-
’Ga en maak discipelen’De Wachttoren 2004 | 1 juli
-
-
’Ga en maak discipelen’
„Alle autoriteit in de hemel en op aarde is mij gegeven. Gaat daarom en maakt discipelen.” — MATTHEÜS 28:18, 19.
1, 2. (a) Welke opdracht gaf Jezus aan zijn volgelingen? (b) Welke vragen over wat Jezus gebood gaan we bespreken?
HET was een lentedag in Israël in het jaar 33 van onze jaartelling, en Jezus’ discipelen waren bijeen op een berg in Galilea. Hun uit de doden opgewekte Heer zou weldra naar de hemel opstijgen, maar eerst had hij hun nog iets belangrijks te vertellen. Jezus had een opdracht voor hen. Wat behelsde die? Hoe reageerden zijn discipelen erop? En wat betekent die opdracht voor ons in deze tijd?
2 Wat Jezus zei, staat opgetekend in Mattheüs 28:18-20: „Alle autoriteit in de hemel en op aarde is mij gegeven. Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest, en leert hun onderhouden alles wat ik u geboden heb. En ziet! ik ben met u alle dagen tot het besluit van het samenstel van dingen.” Jezus sprak over „alle autoriteit”, „alle natiën”, „alles wat ik u geboden heb” en „alle dagen”. Wat hij daar in zulke alomvattende termen gebood, roept een viertal belangrijke vragen op, die samen te vatten zijn in de woorden waarom? waar? wat? en wanneer? Laten we de vragen een voor een bespreken.a
’Alle autoriteit is mij gegeven’
3. Waarom moeten we het gebod om discipelen te maken gehoorzamen?
3 In de eerste plaats kunnen we ons afvragen waarom we het gebod om discipelen te maken moeten gehoorzamen. Jezus verklaarde: „Alle autoriteit in de hemel en op aarde is mij gegeven. Gaat daarom en maakt discipelen.” Het woord „daarom” geeft een belangrijke reden aan waarom we dit gebod moeten gehoorzamen, namelijk omdat Jezus, degene die het gebod heeft uitgevaardigd, „alle autoriteit” bezit. Hoe groot is zijn autoriteit?
4. (a) Hoe groot is Jezus’ autoriteit? (b) Hoe moet ons begrip van Jezus’ autoriteit van invloed zijn op onze kijk op het gebod om discipelen te maken?
4 Jezus heeft autoriteit over zijn gemeente, en sinds 1914 heeft hij autoriteit over Gods pas opgerichte koninkrijk (Kolossenzen 1:13; Openbaring 11:15). Hij is de aartsengel en heeft in die hoedanigheid het gezag over een hemels leger van honderden miljoenen engelen (1 Thessalonicenzen 4:16; 1 Petrus 3:22; Openbaring 19:14-16). Hij is door zijn Vader gemachtigd om „alle regering en alle autoriteit en kracht” die zich tegen rechtvaardige beginselen verzet teniet te doen (1 Korinthiërs 15:24-26; Efeziërs 1:20-23). Jezus’ autoriteit is niet beperkt tot de levenden. Hij is ook „rechter van de levenden en de doden” en heeft van God de macht ontvangen om degenen die in de dood ontslapen zijn op te wekken (Handelingen 10:42; Johannes 5:26-28). Een gebod dat uitgevaardigd is door iemand die met zo’n grote autoriteit is bekleed, moet uiteraard als buitengewoon belangrijk worden bezien. Daarom gehoorzamen we respectvol en bereidwillig Christus’ gebod om ’te gaan en discipelen te maken’.
5. (a) Hoe gehoorzaamde Petrus Jezus’ woorden? (b) Hoe werd Petrus’ gehoorzaamheid aan Jezus’ instructies gezegend?
5 Al vroeg in zijn aardse bediening leerde Jezus zijn discipelen op een treffende manier dat het erkennen van zijn autoriteit en het gehoorzamen van zijn geboden tot zegeningen zou leiden. Op een keer zei hij tegen Petrus, die visser was: „Steek af naar het diepe, en laat uw netten neer voor een vangst.” Petrus was er zeker van dat er geen vis zat en zei dus tegen Jezus: „Onderwijzer, wij hebben de hele nacht gezwoegd en niets gevangen.” Hij voegde er echter nederig aan toe: „Maar op uw verzoek zal ik de netten neerlaten.” Nadat Petrus Christus’ gebod had gehoorzaamd, ving hij „een grote menigte vis”. Diep onder de indruk „viel Simon Petrus aan de knieën van Jezus neer en zei: ’Ga van mij weg, Heer, want ik ben een zondig man.’” Maar Jezus antwoordde: „Wees niet langer bevreesd. Voortaan zult gij mensen levend vangen” (Lukas 5:1-10; Mattheüs 4:18). Wat leren we uit dat verslag?
6. (a) Wat illustreert het verslag over de wonderbare visvangst ten aanzien van de soort gehoorzaamheid die Jezus verlangt? (b) Hoe kunnen we Jezus’ voorbeeld volgen?
6 Jezus’ opdracht aan Petrus, Andreas en andere apostelen om „vissers van mensen” te worden, kwam niet voordat maar nadat ze deze verbazingwekkende vangst hadden binnengehaald (Markus 1:16, 17). Het is duidelijk dat Jezus geen blinde gehoorzaamheid verlangde. Hij gaf de mannen een overtuigende reden om hem te gehoorzamen. Net zoals het gehoorzamen van Jezus’ gebod om hun netten neer te laten overweldigende resultaten had, zou ook het gehoorzamen van Jezus’ gebod om ’mensen te vangen’ tot grote zegeningen leiden. Vol geloof gaven de apostelen gehoor aan Jezus’ woorden. Het verslag besluit: „Zij [brachten] de boten terug aan land en lieten alles in de steek en volgden hem” (Lukas 5:11). Als we in deze tijd anderen aanmoedigen een aandeel te hebben aan het maken van discipelen, volgen we Jezus’ voorbeeld. We verlangen niet dat mensen gewoon doen wat we zeggen, maar we geven hun overtuigende redenen om Christus’ gebod te gehoorzamen.
Overtuigende redenen en juiste motieven
7, 8. (a) Wat zijn enkele bijbelse redenen voor de Koninkrijksprediking en het maken van discipelen? (b) Welke schriftplaats in het bijzonder motiveert ons persoonlijk om met de prediking door te gaan? (Zie ook de voetnoot.)
7 Omdat we Christus’ autoriteit erkennen, nemen we deel aan de prediking van het Koninkrijk en het maken van discipelen. Welke andere bijbelse redenen om dat werk te doen, kunnen we delen met personen die we tot voortreffelijke werken willen aanmoedigen? Sta eens stil bij de volgende opmerkingen van verscheidene getrouwe Getuigen uit verschillende landen, en merk op hoe de geciteerde schriftplaatsen hun opmerkingen ondersteunen.
8 Roy, gedoopt in 1951: „Toen ik me aan Jehovah opdroeg, beloofde ik dat ik hem altijd zou dienen. Ik wil mijn belofte nakomen” (Psalm 50:14; Mattheüs 5:37). Heather, gedoopt in 1962: „Als ik denk aan alles wat Jehovah voor me heeft gedaan, wil ik hem mijn dankbaarheid tonen door hem trouw te dienen” (Psalm 9:1, 9-11; Kolossenzen 3:15). Hannelore, gedoopt in 1954: „Elke keer dat we in de dienst zijn, worden we geholpen door engelen — wat een voorrecht!” (Handelingen 10:30-33; Openbaring 14:6, 7) Honor, gedoopt in 1969: „Als Jehovah’s oordeelstijd komt, wil ik niet dat iemand in mijn buurt Jehovah en zijn Getuigen kan beschuldigen van nalatigheid en kan zeggen: ’Ik ben nooit gewaarschuwd!’” (Ezechiël 2:5; 3:17-19; Romeinen 10:16, 18) Claudio, gedoopt in 1974: „Als we prediken, verkeren we ’onder het oog van God’ en ’in gezelschap van Christus’. Stel je voor! Terwijl we in de dienst staan, bevinden we ons in het gezelschap van onze beste Vrienden.” — 2 Korinthiërs 2:17.b
9. (a) Wat onthult het verslag van wat Petrus en andere apostelen bij het vissen beleefden over het juiste motief om Christus te gehoorzamen? (b) Wat is in deze tijd het juiste motief om God en Christus te gehoorzamen, en waarom?
9 Uit het verslag over de wonderbare visvangst blijkt ook hoe belangrijk het is dat we het juiste motief hebben om Christus te gehoorzamen, namelijk liefde. Toen Petrus zei: „Ga van mij weg, Heer, want ik ben een zondig man”, ging Jezus niet weg en veroordeelde hij hem niet wegens een zonde (Lukas 5:8). Jezus bekritiseerde Petrus niet eens omdat hij hem smeekte weg te gaan, maar antwoordde vriendelijk: „Wees niet langer bevreesd.” Ongezonde vrees zou een verkeerd motief zijn geweest om Christus te gehoorzamen. In plaats daarvan zei Jezus tegen Petrus dat hij en zijn metgezellen zich nuttig zouden maken als vissers van mensen. In deze tijd gebruiken we evenmin vrees of soortgelijke negatieve emoties, zoals schuldgevoel en schaamte, om anderen ertoe te dwingen Christus te gehoorzamen. Alleen van ganser harte geschonken gehoorzaamheid gebaseerd op liefde voor God en Christus verheugt Jehovah’s hart. — Mattheüs 22:37.
„Maakt discipelen van mensen uit alle natiën”
10. (a) Welk aspect van Jezus’ gebod om discipelen te maken, betekende een grote uitdaging voor zijn discipelen? (b) Hoe reageerden de discipelen op Jezus’ gebod?
10 De tweede vraag die we in verband met Christus’ gebod zouden kunnen stellen is: waar moet dit maken van discipelen gebeuren? Jezus zei tegen zijn volgelingen: „Maakt discipelen van mensen uit alle natiën.” Vóór de tijd van Jezus’ bediening werden mensen uit de naties welkom geheten als ze naar Israël kwamen om Jehovah te dienen (1 Koningen 8:41-43). Jezus zelf had voornamelijk tot de natuurlijke joden gepredikt, maar nu zei hij zijn volgelingen naar mensen uit alle naties te gaan. In feite waren de visgronden oftewel het predikingsgebied van zijn discipelen beperkt geweest tot een kleine ’vijver’, de natuurlijke joden, maar nu zouden ze zich al gauw over de hele ’mensenzee’ uitstrekken. Hoewel deze verandering een uitdaging voor de discipelen betekende, gehoorzaamden ze Jezus’ gebod bereidwillig. Nog geen dertig jaar na Jezus’ dood kon de apostel Paulus schrijven dat het goede nieuws niet alleen tot de joden was gepredikt maar tot „heel de schepping die onder de hemel is”. — Kolossenzen 1:23.
11. Welke uitbreiding van de ’visgronden’ heeft sinds het begin van de twintigste eeuw plaatsgevonden?
11 In recenter tijden hebben we een vergelijkbare uitbreiding van het predikingsgebied gezien. Aan het begin van de twintigste eeuw waren de ’visgronden’ beperkt tot een paar landen. Maar Christus’ toenmalige volgelingen volgden het voorbeeld van de eerste-eeuwse christenen en breidden het gebied waarin ze predikten enthousiast uit (Romeinen 15:20). In het begin van de jaren dertig maakten ze discipelen in zo’n honderd landen. Tegenwoordig liggen onze ’visgronden’ in 235 landen. — Markus 13:10.
„Uit alle talen”
12. Welke uitdaging wordt door de profetie in Zacharia 8:23 beklemtoond?
12 Het maken van discipelen in alle naties is niet alleen geografisch maar ook taalkundig een uitdaging. Bij monde van de profeet Zacharia voorzei Jehovah: „Het zal zijn in die dagen dat tien mannen uit alle talen der natiën zullen vastgrijpen, ja, zij zullen werkelijk de slip vastgrijpen van een man die een jood is, en zeggen: ’Wij willen met ulieden gaan, want wij hebben gehoord dat God met ulieden is’” (Zacharia 8:23). In de grotere vervulling van deze profetie beeldt de „man die een jood is” het overblijfsel van gezalfde christenen af, terwijl de „tien mannen” de „grote schare” afbeelden (Openbaring 7:9, 10; Galaten 6:16).c Die grote schare discipelen van Christus zou in veel naties gevonden worden, en zoals Zacharia opmerkte, zouden ze talrijke talen spreken. Illustreert de moderne geschiedenis van Gods volk dat aspect van het discipelschap? Inderdaad.
13. (a) Welke ontwikkeling op het punt van talen heeft zich onder Gods hedendaagse volk voorgedaan? (b) Hoe heeft de getrouwe slaafklasse gereageerd op de groeiende behoefte aan geestelijk voedsel in verschillende talen? (Verwerk het kader „Publicaties voor de blinden”.)
13 In 1950 hadden wereldwijd zo’n drie op de vijf Getuigen van Jehovah Engels als moedertaal. In 1980 was die verhouding veranderd in ongeveer twee op de vijf, en tegenwoordig is van slechts één op de vijf Getuigen Engels de moedertaal. Hoe heeft de getrouwe en beleidvolle slaafklasse gereageerd op deze taalkundige verschuiving? Door in steeds meer talen geestelijk voedsel te verschaffen (Mattheüs 24:45). In 1950 bijvoorbeeld werd onze lectuur in 90 talen uitgegeven, maar nu is dat aantal gestegen tot ongeveer 400. Heeft deze grotere aandacht voor mensen van allerlei taalgroepen resultaat gehad? Ja! Elke week van het jaar worden gemiddeld zo’n 5000 mensen „uit alle talen” discipelen van Christus! (Openbaring 7:9) En de groei gaat door. In sommige landen halen de „netten” een heel goede vangst binnen! — Lukas 5:6; Johannes 21:6.
Een voldoening schenkende bediening
14. Hoe kunnen we personen in ons gebied helpen die een vreemde taal spreken? (Verwerk het kader „Gebarentaal en het maken van discipelen”.)
14 In veel westerse landen is met de komst van immigranten de uitdaging discipelen te maken van mensen uit ’elke taal’ heel dichtbij gekomen (Openbaring 14:6). Hoe kunnen we mensen in ons gebied helpen die een andere taal spreken dan wij? (1 Timotheüs 2:4) Door bij wijze van spreken het juiste visgerei te gebruiken. Bied hun lectuur aan in de taal die ze spreken. Tref zo mogelijk regelingen dat een Getuige die hun taal spreekt hen bezoekt (Handelingen 22:2). Dat is nu makkelijker te regelen, omdat veel Getuigen een andere taal hebben leren spreken om buitenlanders te helpen discipelen van Christus te worden. Uit verslagen blijkt dat het een voldoening schenkende ervaring is op die manier hulp te bieden.
15, 16. (a) Welke voorbeelden illustreren dat het lonend is personen te helpen die een vreemde taal spreken? (b) Over welke vragen in verband met het dienen in een anderstalig veld zouden we kunnen nadenken?
15 Neem eens twee voorbeelden uit Nederland, waar de georganiseerde Koninkrijksprediking in 35 talen wordt verricht. Een Getuige-echtpaar bood aan discipelen te gaan maken onder Poolssprekende immigranten. De respons op hun inspanningen was zo overweldigend, dat de man zich gedwongen voelde minder te gaan werken om een extra dag per week beschikbaar te hebben om de bijbel met belangstellenden te bestuderen. Het duurde niet lang of het echtpaar leidde wekelijks ruim twintig bijbelstudies. Ze merkten op: „Onze dienst maakt ons heel gelukkig.” Getuigen voelen zich bijzonder gelukkig als degenen die bijbelse waarheden in hun eigen taal horen, ertoe bewogen worden hun dankbaarheid te uiten. Zo stond er tijdens een in het Vietnamees gehouden vergadering een oudere man op die toestemming vroeg om te spreken. Met tranen in zijn ogen zei hij tegen de Getuigen: „Bedankt voor de moeite die jullie doen om mijn moeilijke taal te leren. Ik ben erg dankbaar dat ik op mijn leeftijd nog zo veel prachtige dingen uit de bijbel kan leren.”
16 Het is dan ook geen wonder dat degenen die in anderstalige gemeenten dienen zich rijk beloond voelen. Een echtpaar uit Groot-Brittannië zei: „De dienst in het anderstalige veld is een van de opwindendste die we in de veertig jaar dat we het Koninkrijk prediken, hebben meegemaakt.” Zouden wij persoonlijk onze omstandigheden zo kunnen aanpassen dat we een aandeel aan die opbouwende bediening kunnen hebben? Zouden degenen van jullie die nog op school zitten een vreemde taal kunnen leren als voorbereiding op dit type bediening? Dat zou de deur kunnen openen naar een voldoening schenkende manier van leven vol zegeningen (Spreuken 10:22). Waarom zou je dit niet met je ouders bespreken?
Variatie in onze methoden
17. Hoe zouden we meer mensen in ons gemeentegebied kunnen bereiken?
17 Het is begrijpelijk dat de omstandigheden van de meesten van ons het niet toelaten onze „netten” in een anderstalig veld uit te werpen. Maar misschien kunnen we in ons eigen gemeentegebied meer mensen bereiken dan op het moment het geval is. Hoe? Door variatie aan te brengen, niet zozeer in onze boodschap als wel in onze methoden. In veel streken wonen steeds meer mensen in streng beveiligde gebouwen. Veel anderen zijn niet thuis als we tijdens onze van-huis-tot-huisbediening aanbellen. Het kan dus zijn dat we onze „netten” op andere tijden en op andere plaatsen moeten uitwerpen. Daarmee volgen we het voorbeeld van Jezus. Hij deed moeite om in uiteenlopende situaties met mensen te praten. — Mattheüs 9:9; Lukas 19:1-10; Johannes 4:6-15.
18. Hoe is getuigenis geven op uiteenlopende plekken effectief gebleken? (Verwerk het kader „Discipelen maken van zakenmensen”.)
18 In sommige delen van de wereld is getuigenis geven waar maar ook mensen te vinden zijn een belangrijke manier van discipelen maken. Ervaren verkondigers zijn steeds meer aandacht gaan besteden aan het getuigenis geven op uiteenlopende plaatsen. Naast hun aandeel aan de van-huis-tot-huisbediening geven verkondigers nu getuigenis op luchthavens, in kantoorgebouwen, in winkels, op parkeerterreinen, bij bushaltes, op straat, in parken, op het strand en elders. Veel pasgedoopte Getuigen in Hawaii hebben op zulke plekken hun eerste contact gekregen. Het variëren van onze methoden helpt ons Jezus’ gebod om discipelen te maken grondig te volbrengen. — 1 Korinthiërs 9:22, 23.
19. Welke aspecten van Jezus’ opdracht aan ons worden in het volgende artikel besproken?
19 Jezus’ opdracht om discipelen te maken omvatte niet alleen waarom en waar we dat werk moeten doen, maar ook wat we moeten prediken en tot wanneer we ermee moeten doorgaan. Die twee aspecten van Jezus’ opdracht aan ons komen in het volgende artikel aan de orde.
[Voetnoten]
a De eerste twee vragen zullen we in dit artikel beschouwen. De laatste twee komen in het volgende artikel aan de orde.
b Verdere redenen om te prediken vinden we in Spreuken 10:5; Amos 3:8; Mattheüs 24:42; Markus 12:17; Romeinen 1:14, 15.
c Zie voor meer informatie over de vervullingen van deze profetie De Wachttoren van 15 mei 2001, blz. 12, en Jesaja’s profetie — Licht voor de hele mensheid, Deel 2, blz. 408, uitgegeven door Jehovah’s Getuigen.
-
-
’Leer hun alles te onderhouden wat ik u geboden heb’De Wachttoren 2004 | 1 juli
-
-
’Leer hun alles te onderhouden wat ik u geboden heb’
„Gaat daarom en maakt discipelen . . . en leert hun onderhouden alles wat ik u geboden heb.” — MATTHEÜS 28:19, 20.
1. Welk gesprek ontvouwde zich tussen de discipel Filippus en een man uit Ethiopië?
DE MAN uit Ethiopië was helemaal naar Jeruzalem gereisd. Daar had hij de God die hij liefhad, Jehovah, aanbeden. Kennelijk had hij ook Gods geïnspireerde Woord lief. Op de terugweg naar huis zat hij in zijn wagen een afschrift van de geschriften van de profeet Jesaja te lezen toen Filippus, een discipel van Christus, hem benaderde. Filippus vroeg de Ethiopiër: „Weet gij eigenlijk wel wat gij leest?” De man antwoordde: „Hoe zou ik dat toch ooit kunnen, tenzij iemand mij leidt?” Daarop hielp Filippus deze oprechte onderzoeker van de Schrift om een discipel van Christus te worden. — Handelingen 8:26-39.
2. (a) Waarom was het antwoord dat de Ethiopiër gaf opmerkelijk? (b) Welke vragen in verband met Christus’ opdracht om discipelen te maken gaan we bespreken?
2 Het antwoord van de Ethiopiër is opmerkelijk. Hij zei: ’Hoe zou ik dat kunnen, tenzij iemand me leidt.’ Ja, hij had een gids nodig, iemand die hem de weg wees. Dat hij dat zo zei, illustreert het belang van een specifieke instructie die Jezus vermeldde in zijn opdracht om discipelen te maken. Welke instructie? Laten we voor het antwoord onze bespreking van Jezus’ woorden in Mattheüs hoofdstuk 28 voortzetten. In het vorige artikel zijn we ingegaan op de vragen waarom? en waar? Nu gaan we nog twee vragen bespreken in verband met Christus’ gebod om discipelen te maken, namelijk wat? en wanneer?
’Leer hun alles te onderhouden’
3. (a) Hoe wordt iemand een discipel van Jezus Christus? (b) Wat moet onderwezen worden bij het maken van discipelen?
3 Wat moeten we onderwijzen om anderen te helpen discipelen van Christus te worden? Jezus gebood zijn volgelingen: „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest, en leert hun onderhouden alles wat ik u geboden heb” (Mattheüs 28:19, 20). We moeten dus de dingen onderwijzen die Christus geboden heeft.a Wat kunnen we echter doen om er zeker van te zijn dat iemand die Jezus’ geboden onderwezen krijgt, niet alleen een discipel wordt maar ook een discipel blijft? Eén sleutelfactor blijkt uit Jezus’ zorgvuldige woordkeus. Merk op dat hij niet enkel zei: ’Leer hun alles wat ik u geboden heb.’ Nee, hij zei: ’Leer hun alles te onderhouden wat ik u geboden heb’ (Mattheüs 19:17). Wat ligt daarin opgesloten?
4. (a) Wat wil het zeggen een gebod te onderhouden? (b) Illustreer hoe we iemand leren Christus’ geboden te onderhouden.
4 Een gebod onderhouden betekent een gebod opvolgen, het nakomen, zich eraan houden. Hoe leren we iemand dan de dingen die Christus heeft geboden te onderhouden of na te komen? Denk eens aan de manier waarop een rij-instructeur zijn leerlingen leert zich aan de verkeerswetten te houden. De leraar kan zijn leerlingen de verkeersregels in een klaslokaal leren. Maar om zijn leerlingen te leren hoe zich aan die regels te houden, moet hij hen begeleiden als ze echt in het verkeer rijden en hun best doen om het geleerde in praktijk te brengen. Zo is het ook als we de bijbel met mensen bestuderen; we leren hun Christus’ geboden. Maar we moeten de leerlingen ook gidsen bij hun pogingen Christus’ instructies in hun dagelijks leven en in de bediening toe te passen (Johannes 14:15; 1 Johannes 2:3). Willen we ons volledig kwijten van Christus’ gebod om discipelen te maken, dan moeten we dus zowel leraren als begeleiders zijn. Op die manier volgen we het voorbeeld na dat Jezus en Jehovah zelf hebben gegeven. — Psalm 48:14; Openbaring 7:17.
5. Waarom kan iemand met wie we de bijbel bestuderen, aarzelen om Christus’ gebod om discipelen te maken na te komen?
5 Anderen leren Jezus’ geboden te onderhouden, betekent ook dat we hen helpen het gebod om discipelen te maken in acht te nemen. Voor sommigen met wie we de bijbel bestuderen, kan dat een hele opgaaf zijn. Zelfs als ze voorheen actieve leden van een van de kerken van de christenheid waren, is het onwaarschijnlijk dat hun vroegere godsdienstleraren hun ooit hebben geleerd discipelen te gaan maken. Sommige kerkleiders geven ronduit toe dat wanneer het erom gaat hun kudde te leren evangeliseren, de kerken van de christenheid jammerlijk tekortschieten. In een commentaar bij Jezus’ gebod om de wereld in te gaan en allerlei mensen te helpen discipelen te worden, merkte de bijbelgeleerde John R. W. Stott op: „Onze nalatigheid om de strekking van dit gebod na te leven, is thans de grootste zwakheid van evangelische christenen op het terrein van de evangelisatie.” Hij voegde eraan toe: „We zijn geneigd onze boodschap van een afstand te verkondigen. Soms lijken we op mensen die drenkelingen raad toeroepen vanaf de veilige zeeoever. We duiken niet het water in om hen te redden. We zijn bang om nat te worden.”
6. (a) Hoe kunnen we het voorbeeld van Filippus volgen als we een bijbelstudent helpen? (b) Hoe kunnen we onze zorgzaamheid tonen als een bijbelstudent met het predikingswerk begint?
6 Als iemand met wie we de bijbel bestuderen vroeger tot een godsdienst behoorde waarvan de leden ’bang zijn om nat te worden’, kan het een uitdaging voor hem zijn om, bij wijze van spreken, zijn watervrees te overwinnen en Christus’ gebod om discipelen te maken na te komen. Hij heeft hulp nodig. Daarom moeten we geduldig zijn als we hem het soort onderricht en begeleiding geven dat zijn begrip verdiept en hem tot actie beweegt, net zoals het onderwijs van Filippus de Ethiopiër klaarheid verschafte en hem motiveerde zich te laten dopen (Johannes 16:13; Handelingen 8:35-38). Onze wens om bijbelstudenten het gebod om discipelen te maken te leren onderhouden, beweegt ons er bovendien toe hen letterlijk en figuurlijk te begeleiden wanneer ze hun eerste stappen in de Koninkrijksprediking zetten. — Prediker 4:9, 10; Lukas 6:40.
„Alles wat ik u geboden heb”
7. Welke geboden zijn erbij inbegrepen als we anderen leren ’alles te onderhouden’?
7 We beperken ons er niet toe nieuwe discipelen te leren discipelen te maken. Jezus gaf ons de opdracht anderen te leren ’alles te onderhouden’ wat hij geboden had. Dat omvat zeker de twee grootste geboden — God lief te hebben en onze naaste lief te hebben (Mattheüs 22:37-39). Hoe zou een nieuwe discipel geleerd kunnen worden die geboden te onderhouden?
8. Illustreer hoe een nieuwe discipel het gebod om liefde te tonen geleerd kan worden.
8 Denk nog eens aan de illustratie van iemand die rijles krijgt. Als de leerling zich met de instructeur naast zich door het verkeer beweegt, leert hij niet alleen door naar zijn instructeur te luisteren maar ook door andere automobilisten gade te slaan. De instructeur kan hem bijvoorbeeld wijzen op een automobilist die zo vriendelijk is een ander de gelegenheid te geven vóór hem in te voegen; of op een automobilist die hoffelijk de koplampen van zijn auto dimt om het tegemoetkomende verkeer niet te verblinden; of op een automobilist die bereidwillig hulp biedt aan een kennis met autopech. Zulke voorbeelden leren de leerling waardevolle lessen die hij bij het rijden in praktijk kan brengen. Op dezelfde manier leert een nieuwe discipel die zich op de weg ten leven bevindt niet alleen van zijn onderwijzer maar ook van de goede voorbeelden die hij in de gemeente ziet. — Mattheüs 7:13, 14.
9. Hoe leert een nieuwe discipel wat het wil zeggen het gebod om liefde te tonen te onderhouden?
9 Zo zou een bijbelstudent een alleenstaande moeder kunnen zien die veel moeite doet om samen met haar kleine kinderen naar de Koninkrijkszaal te komen. Misschien ziet hij iemand die neerslachtig is maar trouw de vergaderingen bezoekt ondanks haar strijd tegen depressiviteit, of een oudere weduwe die bejaarden naar elke gemeentevergadering rijdt, of een tiener die helpt bij het schoonmaken van de Koninkrijkszaal. De bijbelstudent kan een ouderling opmerken die ondanks zijn vele gemeenteverantwoordelijkheden trouw de leiding in de velddienst neemt. Misschien maakt hij kennis met een Getuige die gehandicapt en aan huis gebonden is maar die een bron van geestelijke aanmoediging is voor iedereen die hem bezoekt. De student kan een echtpaar zien dat drastische veranderingen in hun leven aanbrengt om de zorg voor hun bejaarde ouders op zich te kunnen nemen. Door zulke vriendelijke, behulpzame en betrouwbare christenen gade te slaan, leert de nieuwe discipel door hun voorbeeld wat het wil zeggen Christus’ gebod te gehoorzamen om God en de naaste, en vooral geloofsgenoten, lief te hebben (Spreuken 24:32; Johannes 13:35; Galaten 6:10; 1 Timotheüs 5:4, 8; 1 Petrus 5:2, 3). Op die manier kan — en moet — elk lid van de christelijke gemeente een leraar en een gids zijn. — Mattheüs 5:16.
„Tot het besluit van het samenstel van dingen”
10. (a) Hoe lang zullen we discipelen blijven maken? (b) Welk voorbeeld heeft Jezus gegeven in verband met de uitvoering van opdrachten?
10 Tot wanneer moeten we doorgaan met discipelen maken? Het hele besluit van het samenstel van dingen lang (Mattheüs 28:20). Zullen we dat aspect van Jezus’ opdracht kunnen nakomen? Als wereldwijde gemeente zijn we vastbesloten dat te doen. De afgelopen jaren hebben we graag onze tijd, energie en middelen gebruikt voor het vinden van personen die „de juiste gezindheid voor het eeuwige leven” bezitten (Handelingen 13:48). Tegenwoordig besteden Jehovah’s Getuigen wereldwijd elke dag van het jaar gemiddeld ruim drie miljoen uur aan de Koninkrijksprediking en het maken van discipelen. We doen dat in navolging van Jezus’ voorbeeld. Hij verklaarde: „Mijn voedsel is, dat ik de wil doe van hem die mij heeft gezonden en zijn werk voleindig” (Johannes 4:34). Dat is ook onze innige wens (Johannes 20:21). We willen meer doen dan een begin maken met het werk dat ons is toevertrouwd; we willen het voltooien. — Mattheüs 24:13; Johannes 17:4.
11. Wat is sommigen van onze broeders en zusters overkomen, en waar moeten wij over nadenken?
11 Het stemt ons echter bedroefd te moeten constateren dat sommigen van onze geloofsgenoten geestelijk zwak zijn geworden en het daardoor langzamer aan zijn gaan doen of gestopt zijn met het nakomen van Christus’ gebod om discipelen te maken. Bestaat er een manier waarop we hen kunnen helpen hun omgang met de gemeente en hun aandeel aan het maken van discipelen te hervatten? (Romeinen 15:1; Hebreeën 12:12) Uit de manier waarop Jezus zijn apostelen hielp toen ze tijdelijk in een zwakke toestand verkeerden, kunnen we afleiden wat we nu kunnen doen.
Toon bezorgdheid
12. (a) Wat deden Jezus’ apostelen vlak voor zijn dood? (b) Hoe behandelde Jezus zijn apostelen ondanks het feit dat ze van ernstige zwakheden blijk hadden gegeven?
12 Aan het eind van Jezus’ aardse bediening, toen zijn dood naderde, ’lieten de apostelen hem in de steek en vluchtten’. Zoals Jezus had voorzegd, raakten ze „verstrooid . . ., een ieder naar zijn eigen huis” (Markus 14:50; Johannes 16:32). Hoe behandelde Jezus zijn geestelijk verzwakte metgezellen? Kort na zijn opstanding zei Jezus tegen enkelen van zijn volgelingen: „Vreest niet! Gaat, bericht mijn broeders dat zij naar Galilea moeten gaan, en daar zullen zij mij zien” (Mattheüs 28:10). Hoewel de apostelen van ernstige zwakheden blijk hadden gegeven, noemde Jezus hen toch „mijn broeders” (Mattheüs 12:49). Hij had het vertrouwen in hen niet verloren. Jezus was dus barmhartig en vergevensgezind, net zoals Jehovah barmhartig en vergevensgezind is (2 Koningen 13:23). Hoe kunnen we Jezus’ voorbeeld volgen?
13. Hoe moeten we degenen bezien die geestelijk zwak zijn geworden?
13 We moeten diep bezorgd zijn over degenen die het langzamer aan zijn gaan doen of met de bediening zijn gestopt. We herinneren ons nog de goede werken die deze geloofsgenoten vroeger hebben gedaan — sommigen misschien tientallen jaren lang (Hebreeën 6:10). We missen de omgang met hen (Lukas 15:4-7; 1 Thessalonicenzen 2:17). Maar hoe kunnen we onze bezorgdheid over hen tonen?
14. Hoe kunnen we in navolging van Jezus een zwakke helpen?
14 Jezus zei tegen de terneergeslagen apostelen dat ze naar Galilea moesten gaan en dat ze hem daar zouden zien. In feite nodigde Jezus hen uit een speciale bijeenkomst bij te wonen (Mattheüs 28:10). Zo moedigen wij nu degenen die geestelijk zwak zijn aan, de vergaderingen van de christelijke gemeente bij te wonen, en misschien moeten we hen daar meer dan eens toe aanmoedigen. In het geval van de apostelen had de uitnodiging resultaat, want „de elf discipelen gingen . . . naar Galilea, naar de berg waar Jezus met hen had afgesproken” (Mattheüs 28:16). Wat zijn wij blij als zwakkeren net zo reageren op onze hartelijke uitnodigingen en weer christelijke vergaderingen gaan bijwonen! — Lukas 15:6.
15. Hoe kunnen we Jezus’ voorbeeld volgen bij het verwelkomen van zwakken die naar onze vergaderplaats komen?
15 Hoe zullen we reageren als een zwakkere christen bij de Koninkrijkszaal arriveert? Nu, wat deed Jezus toen hij zijn apostelen, van wie het geloof tijdelijk verzwakt was, op de afgesproken plaats van bijeenkomst zag? „Jezus trad naderbij en sprak tot hen” (Mattheüs 28:18). Hij stond niet op een afstand naar hen te kijken maar ging naar hen toe. Wat zullen de apostelen zich opgelucht gevoeld hebben toen Jezus dat initiatief nam! Laten ook wij het initiatief nemen en geestelijk zwakken die moeite doen om naar de christelijke gemeente terug te keren, hartelijk verwelkomen.
16. (a) Wat kunnen we leren van de manier waarop Jezus zijn volgelingen behandelde? (b) Hoe kunnen we Jezus’ kijk op zwakkeren weerspiegelen? (Zie voetnoot.)
16 Wat deed Jezus nog meer? Ten eerste deed hij een bekendmaking: „Alle autoriteit . . . is mij gegeven.” Ten tweede gaf hij hun een opdracht: „Gaat daarom en maakt discipelen.” Ten derde deed hij een belofte: „Ik ben met u alle dagen.” Maar is het ons opgevallen wat Jezus niet deed? Hij bestrafte de discipelen niet wegens hun tekortkomingen en twijfels (Mattheüs 28:17). Was zijn benadering doeltreffend? Ja. Het duurde niet lang of de apostelen waren weer ’aan het onderwijzen en het goede nieuws aan het bekendmaken’ (Handelingen 5:42). Door Jezus’ voorbeeld ten aanzien van de houding tegenover zwakkeren na te volgen, kunnen we hopen soortgelijke hartverwarmende resultaten in onze plaatselijke gemeente te zien.b — Handelingen 20:35.
„Ik ben met u alle dagen”
17, 18. Welke versterkende gedachten liggen opgesloten in Jezus’ woorden „Ik ben met u alle dagen”?
17 In de laatste woorden van Jezus’ opdracht, „Ik ben met u alle dagen”, ligt een versterkende gedachte opgesloten voor iedereen die ernaar streeft Christus’ gebod om discipelen te maken na te komen. Welke tegenstand we ook van vijanden mogen ondervinden tegen onze Koninkrijksprediking en welke vormen van laster ze ook tegen ons mogen spuien, we hebben geen reden om bang te zijn. Waarom niet? Omdat Jezus, onze Leider, die „alle autoriteit in de hemel en op aarde” heeft, met ons is om ons te steunen!
18 Jezus’ belofte „Ik ben met u alle dagen” is ook een bron van grote troost. Terwijl we ons inspannen om Christus’ gebod om discipelen te maken te volbrengen, beleven we niet alleen vreugdevolle maar ook verdrietige dagen (2 Kronieken 6:29). Sommigen van ons maken een droevige periode door tijdens de rouw om een innig beminde (Genesis 23:2; Johannes 11:33-36). Anderen kampen met de ouderdom, waarin gezondheid en kracht achteruitgaan (Prediker 12:1-6). Weer anderen worden bij tijden overweldigd door gevoelens van neerslachtigheid (1 Thessalonicenzen 5:14). En een groeiend aantal van ons worstelt met zware financiële problemen. En toch, ondanks zulke moeilijkheden, maken we een succes van onze bediening omdat Jezus „alle dagen” met ons is, ook op de donkerste dagen van ons leven. — Mattheüs 11:28-30.
19. (a) Welke instructies omvat Jezus’ opdracht om discipelen te maken? (b) Wat stelt ons in staat Christus’ opdracht te volbrengen?
19 Zoals we in dit en het vorige artikel hebben gezien, is Jezus’ opdracht om discipelen te maken alomvattend. Jezus vertelde ons waarom en waar we zijn gebod moeten nakomen. Hij vertelde ons ook wat we moeten onderwijzen en tot wanneer we dat moeten doen. Het is waar dat de vervulling van die grootse opdracht een uitdaging is. Maar met Christus’ autoriteit achter ons en zijn aanwezigheid naast ons kunnen we ze volbrengen! Daar zijn we het toch over eens?
[Voetnoten]
a Een naslagwerk wijst erop dat het bij het gebod om te dopen en te leren ’strikt genomen niet om twee opeenvolgende handelingen gaat’, maar dat ’het leren een voortdurend proces is, dat voor een deel aan de doop voorafgaat en voor een deel op de doop volgt’.
b Verdere informatie over de manier waarop we zwakkeren moeten bezien en helpen is te vinden in De Wachttoren van 1 februari 2003, blz. 15-18.
-
-
’Leer hun alles te onderhouden wat ik u geboden heb’De Wachttoren 2004 | 1 juli
-
-
a Een naslagwerk wijst erop dat het bij het gebod om te dopen en te leren ’strikt genomen niet om twee opeenvolgende handelingen gaat’, maar dat ’het leren een voortdurend proces is, dat voor een deel aan de doop voorafgaat en voor een deel op de doop volgt’.
-