Redeneert u doeltreffend aan de hand van de Schrift?
„Paulus . . . ging volgens zijn gewoonte daar naar hen toe, en drie sabbatten achtereen redeneerde hij met hen aan de hand van de Schriften.” — HANDELINGEN 17:2.
1. Waarom is de bijbel kostbaar voor ons?
HOE kostbaar is Gods Woord! Het geeft antwoord op uiterst belangrijke vragen waarop geen andere bron het antwoord heeft. Wat de bijbel verschaft, is niet louter een van de vele meningen over het leven; het is de waarheid. In zijn Woord vertelt Jehovah ons wat hij van ons verlangt, en al zijn vereisten zijn voor ons bestwil. — Psalm 19:7-11; Jesaja 48:17.
2. (a) Hoe kunnen wij anderen tot wie wij prediken duidelijk maken wat de bron van onze boodschap is? (b) Tot het persoonlijk beschouwen van welke vragen worden wij aangemoedigd?
2 Omdat Jehovah’s Getuigen ervan overtuigd zijn dat de bijbel werkelijk van God afkomstig is en dat wat erin staat de kracht bezit om mensen ten goede te beïnvloeden, bevelen zij de inhoud ervan dringend bij anderen aan (Hebreeën 4:12). Wanneer zij aan de openbare bediening deelnemen, willen zij dat de mensen beseffen dat de boodschap die zij verkondigen niet van henzelf afkomstig is maar uit Gods eigen Woord komt. Daarom maken zij een rechtstreeks gebruik van de bijbel en lezen indien enigszins mogelijk anderen er zelfs uit voor. Gebruikt u de bijbel ook zo? Kunt u aan de hand van de Schrift op een zodanige wijze met oprechte mensen redeneren dat zij geholpen worden te begrijpen en te aanvaarden wat erin wordt geleerd? — 2 Timótheüs 2:15.
3, 4. (a) Hoe werd in Jeremia’s tijd beklemtoond dat het belangrijk was Gods eigen woord te spreken? (b) Tot wie willen wij de mensen brengen die wij onderwijzen, en waarop willen wij hun aandacht vestigen?
3 Dat het belangrijk is mensen te vertellen wat God zegt, in plaats van persoonlijke meningen aan hen over te dragen, werd in de dagen van de profeet Jeremia duidelijk onder de aandacht gebracht. Die periode in de geschiedenis had een profetische betekenis voor onze dagen. De meeste profeten in Jeruzalem destijds deden uitspraken waarvan zij dachten dat de mensen ze graag wilden horen, maar zij maakten niet loyaal het woord van Jehovah bekend. Over hen zei Jehovah: „Het visioen van hun eigen hart spreken zij — niet uit de mond van Jehovah.” En hij voegde er krachtig aan toe: „Laat degene bij wie mijn eigen woord is, mijn woord naar waarheid spreken.” — Jeremia 23:16-28.
4 Jeremia ’sprak Jehovah’s woord’ beslist ’naar waarheid’. Ook wij dienen ons verplicht te voelen ons nauwkeurig aan de Schrift te houden wanneer wij anderen onderwijzen. Wij willen niet dat mensen discipelen van ons worden. Wij willen dat zij aanbidders van Jehovah zijn, dat zij in de voetstappen van Jezus Christus treden, en dat zij waardering hebben voor de organisatie waarvan Jehovah zich bedient om zijn dienstknechten in deze tijd te leiden. — Vergelijk 1 Korinthiërs 1:11-13; 3:5-7.
5. Hoe verschaft Johannes 7:16-18 leiding (a) voor ouderlingen? (b) voor ons allen wanneer wij aan de velddienst deelnemen?
5 Jezus zelf heeft gezegd: „Wat ik leer, is niet van mij, maar behoort hem toe die mij heeft gezonden. Indien iemand zijn wil wenst te doen, zal hij betreffende deze leer weten of ze uit God is of dat ik uit mijzelf spreek. Wie uit zichzelf spreekt, zoekt zijn eigen heerlijkheid” (Johannes 7:16-18). Zelfs de volmaakte Zoon van God hoedde zich er zorgvuldig voor uit zichzelf te spreken. Hoeveel te meer dienen wij dit dan te doen! Het is daarom terecht een noodzakelijk vereiste dat ouderlingen bij hun kunst van onderwijzen ’stevig vasthouden aan het getrouwe woord’! (Titus 1:9) Hoe passend is dan ook de raad die in 2 Timótheüs 4:2 wordt gegeven: „Predik het woord”! Dat is de maatstaf waaraan wij zowel binnen de gemeente als buiten in de velddienst vasthouden.
6. Wat moeten wij behalve verzen uit de bijbel voorlezen gewoonlijk nog meer doen? Illustreer dit.
6 Dit betekent echter niet dat wij eenvoudigweg verzen uit de bijbel moeten voorlezen zonder verder iets daarover te zeggen. Willen de mensen de volledige betekenis van de schriftplaatsen kunnen vatten, dan is het belangrijk dat zij onderscheiden welke toepassing ze hebben. Dat was ook zo in het geval van de Ethiopische eunuch over wie in Handelingen 8:26-38 gesproken wordt. De man las de profetie van Jesaja, doch hij begreep de betekenis er niet van. Maar toen zijn vragen eenmaal beantwoord waren, toen hij de betekenis vatte van de dingen die hij gelezen had en besefte hoe ze op hem persoonlijk van toepassing waren, werd hij een christen. Wij dienen waarheidszoekers in deze tijd soortgelijke hulp te verschaffen, en moeten er voortdurend goed op letten dat wij het woord der waarheid juist hanteren.
Hoe Jezus de Schrift gebruikte
7. Wiens voorbeeld is bij uitstek geschikt om ons te helpen bekwamer te worden in het redeneren aan de hand van de Schrift?
7 Jezus Christus heeft het uitnemendste voorbeeld gegeven in het doeltreffend gebruik van de Schrift (Matthéüs 7:28, 29; Johannes 7:45, 46). Door zijn manier van onderwijzen te analyseren, kunnen wij geholpen worden bekwamer te worden in het redeneren aan de hand van de Schrift. Beschouw de volgende voorbeelden eens:
8. (a) Welke vraag stelde „een zekere man die goed onderlegd was in de Wet” aan Jezus? (b) Hoe pakte Jezus deze kwestie aan, en waarom?
8 In Lukas hoofdstuk 10, vers 25-28, lezen wij over „een zekere man die goed onderlegd was in de Wet” en die om Jezus op de proef te stellen, vroeg: „Leraar, door wat te doen, zal ik eeuwig leven beërven?” Hoe zou u die vraag beantwoord hebben? Wat deed Jezus? Hij had gemakkelijk een rechtstreeks antwoord kunnen geven, maar hij besefte dat de man al een vaststaande mening over de kwestie had. Daarom vroeg Jezus hem hoe hij de vraag zou beantwoorden, met de woorden: „Wat staat er in de Wet geschreven? Hoe leest gij?” De man antwoordde: „’Gij moet Jehovah, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht en met geheel uw verstand’, en: ’uw naaste als uzelf.’” Jezus’ reactie luidde: „Gij hebt juist geantwoord”, en vervolgens parafraseerde hij een gedeelte van Leviticus 18:5 door te zeggen: „Blijf dit doen en gij zult leven verkrijgen.” Bij een andere gelegenheid haalde Jezus in antwoord op een vraag zelf die twee geboden aan (Markus 12:28-31). Maar ditmaal was de man met wie hij sprak iemand die de Mozaïsche wet kende en die blijkbaar wilde zien of Jezus het eens was met wat hij daaruit had geleerd. Jezus liet hem de voldoening smaken zelf het antwoord te geven.
9. (a) Wat deed Jezus om de man te helpen beseffen wat de bedoeling was van een van de schriftplaatsen die hij had aangehaald? (b) Waarom was die methode doeltreffend?
9 Niettemin ontging die man de volledige betekenis van de schriftplaatsen die hij aangehaald had. Daarom zei de man die „wilde aantonen dat hij rechtvaardig was” het volgende tot Jezus: „Wie is dan mijn naaste?” Jezus haalde in zijn antwoord geen schriftplaatsen meer aan. Hij gaf niet eenvoudigweg een definitie waartegen de man misschien bezwaar had kunnen maken. Hij gebruikte daarentegen een illustratie — een uitstekende illustratie, die werkelijk aan de behoeften van de man beantwoordde, en die hem zou helpen over de betekenis van de schriftplaats te redeneren. Jezus vertelde over een Samaritaan die oog had voor zijn naasten en die een beroofde en neergeslagen reiziger te hulp kwam, terwijl een priester en een leviet dat niet hadden gedaan. Deze illustratie bewerkstelligde dat de uitdrukking „naaste” een betekenis kreeg die deze man nog nooit had onderscheiden, en wel op een manier die erop gericht was het hart te bereiken. Vervolgens stelde Jezus tot besluit een vraag om zich ervan te vergewissen dat de man begrepen had waar het om ging, en hij drukte hem op het hart in zijn eigen leven toe te passen wat zij besproken hadden. — Lukas 10:29-37.
10. (a) Wat kunnen wij uit dat voorbeeld van Jezus’ onderwijs leren? (b) Hoe zouden wij enkele van die punten kunnen toepassen als wij ons lopende Onderwerp voor gesprekken in de velddienst gebruiken?
10 Wat kunnen wij uit dit voorbeeld van onderwijs leren? Hebt u het volgende opgemerkt? (1) Jezus vestigde in zijn antwoord op de eerste vraag van de man de aandacht op de Schrift. (2) De man werd door Jezus uitgenodigd zich te uiten, en werd warm geprezen toen hij in zijn commentaar blijk gaf van onderscheidingsvermogen. (3) Jezus zorgde ervoor dat het verband tussen de vraag en de Schrift niet uit het oog verloren werd, zoals blijkt uit 10 vers 28. (4) Er werd gebruik gemaakt van een illustratie die een beroep deed op het hart om ervoor te zorgen dat de man de werkelijke betekenis van het antwoord niet zou ontgaan. Als wij volgens dat patroon te werk gaan, kunnen wij geholpen worden doeltreffend met anderen te redeneren aan de hand van de Schrift.
„Leraar, gij hebt goed gesproken”
11. (a) Welk rake antwoord gaf Jezus toen de Sadduceeën hem een vraag stelden over het verband dat er tussen het huwelijk en de opstanding bestond? (b) Waarom liet hij het daar niet bij?
11 In Lukas hoofdstuk 20, vers 27-40, staat nog een prachtig voorbeeld opgetekend van doeltreffend gebruik van Gods Woord. Enkele Sadduceeën waren naar Jezus toe gekomen met een vraag. Zij legden Jezus een situatie voor die, naar zij dachten, aantoonde hoe dwaas het was te geloven dat de doden weer zouden leven. Zij vertelden over een vrouw die zeven echtgenoten achtereen had gehad. „Van wie van hen wordt zij dientengevolge in de opstanding de vrouw?” vroegen zij. Het antwoord dat Jezus gaf, was duidelijk helemaal niet wat zij verwachtten. Klaarblijkelijk hadden zij nooit stilgestaan bij de mogelijkheid dat degenen die een opstanding kregen niet zouden trouwen maar in dit opzicht als de engelen zouden zijn. Er was echter meer nodig om het antwoord overredingskracht te geven.
12. (a) Welke redenatie gebruikte Jezus ter ondersteuning van het geloof in de opstanding? (b) Waarom was deze redenatie bijzonder geschikt voor de Sadduceeën?
12 Jezus besefte dat het eigenlijke probleem van de Sadduceeën was dat zij niet in de opstanding geloofden. Daarom vestigde hij daar speciaal de aandacht op. Hij baseerde zijn redenering op de geschriften van Mozes, op Exodus 3:6, waarin de Sadduceeën beleden te geloven. Hij redeneerde: „Dat de doden worden opgewekt, heeft zelfs Mozes onthuld in het bericht over het doornbos, wanneer hij Jehovah ’de God van Abraham en de God van Isaäk en de God van Jakob’ noemt.” Maar konden de Sadduceeën in die woorden een toespeling op de opstanding zien? Dat konden zij pas toen Jezus eraan toevoegde: „Hij is geen God van de doden, maar van de levenden, want voor hem leven zij allen.” Het was logisch: Levenloze voorwerpen en levenloze mensen kunnen een Schepper hebben, maar alleen levende mensen kunnen een God hebben, Iemand aan wie zij toegewijd kunnen zijn en die zij kunnen aanbidden. Als Abraham, Isaäk en Jakob alleen maar dood en begraven waren, en geen verdere levensvooruitzichten hadden, zou Jehovah wellicht tot Mozes hebben gezegd: ’Ik was hun God.’ Maar dat zei hij niet. Is het verwonderlijk dat sommigen van de schriftgeleerden, nadat zij gehoord hadden hoe Jezus aan de hand van de Schrift over deze kwestie redeneerde, reageerden met de woorden: „Leraar, gij hebt goed gesproken”?
13. Welke hier gegeven suggesties kunnen ons helpen bij het ontwikkelen van de bekwaamheid om aan de hand van de Schrift te redeneren? Leg bij elk van deze suggesties uit waarom u ze belangrijk vindt.
13 Hoe kunt u zo’n bekwaamheid om aan de hand van de Schrift te redeneren, verwerven of verder ontwikkelen? Een aantal dingen zijn van belang: (1) U moet een gedegen kennis van de Schrift hebben. Geregelde persoonlijke studie en geregeld vergaderingbezoek spelen een belangrijke rol bij het verwerven van die kennis. (2) U moet de tijd nemen om te mediteren, om in uw geest waarheden vanuit verschillende gezichtspunten te onderzoeken en uw waardering ervoor te vergroten. (3) Als u studeert, zoek dan niet alleen naar verklaringen van schriftplaatsen maar ook naar schriftuurlijke redenen voor die verklaringen. Noteer deze naast de schriftplaatsen die u wilt bespreken. (4) Beschouw hoe u schriftplaatsen aan verschillende soorten mensen zou uitleggen. (5) Denk erover na hoe u bepaalde punten zou kunnen illustreren. Al deze dingen zijn van grote waarde bij het aankweken van de bekwaamheid om aan de hand van de Schrift te redeneren.
Redenering aangepast aan het publiek
14. Welke opmerkenswaardige aspecten van Paulus’ onderwijsmethode worden in Handelingen 17:2, 3 onder onze aandacht gebracht?
14 Ook de apostel Paulus was een voortreffelijk onderwijzer, iemand van wie wij veel kunnen leren. Een tijdlang reisde de arts Lukas met hem mee, en zijn beschrijving van Paulus’ activiteiten is opmerkenswaardig. Hij bericht: „Zij . . . kwamen te Thessaloníka, waar een synagoge van de joden was. Paulus dan ging volgens zijn gewoonte daar naar hen toe, en drie sabbatten achtereen redeneerde hij met hen aan de hand van de Schriften, waarbij hij door middel van verwijzingen verklaarde en bewees dat de Christus moest lijden en uit de doden moest opstaan, en hij zei: ’Dit is de Christus, deze Jezus die ik aan u verkondig.’” Wat was het resultaat? Jehovah zegende Paulus’ krachtsinspanningen. „Sommigen van hen [werden] gelovigen . . . evenals een grote menigte van de Grieken die God aanbaden, en niet weinigen van de voornaamste vrouwen.” De onderwijsmethode die door Paulus werd toegepast, is bijzonder opmerkenswaard: Hij deed meer dan de Schrift voorlezen; hij redeneerde aan de hand ervan en paste zijn redenering aan zijn publiek aan. Hij vertelde hun niet gewoon het goede nieuws, maar hij verklaarde het en leverde bewijzen uit het geïnspireerde Woord van God (Handelingen 17:1-4). Sta eens stil bij twee voorbeelden van Paulus’ onderwijsmethode:
15. (a) Hoe trachtte Paulus, toen hij een joods publiek te Antiochië in Pisidië toesprak, een gemeenschappelijk uitgangspunt te vinden? (b) Waarom is het volgens u bij onze prediking belangrijk een gemeenschappelijk uitgangspunt te vinden?
15 In Handelingen 13:16-41 staat een toespraak opgetekend die Paulus voor een joods publiek in het in Pisidië gelegen Antiochië hield. Eerst deed hij er moeite voor een gemeenschappelijk uitgangspunt te vinden. (Zie 13 vers 16, 17.) Waarom deed hij dat? Omdat het hen zou helpen bereid te zijn om te redeneren over het onderwerp dat hij met hen wilde bespreken. Hij stelde zich niet voor als een lid van de christelijke gemeente met een boodschap voor hen omtrent Jezus Christus. Hij sprak tot joden en nam derhalve hun denkwijze in aanmerking. Hij erkende dat zijn publiek bestond uit mensen die God vreesden en gaf te kennen dat hij, net als de meesten van hen, van geboorte een Hebreeër was. Ook stipte hij betekenisvolle gebeurtenissen uit de geschiedenis van Israël aan. Maar hoe slaagde hij erin niet van die gemeenschappelijke basis af te stappen toen hij over Jezus Christus sprak?
16. Hoe slaagde Paulus erin niet van die gemeenschappelijke basis af te stappen toen hij tot die joden over Jezus sprak?
16 Paulus introduceerde Jezus als een nakomeling van David en als iemand wiens identiteit was vastgesteld door Johannes de Doper, van wie algemeen erkend werd dat hij een profeet van God was geweest (Handelingen 13:22-25; Lukas 20:4-6). Maar Paulus wist dat zijn publiek ervan op de hoogte was dat Jezus door de regeerders in Jeruzalem verworpen was, en daarom bracht de apostel deze kwestie zelf te berde en legde uit dat zelfs de verwerping en terechtstelling van Jezus als een vervulling van profetieën was geschied (Handelingen 13:27-29). Hij wees erop dat God zelf vervolgens ten behoeve van Jezus was opgetreden door hem uit de doden op te wekken en dat er onder de joden ooggetuigen waren van het feit dat Jezus was opgewekt (Handelingen 13:30, 31). Paulus was zich er terdege van bewust dat deze zaak voor velen moeilijk te aanvaarden zou kunnen zijn en daarom legde hij uit dat hij sprak over ’het goede nieuws omtrent de belofte die aan de voorvaders is gedaan’. Dat dit zo was, toonde hij aan door eerst iets aan te halen uit Psalm 2:7, vervolgens uit Jesaja 55:3 en ten slotte uit Psalm 16:10. Redenerend over de laatstgenoemde schriftplaats toonde hij aan dat deze niet in David in vervulling gegaan kon zijn, aangezien deze ’wel het verderf gezien heeft’. Ze moest dus van toepassing zijn op degene die „het verderf niet heeft gezien” doordat hij door God uit de doden was opgewekt (Handelingen 13:32-37). Nadat Paulus dit punt uiteengezet had, gaf hij er een motiverend besluit aan. Hij wist dat het voor de mensen uitermate belangrijk was het gehoorde ernstig te nemen. Velen reageerden gunstig. — Handelingen 13:38-43.
17. (a) Waarom zette Paulus in Athene de waarheid op een andere manier uiteen? (b) Wat kunnen wij leren van hetgeen hij bij die gelegenheid deed?
17 Als Paulus tot een niet-joods publiek sprak, bediende hij zich van soortgelijke onderwijsbeginselen. Toen hij zich derhalve op de Areópagus in de Griekse stad Athene bevond, paste hij zijn voordracht aan de omstandigheden en de denkwijze van Atheners aan. In een poging een gemeenschappelijk uitgangspunt te vinden, prees hij hen omdat zij religieusgezinde mensen waren. Hij maakte gewag van een altaar in de stad, een altaar met het opschrift: „Aan een onbekende God”. Deze God, zo verklaarde Paulus, was Degene die hij verkondigde (Handelingen 17:22, 23). Nadat hij dat gedaan had, parafraseerde hij gedeelten uit de geïnspireerde Schriften en begon vervolgens op basis hiervan met hen te redeneren. En omdat Paulus enigszins bekend was met de Griekse literatuur, haalde hij ook hun dichters aan, niet als autoriteit waarop hij zich beriep, maar om aan te tonen dat bepaalde dingen waarover hij sprak in hun eigen literatuur werden erkend. Als gevolg hiervan werden sommigen gelovigen. — Handelingen 17:24-31, 34.
18. Wat kan ons helpen onze inspanningen om met anderen aan de hand van de Schrift te redeneren succesvol te doen zijn?
18 Het goede nieuws dat Paulus in Athene predikte, was dezelfde boodschap die hij in Antiochië had gebracht. De reden voor het verschil in voordrachtsstijl was dat hij inzag wat er nodig was om met mensen te redeneren. Hij bekommerde zich zozeer om hen dat hij zich de extra inspanning getroostte die nodig was om dat te doen. En die inspanning wierp goede resultaten af. Mogen ook wij ons de benodigde inspanning getroosten en Gods zegen afsmeken over onze inspanningen om met anderen te redeneren aan de hand van de Schrift opdat wij het goede nieuws met alle soorten van mensen mogen delen. — 1 Korinthiërs 9:19-23.
Wat hebben wij geleerd?
◻ Waarom is het belangrijk in onze bediening rechtstreeks de bijbel te gebruiken?
◻ Welke voortreffelijke onderwijsbeginselen worden in Lukas 10:25-37 geïllustreerd?
◻ Welke gewoonten kunnen ons helpen bij het ontwikkelen van de bekwaamheid om aan de hand van de Schrift te redeneren?
◻ In hoeverre zou de achtergrond van mensen invloed kunnen hebben op de wijze waarop wij trachten met hen te redeneren?