integendeel, velen van hen zeiden toen zij de bijbel begonnen te studeren: ’Er is één ding dat ik nooit zal doen, en dat is van huis tot huis gaan!’ Toch is het een activiteit waaraan bijna alle getuigen van Jehovah een aandeel hebben indien zij daar lichamelijk toe in staat zijn. En velen die er lichamelijk niet toe in staat zijn, doen het toch — in een rolstoel, met een stok, enzovoort. Door anderen — die helemaal niet in staat zijn hun huis te verlaten, of die tijdelijk aan huis gebonden zijn, of met het doel mensen te bereiken die op andere manieren niet te bereiken zijn — wordt getuigenis gegeven per telefoon of door brieven te schrijven. Waarom doen zij die vastberaden pogingen?
Wanneer zij Jehovah leren kennen, verandert heel hun kijk op het leven door hun liefde voor hem. Zij willen over hem spreken. De schitterende dingen die hij in petto heeft voor degenen die hem liefhebben, zijn gewoon te mooi om ze voor zichzelf te houden. En zij voelen zich verantwoordelijk tegenover God om mensen voor de komende grote verdrukking te waarschuwen (Matth. 24:21; vergelijk Ezechiël 3:17-19). Maar waarom doen zij dit van huis tot huis?
Zij weten dat Jezus zijn discipelen leerde naar de huizen van de mensen te gaan om te prediken en te onderwijzen (Matth. 10:11-14). Zij beseffen dat toen met Pinksteren 33 G.T. de heilige geest was uitgestort, de apostelen het goede nieuws zonder ophouden „in de tempel [in Jeruzalem] en van huis tot huis” bleven bekendmaken (Hand. 5:42). Iedere Getuige kent Handelingen 20:20, waar staat dat de apostel Paulus „in het openbaar en van huis tot huis” onderwees. En zij zien overvloedige bewijzen dat Jehovah dit werk in deze tijd zegent. Naarmate zij dus ervaring opdoen in de van-huis-tot-huisbediening wordt het werk waarvoor zij eens bevreesd waren, iets waarnaar zij vol verlangen uitzien.
En zij doen het grondig. Zij houden zorgvuldig bericht bij, zodat zij degenen die niet thuis zijn opnieuw kunnen bezoeken om met hen te spreken. En dat niet alleen, maar zij bezoeken elk huis herhaalde malen.
Wegens de doeltreffendheid van de van-huis-tot-huisbediening hebben tegenstanders in veel landen geprobeerd deze activiteit een halt toe te roepen. Teneinde te bewerkstelligen dat hun recht om van deur tot deur te prediken van officiële zijde wordt gerespecteerd, hebben Jehovah’s Getuigen een beroep gedaan op regeringsfunctionarissen. Waar nodig zijn zij naar de rechter gestapt teneinde het recht om op deze wijze het goede nieuws te verbreiden, wettelijk te bevestigen (Fil. 1:7). En waar onderdrukkende regeringen deze activiteit bleven verbieden, hebben Jehovah’s Getuigen het soms gewoon op een wat minder opvallende manier gedaan of zo nodig andere middelen gebruikt om mensen met de Koninkrijksboodschap te bereiken.
Hoewel er gebruik is gemaakt van radio- en televisie-uitzendingen om de Koninkrijksboodschap te verbreiden, beseffen Jehovah’s Getuigen dat het persoonlijke contact dat door huis-aan-huisbezoeken mogelijk wordt gemaakt, veel doeltreffender is. Het biedt een betere gelegenheid om de vragen van de huisbewoner te beantwoorden en degenen te zoeken die het waard zijn (Matth. 10:11). Dat is een van de redenen waarom het Wachttorengenootschap in 1957 het radiostation WBBR in New York heeft verkocht.
Wanneer Jehovah’s Getuigen een persoonlijk getuigenis hebben gegeven, beschouwen zij hun werk echter niet als gedaan. Dan begint het pas.
„Maakt discipelen . . . en leert hun”
Jezus gebood zijn volgelingen meer te doen dan prediken. In navolging van hem moeten zij ook onderwijzen (Matth. 11:1). Voordat hij naar de hemel opsteeg, gaf hij hun de volgende instructies: „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, . . . en leert hun onderhouden alles wat ik u geboden heb” (Matth. 28:19, 20). Leren of onderwijzen (Grieks: di·daʹsko) verschilt daarin van prediken dat de onderwijzer meer doet dan verkondigen; hij onderricht, verklaart, en draagt bewijzen aan.
Reeds in april 1881 werden in de Watch Tower enkele korte suggesties gegeven over de manier waarop men moest onderwijzen. Sommige vroege colporteurs deden moeite om degenen die belangstelling hadden getoond, opnieuw te bezoeken, hen aan te moedigen de boeken van het Genootschap te lezen en met anderen samen te komen voor een geregelde studie van Gods Woord. Het boek De Harp Gods (in het Engels uitgegeven in 1921) werd daar vaak voor gebruikt. Later werd er echter nog meer gedaan om geïnteresseerden persoonlijke aandacht te geven. Bij dit werk werd vooral gebruik gemaakt van op grammofoonplaten opgenomen bijbelse lezingen, samen met gedrukte handleidingen voor studie. Hoe heeft dat zich ontwikkeld?
Sinds begin 1933 had het Genootschap zijn radiouitzendingen aangevuld met grammofoonplaten die in vergaderzalen, in parken, bij fabriekspoorten, enzovoort, op draagbare transcriptiemachines werden afgespeeld. Korte tijd later maakten Getuigen die bij het van-huis-tot-huiswerk geïnteresseerde personen tegenkwamen, afspraken om terug te komen en enkele van deze grammofoonplaten bij hen thuis af te spelen. Toen in 1936 het boek Rijkdom verkrijgbaar werd gesteld, werden er na het afspelen van de grammofoonplaten besprekingen gehouden op basis van dit boek met het doel studies op te richten die door geïnteresseerden in de omgeving bijgewoond konden worden. Op dit werk werd vooral de nadruk gelegd om toekomstige leden van de „grote schare” te helpen de waarheid te leren kennen. — Openb. 7:9.
Rond die tijd ging de katholieke hiërarchie steeds meer druk uitoefenen op eigenaars en beheerders van radiostations, alsook op regeringsinstanties, in een vastberaden poging het uitzenden van Wachttoren-programma’s een halt toe te roepen. In een petitie, ondertekend door 2.630.000 personen in de Verenigde Staten, werd een openbaar debat geëist tussen J. F. Rutherford en een hoogwaardigheidsbekleder van de Rooms-Katholieke Kerk. Geen enkele katholieke geestelijke was bereid de uitdaging te aanvaarden. Daarom nam broeder Rutherford in 1937 grammofoonplaten op met de titels „Ontmaskerd” en „Religie en christendom”, waarop fundamentele bijbelse leringen onder de aandacht werden gebracht, vooral om onschriftuurlijke katholieke leerstellingen te weerleggen. Hetzelfde materiaal werd gepubliceerd in de brochures Bescherming en Blootgelegd, en aan iedereen die de petitie had ondertekend, werd persoonlijk een exemplaar van Blootgelegd gegeven, zodat de mensen zelf de bijbelse waarheden konden lezen die de katholieke hiërarchie trachtte te verdoezelen.
Om mensen te helpen de kwesties waar het om ging, duidelijk te zien en de schriftuurlijke basis ervoor te onderzoeken, werd de brochure Model Study No. 1 gedrukt teneinde op vergaderingen voor geïnteresseerden gebruikt te worden. De brochure bevatte vragen, antwoorden, en schriftplaatsen ter ondersteuning van die antwoorden. Eerst liet de studieleider een of meer platen met de reeds genoemde lezingen afspelen, zodat iedereen de algemene argumentatie kon horen. Dan volgde er een bespreking, waarbij gebruik werd gemaakt van het materiaal in de modelstudie-brochure en de schriftplaatsen zelf werden onderzocht. Model Study No. 1 werd gevolgd door No. 2 en 3, in samenhang met andere op grammofoonplaten opgenomen lezingen. Dergelijke studies werden aanvankelijk gehouden op plaatsen waar groepen geïnteresseerden bijeengebracht konden worden, maar al gauw werden ze ook gehouden met afzonderlijke personen en gezinnen.
Sindsdien zijn er vele uitstekende boeken verschaft die Jehovah’s Getuigen speciaal konden gebruiken bij het leiden van huisbijbelstudies. De boeken met de grootste oplage waren „God zij waarachtig”, De waarheid die tot eeuwig leven leidt, en U kunt voor eeuwig in een paradijs op aarde leven. Er waren ook brochures van 32 bladzijden — „Dit goede nieuws van het koninkrijk”, „Zie! Ik maak alles nieuw”, en vele andere. Deze werden gevolgd door brochures zoals Geniet voor eeuwig van het leven op aarde!, waarin fundamentele bijbelse leerstellingen op een zeer eenvoudige en gemakkelijk te begrijpen manier worden besproken.
Het gebruik van deze instrumenten, in combinatie met een uitgebreide opleiding in de gemeente en op persoonlijk niveau, heeft een indrukwekkende toename in het aantal huisbijbelstudies tot gevolg gehad. In 1950 bedroeg het aantal bijbelstudies, vaak eenmaal per week geleid, gemiddeld 234.952. Studies die niet voldoende vorderingen maakten, werden beëindigd. Veel leerlingen maakten zulke vorderingen dat zij op hun beurt weer anderen konden onderwijzen. Ondanks de voortdurende wisselingen is het aantal blijven stijgen, vaak behoorlijk snel. In 1992 leidden de Getuigen over de hele wereld 4.278.127 huisbijbelstudies.
Teneinde dit veelomvattende predikings- en onderwijzingswerk in alle talen op aarde gedaan te krijgen, hebben Jehovah’s Getuigen uitgebreid gebruik gemaakt van de gedrukte bladzijde. Dit heeft uitgeverswerkzaamheden op gigantische schaal noodzakelijk gemaakt.
[Voetnoten]
a Het pastorale werk werd voor het eerst georganiseerd in de periode 1915⁄16 in de ongeveer 500 gemeenten die broeder Russell als hun pastor hadden gekozen. Als pastor had hij hun een brief geschreven waarin het werk werd uiteengezet, dat aanvankelijk alleen door zusters werd gedaan. Het jaar daarop werden ook broeders bij deze activiteit ingeschakeld. Dit pastorale werk, verricht door een geselecteerde groep, vond voortgang tot 1921.
b Die woordkeus was gebaseerd op de gedachte dat de uitdrukking religie alle aanbidding omvatte die op menselijke overleveringen berustte in plaats van op Gods Woord, de bijbel. In 1950 echter, toen de Nieuwe-Wereldvertaling van de Christelijke Griekse Geschriften (in het Engels) werd uitgegeven, gaven voetnoten bij Handelingen 26:5, Kolossenzen 2:18 en Jakobus 1:26, 27 te kennen dat de uitdrukking religie terecht gebruikt kon worden voor ware of valse religie. Dit werd verder verduidelijkt in De Wachttoren van 1 juni 1951, blz. 175, en het boek Wat heeft de religie voor de mensheid gedaan?, blz. 8-10.
c Het jaar daarvoor had men in Californië het geven van getuigenis op straat met de tijdschriften uitgeprobeerd. Zelfs in 1926 hadden de Bijbelonderzoekers reeds brochures die belangrijke boodschappen bevatten, op straat verspreid. Veel eerder, in 1881, hadden zij op zondagen bij de kerken lectuur verspreid.
[Inzet op blz. 556]
Overal waar Jezus mensen aantrof, sprak hij over Gods voornemen ten aanzien van de mensheid
[Kader op blz. 559]
Speciale zegen op het van-deur-tot-deurwerk
„Net als bij de eerste advent schijnt het werk van deur tot deur, in plaats van het prediken vanaf de kansel, de speciale zegen van de Heer te ontvangen.” — „Watch Tower”, 15 juli 1892.
[Kader op blz. 570]
Waarom de Getuigen steeds weer aan de deur komen
Als verklaring voor de reden waarom Jehovah’s Getuigen elk huis herhaaldelijk bezoeken, zei „De Wachttoren” van 15 oktober 1962: „Omstandigheden veranderen. Vandaag is de bewoner niet thuis, de volgende keer wellicht wel. Vandaag heeft hij het te druk om te luisteren, maar de volgende keer is hij wel in de gelegenheid. Vandaag komt een bepaald lid van het gezin aan de deur, de volgende keer een ander; en de Getuigen stellen er niet alleen belang in om elk huis in hun gebied te bereiken, maar ook, indien mogelijk, om met iedere volwassene in elk huis in contact te komen. Dikwijls zijn gezinnen ten aanzien van religie verdeeld, en daarom kan één lid van het gezin niet altijd voor het gehele gezin spreken. Bovendien wordt er ook voortdurend verhuisd, zodat de Getuigen er nooit zeker van kunnen zijn wie zij aan een bepaalde deur zullen ontmoeten.
Niet alleen de omstandigheden veranderen, maar ook de mensen zelf. . . . Zo kan iemand door een kleine moeilijkheid uit zijn humeur zijn gebracht, waardoor hij beslist geen zin heeft om over religie of iets anders te spreken, ongeacht wie er aan zijn deur komt; dit wil echter absoluut niet zeggen dat hij er een volgende keer net zo tegenover staat. Of wanneer iemand er vorige maand in het geheel geen belangstelling voor had om over godsdienst te praten, betekent dit nog niet dat hij er een maand later precies zo over denkt. Sinds de laatste keer dat deze man door een Getuige werd bezocht, kan hij wel een pijnlijke ervaring hebben opgedaan, of anderszins iets hebben geleerd waardoor hij nu nederig in plaats van trots, hongerig en zich bewust van zijn geestelijke nooddruft in plaats van zelfvoldaan is.”
„Bovendien klinkt de boodschap van de Getuigen vele personen vreemd in de oren en zien zij niet in hoe dringend deze is. Alleen door haar steeds weer te horen, gaan zij de boodschap langzamerhand begrijpen.”
[Kader/Illustratie op blz. 574]
„Op alle mogelijke manieren”
„Wij die binnen de organisatie van de Heer zijn, hebben op alle mogelijke manieren geprobeerd [de] aandacht [van de wereld] te richten op de boodschap des levens. Wij hebben ons bediend van slagzinnen, paginagrote advertenties, de radio, geluidswagens, draagbare grammofoons, reusachtige congressen, informatieoptochten met borden en een groeiend leger van-huis-tot-huisbedienaren. Deze activiteit heeft ertoe gediend de mensen te scheiden in voorstanders van Gods opgerichte koninkrijk aan de ene kant en tegenstanders ervan aan de andere kant. Dit was het werk dat door Jezus voor mijn generatie was voorzegd.” — In 1987 geschreven door Melvin Sargent, op 91-jarige leeftijd.
[Illustratie]
Melvin Sargent
[Grafiek op blz. 574]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
Toename huisbijbelstudies:
4.000.000
3.000.000
2.000.000
1.000.000
1950 1960 1970 1980 1992
[Illustraties op blz. 557]
Tientallen miljoenen van deze traktaten werden gratis verspreid bij de kerken, van huis tot huis, en per post
[Illustraties op blz. 558]
Colporteur-evangelisten verspreidden bijbelverklarende boeken
[Illustratie op blz. 559]
Anna Andersen heeft bijna elke stad in Noorwegen met bijbelse lectuur bereikt
[Illustraties op blz. 560]
Advertenties in kranten waren een hulp om mensen te bereiken met wie men niet op andere manieren in contact kwam
[Illustraties op blz. 561]
Meer dan 2000 kranten op vier continenten publiceerden gelijktijdig de preken van broeder Russell
[Illustraties op blz. 562]
Het „Photo-Drama der Schepping” gaf miljoenen mensen in vele landen een krachtig getuigenis
[Illustratie op blz. 563]
Door middel van de radio was J. F. Rutherford in staat miljoenen mensen over de hele wereld in hun eigen huis getuigenis te geven
[Illustratie op blz. 564]
Klaar om met de fiets op weg te gaan voor groepsgetuigenis in Engeland
[Illustratie op blz. 565]
Vanaf 1933 werden gedrukte getuigeniskaarten gebruikt
[Illustratie op blz. 566]
Op grammofoonplaten opgenomen bijbelse toespraken gaven in de jaren ’30 en ’40 een krachtig getuigenis
[Illustratie op blz. 567]
Geluidswagens, soms een behoorlijk aantal (zoals hier in Australië), werden gebruikt om de bijbelse waarheid op openbare plaatsen te laten horen
[Illustratie op blz. 568]
Lichtbakken die Jehovah’s Getuigen in de vensters van hun huizen plaatsten, gaven dag en nacht getuigenis
[Illustratie op blz. 568]
Aankondigingsplakkaten en -borden droegen tot een moedig openbaar getuigenis bij (zoals hier in Schotland)
[Illustratie op blz. 569]
Het straatwerk met „De Wachttoren” en „Vertroosting” (zoals hier in de VS) ging in 1940 van start
[Illustratie op blz. 569]
Vanaf 1943 kregen broeders in de gemeenten een opleiding in spreken in het openbaar
[Illustraties op blz. 571]
Er worden huisbijbelstudies gehouden met geïnteresseerden. Hieronder enkele publikaties die daar speciaal op afgestemd waren — eerst uitgegeven in het Engels, en vervolgens in vele andere talen
[Illustraties op blz. 572, 573]
Getuigen overal op aarde, jong en oud, mannen en vrouwen, geven getuigenis van huis tot huis
Roemenië
Bolivia
Zimbabwe
Hong Kong
België
Uruguay
Fiji