Gelukkige dienstknechten van Jehovah
„Gelukkig zijn zij die zich bewust zijn van hun geestelijke nood.” — MATTHEÜS 5:3.
1. Wat is waar geluk, en waaruit vloeit het voort?
JEHOVAH’S dienstknechten bezien hun geluk als iets heel kostbaars. De psalmist David riep uit: „Gelukkig het volk dat Jehovah tot God heeft!” (Psalm 144:15) Geluk is een gevoel van welzijn. Het innigste geluk — dat tot in het diepst van ons wezen reikt — spruit voort uit het besef dat we Jehovah’s zegen genieten (Spreuken 10:22). Het vloeit voort uit een nauwe band met onze hemelse Vader en de wetenschap dat we zijn wil doen (Psalm 112:1; 119:1, 2). Interessant is dat Jezus negen redenen opsomde waarom we ons gelukkig kunnen prijzen. Een bespreking van die zogeheten gelukkigprijzingen of zaligsprekingen in dit en het volgende artikel zal ons helpen te beseffen hoe gelukkig we kunnen zijn als we trouw „de gelukkige God”, Jehovah, dienen. — 1 Timotheüs 1:11.
Het besef van onze geestelijke nood
2. Bij welke gelegenheid sprak Jezus over geluk, en hoe luidde zijn openingszin?
2 In het jaar 31 van onze jaartelling hield Jezus een van de beroemdste toespraken aller tijden. Die toespraak wordt de Bergrede genoemd omdat ze werd gehouden op een berghelling met uitzicht op de Zee van Galilea. In het Evangelie van Mattheüs staat daarover: „Toen [Jezus] de scharen zag, ging hij de berg op; en nadat hij was gaan zitten, kwamen zijn discipelen bij hem; en hij opende zijn mond en ging ertoe over hen te onderwijzen en zei: ’Gelukkig zijn zij die zich bewust zijn van hun geestelijke nood, want hun behoort het koninkrijk der hemelen toe.’” Letterlijk vertaald luiden Jezus’ beginwoorden: „Gelukkig de armen aan(gaande) de geest”, of: „Gelukkig zijn zij die bedelaars om de geest zijn” (Mattheüs 5:1-3; Kingdom Interlinear; vtn.). Today’s English Version luidt: „Gelukkig zijn zij die weten dat ze geestelijk arm zijn.”
3. Hoe draagt een nederige instelling bij tot ons geluk?
3 Jezus wees er in zijn Bergrede op dat iemand veel gelukkiger is als hij beseft dat hij geestelijk in nood verkeert. Nederige christenen, die zich ten volle bewust zijn van hun zondige toestand, smeken Jehovah om vergeving op basis van Christus’ loskoopoffer (1 Johannes 1:9). Zo vinden ze innerlijke vrede en waar geluk. „Gelukkig is hij wiens opstandigheid wordt vergeven, wiens zonde wordt bedekt.” — Psalm 32:1; 119:165.
4. (a) Op welke manieren kunnen we tonen dat we ons bewust zijn van onze geestelijke nood en die van anderen? (b) Wat draagt nog meer bij tot ons geluk als we beseffen dat we geestelijk in nood verkeren?
4 Het besef van onze geestelijke nood beweegt ons ertoe dagelijks de bijbel te lezen, ten volle voordeel te trekken van het geestelijke voedsel dat „te rechter tijd” door „de getrouwe en beleidvolle slaaf” wordt uitgedeeld en geregeld christelijke vergaderingen bij te wonen (Mattheüs 24:45; Psalm 1:1, 2; 119:111; Hebreeën 10:25). Naastenliefde maakt ons bewust van de geestelijke nood van anderen en zet ons ertoe aan met ijver het goede nieuws van het Koninkrijk te prediken en te onderwijzen (Markus 13:10; Romeinen 1:14-16). Het delen van bijbelse waarheden met anderen maakt ons gelukkig (Handelingen 20:20, 35). Ons geluk wordt nog groter wanneer we mediteren over de schitterende hoop op het Koninkrijk en de zegeningen die het zal brengen. Voor de „kleine kudde” van gezalfde christenen betekent de Koninkrijkshoop onsterfelijk leven in de hemel, waar ze deel uitmaken van Christus’ Koninkrijksregering (Lukas 12:32; 1 Korinthiërs 15:50, 54). Voor de „andere schapen” betekent ze eeuwig leven op een paradijselijke aarde onder die Koninkrijksregering. — Johannes 10:16; Psalm 37:11; Mattheüs 25:34, 46.
Hoe treurenden gelukkig kunnen zijn
5. (a) Wat wordt er bedoeld met de uitdrukking „de treurenden”? (b) Hoe worden zulke treurenden getroost?
5 De woorden van Jezus’ volgende gelukkigprijzing lijken tegenstrijdig. Hij zei: „Gelukkig zijn de treurenden, want zij zullen vertroost worden” (Mattheüs 5:4). Hoe kan iemand treuren en tegelijkertijd gelukkig zijn? Om de betekenis van Jezus’ uitspraak te begrijpen, moeten we in aanmerking nemen wat voor treuren hij bedoelde. De discipel Jakobus legde uit dat onze eigen zondige staat een reden tot treuren moet zijn. Hij schreef: „Reinigt uw handen, zondaars, en zuivert uw hart, besluitelozen. Maakt plaats voor ellende en treurt en weent. Uw lachen ga over in treuren, en uw vreugde in neerslachtigheid. Vernedert u in de ogen van Jehovah en hij zal u verhogen” (Jakobus 4:8-10). Degenen die werkelijk bedroefd zijn over hun zondige staat worden getroost wanneer ze vernemen dat hun zonden vergeven kunnen worden als ze geloof oefenen in Christus’ loskoopoffer en oprecht berouw tonen door Jehovah’s wil te doen (Johannes 3:16; 2 Korinthiërs 7:9, 10). Op die manier kunnen ze een kostbare band met Jehovah hebben en de hoop koesteren eeuwig te leven en hem eeuwig te dienen en te loven. Dat maakt hen intens gelukkig. — Romeinen 4:7, 8.
6. In welke zin treuren sommigen, en hoe worden ze getroost?
6 Jezus’ uitspraak omvat ook degenen die treuren om de afschuwelijke toestanden die op aarde heersen. Jezus bracht de profetie uit Jesaja 61:1, 2 op zichzelf van toepassing, waar staat: „De geest van de Soevereine Heer Jehovah is op mij, omdat Jehovah mij heeft gezalfd om de zachtmoedigen goed nieuws te vertellen. Hij heeft mij gezonden om de gebrokenen van hart te verbinden, . . . om alle treurenden te troosten.” Die opdracht geldt ook voor de gezalfde christenen die nog op aarde zijn en die zich daarvan kwijten met de hulp van hun metgezellen, de „andere schapen”. Ze hebben allemaal een aandeel aan een symbolisch kentekenwerk: ze zetten als het ware een merkteken op het voorhoofd van „de mannen die zuchten en kermen over al de verfoeilijkheden die in haar midden [in het afvallige Jeruzalem, dat de christenheid afbeeldt] gedaan worden” (Ezechiël 9:4). Die treurenden worden getroost door het „goede nieuws van het koninkrijk” (Mattheüs 24:14). Ze zijn gelukkig als ze horen dat Satans goddeloze samenstel van dingen binnenkort plaats zal maken voor Jehovah’s rechtvaardige nieuwe wereld.
Gelukkig zijn de zachtaardigen
7. Wat wordt niet bedoeld met de term „zachtaardig”?
7 Jezus vervolgde zijn Bergrede met de woorden: „Gelukkig zijn de zachtaardigen, want zij zullen de aarde beërven” (Mattheüs 5:5). Soms wordt gedacht dat zachtaardigheid een zwak karakter impliceert, maar dat is niet zo. Een bijbelgeleerde legde als volgt uit wat het woord betekent dat met „zachtaardig” is vertaald: „Het voornaamste kenmerk van de man die [zachtaardig] is, is dat hij zich volledig in bedwang heeft. Het is geen zachtheid zonder ruggengraat, geen sentimentele tederheid, geen passieve gelatenheid. Het is een kracht die wordt beheerst.” Jezus zei over zichzelf: „Ik ben zachtaardig en ootmoedig van hart” (Mattheüs 11:29). Toch was Jezus een moedig verdediger van rechtvaardige beginselen. — Mattheüs 21:12, 13; 23:13-33.
8. Waarmee houdt zachtaardigheid nauw verband, en waarom hebben we die eigenschap nodig in onze betrekkingen met anderen?
8 Zachtaardigheid houdt dus nauw verband met zelfbeheersing. Zachtaardigheid en zelfbeheersing werden door de apostel Paulus dan ook samen genoemd in zijn uiteenzetting van „de vrucht van de geest” (Galaten 5:22, 23). Zachtaardigheid moet met de hulp van de heilige geest worden aangekweekt. Het is een christelijke eigenschap die de vrede met personen binnen en buiten de gemeente bevordert. Paulus schreef: „Bekleedt u . . . met de tedere genegenheden van mededogen, goedheid, ootmoedigheid des geestes, zachtaardigheid en lankmoedigheid. Blijft elkaar verdragen en elkaar vrijelijk vergeven.” — Kolossenzen 3:12, 13.
9. (a) Waarom is zachtaardigheid niet alleen nodig in onze relaties met onze medemensen? (b) Hoe „beërven” de zachtaardigen de aarde?
9 Zachtaardigheid is echter niet alleen nodig in onze relaties met onze medemensen. Ook door ons gewillig te onderwerpen aan Jehovah’s soevereiniteit tonen we dat we zachtaardig zijn. Het beste voorbeeld in dat opzicht is Jezus Christus, die toen hij op aarde leefde van zachtaardigheid en totale onderworpenheid aan de wil van zijn Vader blijk gaf (Johannes 5:19, 30). Het is in de allereerste plaats Jezus die de aarde beërft, want hij is de aangestelde Heerser ervan (Psalm 2:6-8; Daniël 7:13, 14). Hij deelt die erfenis met 144.000 „medeërfgenamen”, uitgekozen „uit het midden van de mensen” om „als koningen over de aarde [te] regeren” (Romeinen 8:17; Openbaring 5:9, 10; 14:1, 3, 4; Daniël 7:27). Christus en zijn medeheersers zullen regeren over miljoenen met schapen te vergelijken mannen en vrouwen, ten aanzien van wie de profetische psalm in vervulling zal gaan: „De zachtmoedigen . . . zullen de aarde bezitten, en zij zullen inderdaad hun heerlijke verrukking vinden in de overvloed van vrede.” — Psalm 37:11; Mattheüs 25:33, 34, 46.
Gelukkig zijn degenen die hongeren naar rechtvaardigheid
10. Wat is één manier waarop zij die „hongeren en dorsten naar rechtvaardigheid” verzadigd kunnen worden?
10 De volgende gelukkigprijzing die Jezus op die berghelling in Galilea uitsprak, luidde: „Gelukkig zijn zij die hongeren en dorsten naar rechtvaardigheid, want zij zullen verzadigd worden” (Mattheüs 5:6). Voor christenen staat vast dat Jehovah de maatstaf voor rechtvaardigheid bepaalt. Degenen die hongeren en dorsten naar rechtvaardigheid hongeren en dorsten dan ook in feite naar goddelijke leiding. Ze zijn zich sterk bewust van hun zonde en onvolmaaktheid en willen heel graag aanvaardbaar zijn voor Jehovah. Wat zijn ze gelukkig wanneer ze uit Gods Woord leren dat als ze berouw hebben en op basis van Christus’ loskoopoffer om vergeving vragen, ze een rechtvaardige positie bij God kunnen verwerven! — Handelingen 2:38; 10:43; 13:38, 39; Romeinen 5:19.
11, 12. (a) Hoe verwerven gezalfde christenen rechtvaardigheid? (b) Hoe wordt aan het verlangen naar rechtvaardigheid van de metgezellen van de gezalfden voldaan?
11 Jezus zei dat zulke mensen gelukkig zouden zijn omdat ze ’verzadigd zouden worden’. Gezalfde christenen, die geroepen zijn om met Christus in de hemel ’als koningen te regeren’, worden ’rechtvaardig verklaard ten leven’ (Romeinen 5:1, 9, 16-18). Jehovah verwekt hen en neemt hen zo aan als geestelijke zonen. Ze worden medeërfgenamen met Christus, geroepen om koningen en priesters in zijn hemelse Koninkrijksregering te worden. — Johannes 3:3; 1 Petrus 2:9.
12 De metgezellen van de gezalfden worden nog niet rechtvaardig verklaard ten leven, maar hun wordt door Jehovah een mate van rechtvaardigheid toegerekend op basis van hun geloof in Christus’ vergoten bloed (Jakobus 2:22-25; Openbaring 7:9, 10). Ze worden rechtvaardig gerekend als Jehovah’s vrienden, die in aanmerking komen voor bevrijding ten tijde van „de grote verdrukking” (Openbaring 7:14). Aan hun verlangen naar rechtvaardigheid zal verder worden voldaan als ze, onder de „nieuwe hemelen”, deel gaan uitmaken van de nieuwe aarde waarin ’rechtvaardigheid zal wonen’. — 2 Petrus 3:13; Psalm 37:29.
Gelukkig zijn de barmhartigen
13, 14. Op welke praktische manieren moeten we ons barmhartig betonen, en hoe zal dat ons tot voordeel strekken?
13 Jezus vervolgde zijn Bergrede met de woorden: „Gelukkig zijn de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid worden betoond” (Mattheüs 5:7). In juridische zin wordt barmhartigheid opgevat als clementie van de zijde van een rechter die een wetsovertreder niet de maximaal toelaatbare straf oplegt. In de bijbel daarentegen worden de oorspronkelijke woorden die met „barmhartigheid” zijn vertaald, meestal gebruikt voor een uiting van vriendelijke consideratie of medelijden die personen die in een nadelige positie verkeren verlichting schenkt. Barmhartigen geven dus actief blijk van mededogen. In de illustratie van de barmhartige Samaritaan geeft Jezus een schitterend voorbeeld van iemand die ’barmhartig handelde’ tegenover een mens in nood. — Lukas 10:29-37.
14 Om het geluk te ervaren dat voortvloeit uit barmhartigheid moeten we positieve daden van goedheid verrichten tegenover mensen die in nood verkeren (Galaten 6:10). Jezus was begaan met de mensen die hij zag. „Hij werd met medelijden jegens hen bewogen, omdat zij als schapen zonder herder waren. En hij begon hun vele dingen te leren” (Markus 6:34). Jezus besefte dat de behoeften van de mensen bovenal op het geestelijke vlak lagen. Ook wij kunnen van mededogen en barmhartigheid blijk geven door met anderen te delen wat ze het hardst nodig hebben — het „goede nieuws van het koninkrijk” (Mattheüs 24:14). We kunnen ook praktische hulp bieden aan oudere medechristenen, weduwen en wezen en ’bemoedigend spreken tot de terneergeslagen zielen’ (1 Thessalonicenzen 5:14; Spreuken 12:25; Jakobus 1:27). Dat zal ons niet alleen gelukkig maken, maar we zullen ook Jehovah’s barmhartigheid ervaren. — Handelingen 20:35; Jakobus 2:13.
Zuiver van hart en vredelievend
15. Hoe kunnen we zuiver van hart en vredelievend zijn?
15 Jezus verwoordde de zesde en zevende gelukkigprijzing als volgt: „Gelukkig zijn de zuiveren van hart, want zij zullen God zien. Gelukkig zijn de vredelievenden, want zij zullen ’zonen van God’ worden genoemd” (Mattheüs 5:8, 9). Een zuiver hart is niet alleen moreel rein maar ook geestelijk smetteloos en verenigd in zijn toewijding aan Jehovah (1 Kronieken 28:9; Psalm 86:11). Het woord in de oorspronkelijke taal dat met „vredelievenden” is weergegeven, betekent letterlijk „vredestichters”. De vredelievenden leven in vrede met hun broeders en zusters en, voor zover het van hen afhangt, met al hun naasten (Romeinen 12:17-21). Ze ’zoeken vrede en streven die na’. — 1 Petrus 3:11.
16, 17. (a) Waarom worden de gezalfden „zonen van God” genoemd, en hoe „zien” ze God? (b) Hoe kunnen de „andere schapen” „God zien”? (c) Hoe en wanneer zullen de „andere schapen” in de meest volledige zin „zonen van God” worden?
16 De vredelievenden die zuiver van hart zijn, wordt de belofte gedaan dat ze ’„zonen van God” genoemd zullen worden’ en ’God zullen zien’. Gezalfde christenen zijn door de geest verwekt, en worden door Jehovah aangenomen als „zonen” terwijl ze nog op aarde zijn (Romeinen 8:14-17). Wanneer ze een opstanding krijgen om bij Christus in de hemel te zijn, dienen ze in Jehovah’s tegenwoordigheid en zien ze Hem echt. — 1 Johannes 3:1, 2; Openbaring 4:9-11.
17 De vredelievende „andere schapen” dienen Jehovah onder de Voortreffelijke Herder, Christus Jezus, die hun „Eeuwige Vader” wordt (Johannes 10:14, 16; Jesaja 9:6). Degenen die na Christus’ duizendjarige regering met succes de laatste beproeving doorstaan, zullen worden aangenomen als Jehovah’s aardse zonen en „de glorierijke vrijheid van de kinderen Gods” hebben (Romeinen 8:21; Openbaring 20:7, 9). In afwachting daarvan spreken ze Jehovah aan als hun Vader, omdat ze hun leven aan hem opdragen in erkenning van hem als hun Levengever (Jesaja 64:8). Net als Job en Mozes uit de oudheid kunnen ze „God zien” met ogen des geloofs (Job 42:5; Hebreeën 11:27). Met ’de ogen van hun hart’ en door nauwkeurige kennis van God nemen ze Jehovah’s prachtige eigenschappen waar en streven ze ernaar hem na te bootsen door zijn wil te doen. — Efeziërs 1:18; Romeinen 1:19, 20; 3 Johannes 11.
18. Wie zijn volgens de eerste zeven gelukkigprijzingen die Jezus opsomde, nu werkelijk gelukkig?
18 We hebben gezien dat zij die zich bewust zijn van hun geestelijke nood, zij die treuren, de zachtaardigen, zij die hongeren en dorsten naar rechtvaardigheid, de barmhartigen, de zuiveren van hart en de vredelievenden waar geluk vinden in het dienen van Jehovah. Toch hebben zulke mensen altijd met tegenstand te kampen gehad, met vervolging zelfs. Verstoort dat hun geluk? Op die vraag zal in het volgende artikel worden ingegaan.
Bij wijze van overzicht
• Welk geluk ervaren degenen die zich bewust zijn van hun geestelijke nood?
• Op welke manieren worden degenen die treuren vertroost?
• Hoe tonen we zachtaardigheid?
• Waarom moeten we barmhartig, zuiver van hart en vredelievend zijn?
[Illustratie op blz. 10]
„Gelukkig zijn zij die zich bewust zijn van hun geestelijke nood”
[Illustraties op blz. 10]
„Gelukkig zijn zij die hongeren en dorsten naar rechtvaardigheid”
[Illustratie op blz. 10]
„Gelukkig zijn de barmhartigen”