ZOUT
De witte kristallijne verbinding natriumchloride (NaCl), die bekendstaat als keukenzout. In de aarde bevinden zich enorme ondergrondse steenzoutafzettingen, waarvan sommige honderden meters dik zijn. De oceanen der aarde bevatten per kilogram zeewater ongeveer 35 g zouten, voor het grootste deel natriumchloride. Dit lijkt wellicht heel weinig, maar toch bevat een kubieke kilometer zeewater bijna 27 miljoen ton zout. De Dode Zee (Zoutzee) in Palestina is ongeveer negenmaal zo zout (Ge 14:3). Zout was voor de Israëlieten gemakkelijk verkrijgbaar. Door water uit de Dode Zee in te dampen verkreeg men voldoende zout, dat echter van slechte kwaliteit was. Bij de Z-punt van de Dode Zee, niet ver van de plaats waar Lots vrouw een zoutpilaar werd, bevonden zich zouthoudende heuvels (Ge 19:26; Ze 2:9). Waarschijnlijk kwam het zout in N-Palestina, althans voor een deel, van de Feniciërs, die het naar verluidt door indamping van water uit de Middellandse Zee verkregen.
Ondanks die praktisch onuitputtelijke voorraden is zout niet altijd zo gemakkelijk verkrijgbaar geweest voor de mens. Er zijn oorlogen en revoluties om gestreden. In het oude China was alleen goud waardevoller. Vrouwen en kinderen zijn voor keukenzout in slavernij verkocht. Caesars soldaten kregen geld om zout te kopen; het ontvangen bedrag werd salarium genoemd. Van dit Latijnse woord is ons woord „salaris” afgeleid. — Vgl. Ezr 4:14.
De bijbel zegt dat zout, als middel om voedsel te kruiden, een essentieel bestanddeel van ’s mensen voeding is (Job 6:6). Onder de Mozaïsche wet moest alles wat op het altaar aan Jehovah werd geofferd, gezouten zijn, niet om de smaak, maar ongetwijfeld omdat zout een afbeelding vormde van iets dat vrij was van bederf of verval (Le 2:11, 13; Ez 43:24). Kennelijk werden er voor dit doel grote hoeveelheden zout op het tempelterrein opgeslagen. Ezra zorgde ervoor dat er genoeg voorhanden was voor de offers (Ezr 6:9; 7:21, 22). Naar verluidt schonk Antiochus III (ca. 198 v.G.T.) 375 medimnen (ca. 20.000 l) zout voor de tempeldienst.
Aan zout werd een bepaalde medicinale en antiseptische werking toegeschreven. Pasgeboren baby’s werden na de geboorte soms met zout afgewreven (Ez 16:4). In beperkte hoeveelheden is zout op bepaalde zure bodems, of met mest vermengd, nuttig, maar raakt de grond met zout doortrokken, dan doodt het de vegetatie en wordt het land onvruchtbaar en geeft het geen opbrengst meer, zoals dit met de eens vruchtbare Eufraatvallei het geval was. Een stad die tot volledige vernietiging was veroordeeld, werd soms opzettelijk met zout bezaaid, waardoor de wens tot uitdrukking werd gebracht dat die plaats voor altijd dor en onvruchtbaar zou zijn. — De 29:22, 23; Re 9:45; Job 39:5, 6; Jer 17:6.
Figuurlijk gebruik. Zout wordt in de bijbel vaak figuurlijk gebruikt. Jezus zei tot zijn discipelen: „Gij zijt het zout der aarde”; zij hadden namelijk een levenreddende invloed op anderen, waardoor geestelijk en moreel bederf werd tegengegaan. Het goede nieuws dat zij brachten, zou tot behoud van het leven leiden. Hij zei echter verder tot hen: „Maar indien het zout zijn kracht verliest, hoe zal het dan zijn zoutheid terugkrijgen? Het is nergens meer bruikbaar voor dan om naar buiten geworpen te worden ten einde door de mensen te worden vertrapt” (Mt 5:13; Mr 9:50; Lu 14:34, 35). Een bijbelcommentator zegt over Mattheüs 5:13: „Het zout dat in dit land [de Verenigde Staten] wordt gebruikt, is een chemische verbinding — natriumchloride — en als het zijn zoutheid zou verliezen of zijn smaak zou kwijtraken, zou er niets overblijven. De zoute smaak maakt deel uit van de aard van de stof zelf. In oosterse landen evenwel was het zout dat men gebruikte onzuiver, vermengd met plantaardige materialen en stoffen uit de bodem; het kon derhalve zijn zoutheid totaal verliezen, terwijl er een aanzienlijke hoeveelheid bodembestanddelen overbleef. Dit residu deugde nergens meer voor dan, zoals gezegd, op paden of wegen gestrooid te worden, zoals wij grind gebruiken. Dit soort zout gebruikt men in dat land nog algemeen. Het wordt in aders of lagen in de aarde aangetroffen, en wanneer het aan zon en regen wordt blootgesteld, verliest het zijn zoutheid volkomen.” — Barnes’ Notes on the New Testament, 1974.
Omdat zout iets was dat bederf tegenging, werd het een symbool van bestendigheid en duurzaamheid. Wanneer er verbonden werden gesloten, gebruikten beide partijen vaak gezamenlijk een maaltijd, waarbij zij zout aten — een teken van eeuwige loyaliteit en trouw jegens elkaar in de verbondsverhouding. Een „zoutverbond” werd daarom als zeer bindend beschouwd (Nu 18:19). In overeenstemming daarmee betekenden de woorden van de Judese koning Abia over een door Jehovah met David en zijn zonen gesloten „zoutverbond”, dat het verbond met Davids geslachtslijn voor het koningschap voor altijd zou blijven bestaan. Jezus Christus, de „zoon van David” en „de wortel van David”, blijkt degene te zijn die voor altijd het Koninkrijk bezit en de aangelegenheden ervan bestuurt. — 2Kr 13:4, 5; Ps 18:50; Mt 1:1; Opb 5:5; Jes 9:6, 7.
Jezus zei: „Want een ieder moet met vuur gezouten worden.” De context wijst hier op een zouten met het vuur van Gehenna in het geval van al degenen die tot een leven van zonde vervallen of anderen tot struikelen brengen. — Mr 9:42-49.
Daarna zei Jezus, waarbij hij de term in een andere betekenis gebruikte: „Hebt zout in uzelf en houdt vrede onder elkaar” (Mr 9:50). De apostel Paulus gebruikte zout in een soortgelijke betekenis toen hij zei: „Uw spreken zij altijd minzaam, gekruid met zout, opdat gij weet hoe gij een ieder een antwoord behoort te geven” (Kol 4:6). Iemands gedrag en spraak dienen altijd van goede smaak te getuigen, attent en heilzaam te zijn en ertoe bij te dragen dat het leven van anderen behouden wordt.