GOMORRA
(Gomo̱rra).
Een van „de steden van het District”, die waarschijnlijk dicht bij het Z-einde van de Dode Zee lagen (Ge 13:12). Sodom en Gomorra waren blijkbaar de voornaamste van deze steden. Veel geleerden nemen aan dat hun ruïnes heden ten dage onder de wateren van de Dode Zee liggen, hoewel sommige anderen recentelijk hebben beweerd dat de ruïnes van de steden geïdentificeerd kunnen worden met plaatsen aan de wadi’s ten O en ZO van de Dode Zee. In Abrahams tijd werd de streek beschreven als „rijk aan water . . . als de tuin van Jehovah” (Ge 13:10; zie JORDAANDISTRICT). Toen Abrahams neef Lot in dit vruchtbare District woonde, kwamen Birsa, de koning van Gomorra, en de koningen van nog vier steden van het District tegen de heerschappij van Kedorlaomer van Elam en tegen drie andere met hem verbonden koningen in opstand. De rebellen werden echter aangevallen en vluchtten, waarbij sommige van hun soldaten in de asfaltputten vielen die in deze streek veelvuldig voorkwamen. De koningen uit het O plunderden Sodom en Gomorra en namen Lot gevangen. — Ge 14:1-12.
Meer dan veertien jaar later werd het klaaggeschrei over de goddeloosheid van Sodom en Gomorra zo luid dat Jehovah engelen zond om de situatie in ogenschouw te nemen en de steden vervolgens door een regen van vuur en zwavel te vernietigen. — Ge 18:20, 21; 19:24, 28.
De grondigheid van de verwoesting van deze steden werd later als symbool van volledige vernietiging gebruikt (De 29:22, 23; Jes 1:9; 13:19; Jer 49:18). Jehovah gaf op zinnebeeldige wijze te kennen hoe diep de regeerders en het volk van Juda en Jeruzalem wel gezonken waren toen hij bij monde van de profeet Jesaja tot hen zei: „Hoort het woord van Jehovah, gij dictators van Sodom. Leent het oor aan de wet van onze God, gij volk van Gomorra.” — Jes 1:1, 10; Jer 23:14.
Toen Jezus in de 1ste eeuw bepaalde joodse steden verwijten maakte, vestigde hij de aandacht op de buitengewoon verdorven steden Sodom en Gomorra. Eén zo’n verwijt richtte hij tot het onberouwvolle Kapernaüm, waar hij zelf veel van zijn krachtige werken had verricht. En met betrekking tot elke stad die zijn discipelen zou verwerpen, door ondanks de krachtige werken die zij als bewijs van goddelijke steun verrichtten, geen geloof te oefenen, zei Jezus: „Het zal voor het land van Sodom en Gomorra draaglijker zijn op de Oordeelsdag dan voor die stad” (Mt 10:5-15; 11:23, 24). Sodom en Gomorra en de omliggende steden waren gestraft met „eeuwig vuur”, een symbool van eeuwige vernietiging. Derhalve bediende Jezus zich klaarblijkelijk van een hyperbool om te beklemtonen hoe onwaarschijnlijk het was dat zulke ongelovige joden zich zouden beteren, zelfs wanneer zij op de Oordeelsdag aanwezig zouden zijn. — Ju 7.