Laatste dagen
Definitie: De bijbel gebruikt de uitdrukking „laatste dagen” ter aanduiding van de eindperiode die voorafgaat aan een door God verordende terechtstelling waarmee een eind wordt gemaakt aan een samenstel van dingen. Voor het joodse samenstel met zijn rond de tempel in Jeruzalem opgebouwde aanbidding besloegen de laatste dagen de periode die culmineerde in de vernietiging van dat samenstel in 70 G.T. Wat er toen gebeurde, is een afbeelding van wat er in nog veel heviger mate en op wereldwijde schaal zou plaatsvinden wanneer voor alle natiën het tijdstip voor de voltrekking van hun door God verordende oordeel zou aanbreken. Het huidige goddeloze samenstel van dingen, dat de hele wereld omvat, is in 1914 zijn laatste dagen binnengegaan, en sommigen van het toen levende geslacht zullen ook met eigen ogen aanschouwen hoe dit samenstel tijdens de „grote verdrukking” volledig ten onder gaat.
Wat wijst erop dat wij thans in „de laatste dagen” leven?
De bijbel beschrijft gebeurtenissen en omstandigheden waardoor deze uitermate belangrijke periode gekenmerkt wordt. „Het teken” is een samengesteld teken en bestaat uit een groot aantal indicaties; de vervulling vereist dan ook dat alle onderdelen van het teken gedurende één geslacht duidelijk waarneembaar zijn. De verschillende onderdelen van het teken staan vermeld in Matthéüs hoofdstuk 24 en 25, Markus 13 en Lukas 21; verdere details staan in 2 Timótheüs 3:1-5 en ook in 2 Petrus 3:3, 4 en Openbaring 6:1-8. Wij zullen bij wijze van illustratie enkele opvallende onderdelen van het teken beschouwen.
„Natie zal tegen natie opstaan en koninkrijk tegen koninkrijk” (Matth. 24:7)
Al duizenden jaren lang wordt het leven op aarde door oorlog bedorven. Er zijn altijd al oorlogen tussen natiën en binnenlandse oorlogen gevoerd. Maar in 1914 brak de eerste wereldoorlog uit. Dit was niet louter een conflict tussen twee legers op het slagveld. Voor het eerst waren alle grote mogendheden in een oorlog verwikkeld. Hele natiën — met inbegrip van de burgerbevolking — werden voor oorlogsdoeleinden gemobiliseerd. Naar schatting was aan het einde van de oorlog 93 procent van de wereldbevolking erbij betrokken. (Zie voor de historische betekenis van 1914 blz. 260, 261.)
Zoals in Openbaring 6:4 was voorzegd, ’werd de vrede van de aarde weggenomen’. De wereld verkeert sedert 1914 dan ook onafgebroken in een staat van beroering. Van 1939 tot 1945 werd de Tweede Wereldoorlog gestreden. Volgens de gepensioneerde admiraal Gene La Rocque zijn er van 1945 tot 1982 nog eens 270 oorlogen geweest. In deze eeuw zijn meer dan 100 miljoen mensen in oorlogen afgeslacht. Ook waren volgens de uitgave 1982 van World Military and Social Expenditures in dat jaar 100 miljoen mensen direct of indirect bij militaire activiteiten betrokken.
Wat moet er nog meer gebeuren om dit onderdeel van de profetie te vervullen? Er liggen tienduizenden kernwapens opgeslagen voor onmiddellijk gebruik. Vooraanstaande geleerden hebben gezegd dat indien de natiën slechts een fractie van hun kernarsenalen zouden gebruiken, de beschaving en mogelijk zelfs de gehele menselijke soort vernietigd zou worden. Maar dat is niet de afloop waar de bijbelse profetieën op wijzen.
„Er zullen in de ene plaats na de andere voedseltekorten . . . zijn” (Matth. 24:7)
Er zijn in de geschiedenis van de mensheid veel hongersnoden geweest. In hoeverre heeft de 20ste eeuw ermee te kampen gehad? De wereldoorlogen hebben tot wijdverbreide honger in Europa en Azië geleid. Afrika is getroffen door droogtes die enorme voedseltekorten teweeggebracht hebben. Eind 1980 schatte de Voedsel- en Landbouworganisatie dat er 450 miljoen mensen waren die honger leden en dat bijna een miljard personen niet voldoende te eten hadden. Hiervan sterven er jaarlijks 40 miljoen — in sommige jaren zelfs wel 50 miljoen — als gevolg van het voedseltekort.
Is er een verschil met de voedseltekorten van vroeger? Volgens Openbaring 6:6 zou er een dagloon (een denarius; zie Matthéüs 20:2) betaald moeten worden voor slechts een kleine hoeveelheid van de voornaamste voedingsgewassen, zoals tarwe of gerst, en er werd gewaarschuwd de voorraden olijfolie en wijn niet te snel op te gebruiken. Al deze dingen werden toen in het Midden-Oosten als noodzakelijke levensbehoeften bezien; deze profetie hield dus een voorzegging in van ernstige voedseltekorten.
De situatie is niet langer plaatselijk, maar wereldomvattend. In 1981 berichtte The New York Times: „Door de verbetering van de levensstandaard en de groeiende vraag naar voedsel over de gehele wereld, worden de voedselprijzen opgedreven waardoor het voor de armste landen moeilijker wordt het voedsel dat zij nodig hebben, in te voeren.” In veel landen heeft zelfs met behulp van de moderne wetenschap de voedselproduktie geen gelijke tred kunnen houden met de bevolkingsgroei. De hedendaagse voedseldeskundigen zien geen werkelijke oplossing voor het probleem.
„Er zullen grote aardbevingen zijn” (Luk. 21:11)
Het is waar dat er in voorbije eeuwen grote aardbevingen zijn geweest; bovendien registreren de geleerden met hun gevoelige instrumenten nu meer dan een miljoen aardbevingen per jaar. Maar mensen hebben geen speciale instrumenten nodig om te weten of er een grote aardbeving plaatsvindt.
Is er in werkelijkheid sedert 1914 een beduidend aantal grote aardbevingen geweest? Aan de hand van gegevens van het National Geophysical Data Center in Boulder (Colorado, VS), aangevuld met informatie uit een aantal standaardnaslagwerken, is in 1984 een tabel opgesteld van alleen de aardbevingen met een sterkte van 7,5 of meer op de schaal van Richter, of die verwoestingen ter waarde van 5 miljoen dollar of meer aan bezittingen hadden aangericht, of die 100 of meer doden hadden geëist. Er werd berekend dat er gedurende de 2000 jaar vóór 1914 856 aardbevingen in die categorie hadden plaatsgevonden. Volgens dezelfde tabel zijn er na 1914 in slechts 69 jaar 605 van dergelijke aardbevingen geregistreerd. Dit betekent dat vergeleken met de voorafgaande 2000 jaar het jaargemiddelde sedert 1914 twintigmaal zo hoog ligt.
„In de ene plaats na de andere pestilentiën” (Luk. 21:11)
Aan het einde van de Eerste Wereldoorlog raasde de Spaanse griep de aarde rond en eiste 20 miljoen mensenlevens. Ondanks de vorderingen van de medische wetenschap eisen kanker, hartziekten, talrijke door seksueel contact overgedragen ziekten, multiple sclerose, malaria, rivierblindheid en de ziekte van Chagas elk jaar een zware tol.
’Toegenomen wetteloosheid, terwijl de liefde van de meesten verkoelt’ (Matth. 24:11, 12)
Een vooraanstaand criminoloog zegt: „Wat onmiddellijk opvalt bij een beschouwing van de misdaad over de hele wereld, is een alles doordringende en hardnekkige toename op alle fronten. Eventuele uitzonderingen zijn zeldzaamheden en lopen de kans weldra overspoeld te worden door het opkomend getij” (The Growth of Crime, New York, 1977, Sir Leon Radzinowicz en Joan King, blz. 4, 5). Dit is een werkelijke toename, niet slechts een kwestie van betere berichtgeving. Het is waar dat er ook in vorige generaties misdadigers zijn geweest, maar nooit tevoren is de misdaad zo diep in de samenleving doorgedrongen als thans.
Tot de wetteloosheid waarop in de profetie wordt gedoeld, behoort ook minachting voor de bekende wetten van God, doordat mensen zichzelf en niet God tot het middelpunt van hun leven maken. Als gevolg van deze mentaliteit vliegen de echtscheidingscijfers omhoog, worden buitenechtelijke seks en homoseksualiteit in brede kringen aanvaard en worden er elk jaar tientallen miljoenen abortussen gepleegd. Die wetteloosheid wordt (in Matthéüs 24:11, 12) in verband gebracht met de invloed van valse profeten, personen die Gods Woord ter zijde schuiven ten gunste van hun eigen leringen. Door acht te slaan op hun filosofieën in plaats van zich te houden aan de bijbel, draagt men bij tot een liefdeloze wereld (1 Joh. 4:8). Lees de beschrijving daarvan in 2 Timótheüs 3:1-5.
„De mensen [worden] mat . . . van vrees en verwachting omtrent de dingen die over de bewoonde aarde komen” (Luk. 21:25, 26)
„Het feit doet zich voor dat de grootste op zichzelf staande emotie die thans ons leven beheerst, vrees is”, zei U.S.News & World Report (11 oktober 1965, blz. 144). „Nooit eerder is de mensheid zo bang geweest als op het ogenblik.” — Hörzu, nr. 25; 20 juni 1980, blz. 22.
Tal van factoren dragen tot dit wereldwijde klimaat van vrees bij: geweldmisdrijven, werkloosheid, economische onbestendigheid doordat zoveel natiën hopeloos in de schuld zitten, wereldwijde milieuvervuiling, het ontbreken van hechte en liefdevolle gezinsbanden, en het overweldigende gevoel dat de mensheid door een nucleaire vernietiging wordt bedreigd. Lukas 21:25 maakt in verband met de radeloze angst onder de natiën gewag van ’tekenen in zon, maan en sterren, en gebulder der zee’. De zonsopgang wordt dikwijls niet opgewekt tegemoetgezien, maar in angst voor wat de dag nu weer zal brengen; wanneer maan en sterren schijnen, sluiten mensen zich uit vrees voor de misdaad achter vergrendelde deuren op. In de 20ste eeuw, niet eerder, heeft door het gebruik van vliegtuigen en raketten de vernietiging toegeslagen vanuit de hemel. Onderzeeërs die volkomen onzichtbaar zijn voor het menselijk oog, met dodelijke ladingen projectielen aan boord, maken de zeeën onveilig. Elk van die onderzeeërs is volledig uitgerust om 160 grote steden van de kaart te vegen. Geen wonder dat de natiën in radeloze angst verkeren!
’Ware christenen zullen ter wille van zijn naam door alle natiën gehaat worden’ (Matth. 24:9)
Zijn volgelingen worden niet vervolgd omdat zij zich in de politiek mengen, maar ’ter wille van de naam van Jezus Christus’, omdat zij hem als Messiaanse Koning aanhangen, omdat zij meer gehoorzaam zijn aan Christus dan aan enige aardse regeerder, omdat zij loyale aanhangers zijn van zijn koninkrijk en zich niet inlaten met de aangelegenheden van menselijke regeringen. De recente geschiedenis getuigt ervan dat Jehovah’s Getuigen dit in alle delen van de aarde hebben ondervonden.
’Dit goede nieuws van het koninkrijk op de gehele bewoonde aarde gepredikt tot een getuigenis’ (Matth. 24:14)
De boodschap die gepredikt zou worden, houdt in dat Gods koninkrijk in handen van Jezus Christus in de hemel is gaan regeren, dat het spoedig een eind zal maken aan het hele goddeloze samenstel van dingen, en dat onder die heerschappij de mensheid tot volmaaktheid zal worden gebracht en de aarde een paradijs zal worden. Dat goede nieuws wordt thans in meer dan 200 landen en eilandengroepen, tot in de verste uithoeken van de aarde, gepredikt. Jehovah’s Getuigen besteden elk jaar honderden miljoenen uren aan deze activiteit door herhaaldelijk bezoeken van huis tot huis af te leggen, zodat iedereen die maar bereikt kan worden de gelegenheid krijgt het te horen.
Waarop duiden al deze gebeurtenissen van „de laatste dagen”?
Luk. 21:31, 32: „Wanneer gij deze dingen ziet geschieden, weet dan dat het koninkrijk Gods nabij is [d.w.z. het tijdstip waarop het de huidige goddeloze wereld zal vernietigen en zelf de volledige leiding over de aangelegenheden van de aarde op zich zal nemen]. Voorwaar, ik zeg u: Dit geslacht zal geenszins voorbijgaan totdat alle dingen geschieden.” (Het „geslacht” dat leefde toen in 1914 het teken in vervulling begon te gaan, is thans behoorlijk op leeftijd. De tijd die nog rest, moet bijzonder kort zijn. De toestanden in de wereld wijzen er alleszins op dat dit het geval is.)
Waarom zeggen Jehovah’s Getuigen dat „de laatste dagen” in 1914 begonnen zijn?
De bijbelse profetieën wijzen onmiskenbaar op het jaar 1914. Zie voor details betreffende de chronologie blz. 86-89, onder „Datering”. Dat dit het juiste jaar is, blijkt uit het feit dat de wereldtoestanden die volgens de voorzegging deze tijdsperiode zouden kenmerken, zich sedert 1914 precies zo hebben voorgedaan als was voorzegd. De bovenvermelde feiten illustreren dit.
Hoe bezien geschiedkundigen het jaar 1914?
„Wanneer wij vanuit het heden terugblikken, zien wij thans duidelijk dat met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog een twintigste-eeuwse ’Tijd van moeilijkheden’ — zoals de Britse geschiedschrijver Arnold Toynbee het kernachtig uitdrukte — werd ingeluid die onze beschaving nog geenszins te boven is gekomen. Alle beroeringen van de laatste halve eeuw zijn direct of indirect terug te voeren tot het jaar 1914.” — The Fall of the Dynasties: The Collapse of the Old Order (New York, 1963), Edmond Taylor, blz. 16.
„Een halve eeuw is verstreken, maar het stempel dat door de tragedie van de Grote Oorlog [de Eerste Wereldoorlog, die in 1914 begon] op het lichaam en de ziel van de natiën werd gedrukt, is niet uitgewist . . . De fysieke en morele omvang van deze slachting was van dien aard dat niets van het oude was overgebleven. De maatschappij in haar geheel: regeringsstelsels, nationale grenzen, wetten, strijdkrachten, de internationale betrekkingen, alsook ideologieën, het gezinsleven, fortuinen, posities, persoonlijke verhoudingen — alles werd van boven tot onder veranderd. . . . De mensheid verloor ten slotte haar evenwicht en heeft dit tot op de dag van vandaag nooit meer herwonnen.” — Generaal Charles de Gaulle, tijdens een toespraak in 1968 (Le Monde, 12 november 1968, blz. 9).
Zal er na het einde van het huidige wereldstelsel nog wel iemand op aarde in leven zijn?
Zeer beslist. Het einde van het huidige wereldomvattende stelsel zal niet het gevolg zijn van een niets en niemand ontziende slachting in een nucleaire oorlog, maar van een grote verdrukking waartoe ook „de oorlog van de grote dag van God de Almachtige” behoort (Openb. 16:14, 16). Die oorlog zal de aarde niet vernietigen, noch de gehele mensheid in het verderf storten.
Matth. 24:21, 22: „Er zal dan zulk een grote verdrukking zijn als er sedert het begin der wereld tot nu toe niet is voorgekomen, en ook niet meer zal voorkomen. Indien die dagen trouwens niet werden verkort, zou geen vlees worden gered; maar ter wille van de uitverkorenen zullen die dagen worden verkort.” (Er zal dus „enig vlees” — enigen van de mensheid — gespaard blijven.)
Spr. 2:21, 22: „De oprechten zijn het die op de aarde zullen verblijven, en de onberispelijken zijn het die erop zullen overblijven. Wat de goddelozen betreft, zij zullen van de aarde zelf worden afgesneden; en wat de verraderlijken betreft, zij zullen ervan worden weggerukt.”
Ps. 37:29, 34: „De rechtvaardigen, díe zullen de aarde bezitten, en zij zullen er eeuwig op verblijven. Hoop op Jehovah en houd zijn weg, en hij zal u verhogen om de aarde in bezit te nemen. Wanneer de goddelozen worden afgesneden, zult gij het zien.”
Waarom laat God het zo lang duren voordat hij de goddelozen vernietigt?
2 Petr. 3:9: „Jehovah is niet traag ten aanzien van zijn belofte, zoals sommigen traagheid beschouwen, maar hij is geduldig met u, omdat hij niet wenst dat er iemand vernietigd wordt maar wenst dat allen tot berouw geraken.”
Mark. 13:10: „Eerst [moet] in alle natiën het goede nieuws worden gepredikt.”
Matth. 25:31, 32, 46: „Wanneer de Zoon des mensen [Jezus Christus] gekomen zal zijn in zijn heerlijkheid, en alle engelen met hem, dan zal hij op zijn glorierijke troon plaats nemen. En alle natiën zullen voor hem worden vergaderd, en hij zal de mensen van elkaar scheiden, zoals een herder de schapen van de bokken scheidt. En dezen [die weigeren Christus’ geestelijke broeders te erkennen als vertegenwoordigers van de Koning zelf] zullen heengaan in de eeuwige afsnijding, maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven.”
Zie ook blz. 180-182 en 379, 380.
Als iemand zegt —
’De toestanden zijn in deze tijd niet veel erger; er zijn altijd oorlogen, hongersnoden, aardbevingen en misdaad geweest’
Dan zou je kunnen antwoorden: ’Ik begrijp wel waarom u er zo over denkt. Wij zijn geboren in een wereld waar deze dingen aan de orde van de dag zijn. Maar volgens geschiedkundigen is het met de 20ste eeuw toch radicaal anders gesteld. (Lees aanhalingen op blz. 260, 261 voor.)’
Of kunnen zeggen: ’Niet alleen het feit dat er oorlogen, hongersnoden, aardbevingen en misdaad geweest zijn, is van betekenis. Wist u dat het teken dat Jezus gaf, uit vele onderdelen bestaat?’ En misschien toevoegen: ’Hij heeft niet gezegd dat één gebeurtenis op zichzelf zou bewijzen dat wij in „de laatste dagen” leefden. Maar wanneer alle onderdelen van het teken waarneembaar zijn, is dat veelzeggend — en vooral wanneer het teken op wereldomvattende schaal zichtbaar is geworden en een aanvang heeft genomen in een jaar dat door de bijbelse chronologie is vastgesteld.’ (Zie blz. 86-89; ook blz. 255-260.)
’Hoe weten jullie dat deze profetie niet nog beter bij een toekomstige generatie zal passen?’
Dan zou je kunnen antwoorden: ’Dat is een interessante vraag, en het antwoord laat duidelijk zien dat wij werkelijk in „de laatste dagen” leven. Hoe dan? Welnu, een onderdeel van het teken dat Jezus gaf, betrof oorlog tussen natiën en koninkrijken. Maar wat zou er in deze tijd gebeuren als wij voor de vervulling van het teken moesten wachten op een volgende totale oorlog tussen de supermachten? Niemand of vrijwel niemand zou zo’n oorlog overleven. Het is dus duidelijk dat alleen al het feit dat het Gods voornemen is dat er overlevenden zullen zijn, erop wijst dat wij nu heel dicht voor het einde van dit oude samenstel staan.’
Of kunnen zeggen: ’Deze profetie vergelijken met de wereldgebeurtenissen is net zo iets als een vingerafdruk vergelijken met de eigenaar ervan. Er bestaat niemand anders met precies dezelfde vingerafdruk. Zo zal ook het gehele patroon van de gebeurtenissen die in 1914 begonnen zijn, zich niet in een volgende generatie herhalen.’ En misschien toevoegen: (1) ’Alle onderdelen van het teken zijn nu duidelijk waarneembaar.’ (2) ’Wij willen toch beslist niet zo zijn als de mensen in Noachs tijd (Matth. 24:37-39).’
’Wij maken het einde niet meer mee’
Dan zou je kunnen antwoorden: ’Maar u gelooft toch wel dat eens de tijd zal komen dat God zal ingrijpen?’ En misschien toevoegen: (1) ’Wij zouden alleen te weten kunnen komen wanneer dat zal zijn, indien Hij ons die informatie ter beschikking stelde. Nu heeft Jezus ronduit gezegd dat geen mens de dag of het uur weet, maar hij heeft wel uitvoerig beschreven welke dingen er zouden gebeuren tijdens het geslacht waarin het einde zou komen.’ (2) ’Die beschrijving heeft betrekking op gebeurtenissen waarvan u persoonlijk op de hoogte bent. (Bespreek zo mogelijk details van het teken, met gebruikmaking van de feiten die op de voorgaande bladzijden zijn verschaft.)’
’Over die dingen maak ik me niet druk; ik leef gewoon bij de dag’
Dan zou je kunnen antwoorden: ’Het is beslist goed niet al te bezorgd te zijn voor de toekomst. Maar wij proberen allemaal ons leven zo in te richten dat wij onszelf en degenen die wij liefhebben, kunnen beschermen. Realistische plannen maken is praktisch. De bijbel laat zien dat er schitterende dingen in het verschiet liggen en wij doen er verstandig aan onze plannen zo te maken dat wij profijt van die dingen kunnen hebben (Spr. 1:33; 2 Petr. 3:13).’
’Ik sta niet stil bij al die slechte toestanden; ik bezie de toekomst liever optimistisch’
Dan zou je kunnen antwoorden: ’Het is interessant dat Jezus zei dat zijn volgelingen in onze tijd goede redenen zouden hebben om optimistisch te zijn (Luk. 21:28, 31).’ En misschien toevoegen: ’Maar merk op dat hij niet tegen hen zegt dat zij dan maar onbekommerd de ogen moeten sluiten voor wat er in de wereld gebeurt. Hij zegt dat zij optimistisch konden zijn omdat zij de betekenis van de wereldgebeurtenissen en de afloop ervan zouden weten.’