Zal God me vergeven?
Het antwoord uit de Bijbel
Ja, God vergeeft je zonden als je de juiste stappen neemt. De Bijbel zegt dat God ‘vergevensgezind’ is en dat hij ‘rijkelijk zal vergeven’ (Nehemia 9:17; Psalm 86:5; Jesaja 55:7). Als hij ons vergeeft, doet hij dat volledig. Onze zonden zijn ‘uitgewist’ (Handelingen 3:19). God vergeeft ook definitief, want hij zegt: ‘Hun zonde zal ik niet meer gedenken’ (Jeremia 31:34). Als hij ons eenmaal vergeven heeft, straft of beschuldigt hij ons niet keer op keer opnieuw door onze zonden op te rakelen.
Maar God vergeeft niet uit zwakte of sentimentaliteit. Hij wijkt nooit af van zijn rechtvaardige normen. Daarom vergeeft hij niet alle zonden (Jozua 24:19, 20).
Zeven stappen om door God vergeven te worden
Erken dat je zonde een overtreding van Gods normen is. Hoewel anderen misschien gekwetst zijn door wat je hebt gedaan, moet je eerst inzien dat je zonde een overtreding is tegen God (Psalm 51:1, 4; Handelingen 24:16).
Belijd je zonde aan God in gebed (Psalm 32:5; 1 Johannes 1:9).
Wees diep bedroefd over je zonde. Als je ‘op godvruchtige wijze bedroefd’ bent, leidt dat tot berouw, of een verandering in het hart (2 Korinthiërs 7:10). Het houdt onder andere in dat je spijt hebt van de verkeerde stappen die tot de zonde hebben geleid (Mattheüs 5:27, 28).
Verander je handelwijze, of zoals de Bijbel zegt: ‘Keert u om’ (Handelingen 3:19). Dit kan betekenen dat je met een verkeerde gewoonte stopt of een verkeerde daad niet meer herhaalt. Het zou ook kunnen betekenen dat je je denk- en handelwijze volledig moet veranderen (Efeziërs 4:23, 24).
Neem stappen om het onrecht dat je hebt aangedaan of de schade die je hebt aangericht te herstellen (Mattheüs 5:23, 24; 2 Korinthiërs 7:11). Bied degenen die je gekwetst hebt je excuses aan voor wat je wel of juist niet hebt gedaan, en probeer het zo goed mogelijk recht te zetten (Lukas 19:7-10).
Vraag God in gebed om vergeving op basis van het loskoopoffer van Jezus (Efeziërs 1:7). Je gebed kan alleen verhoord worden als jij degenen vergeeft die tegen jou gezondigd hebben (Mattheüs 6:14, 15).
Heb je een ernstige zonde begaan, praat dan met iemand die geschikt is om je geestelijke hulp te bieden en die voor je kan bidden (Jakobus 5:14-16).
Misverstanden over het ontvangen van Gods vergeving
‘Ik heb zo veel gezondigd dat ik niet meer vergeven kan worden.’
Zolang we de stappen volgen die God ons in de Bijbel geeft, zullen we vergeven worden. Zijn vermogen om te vergeven is groter dan onze zonden. Hij kan zonden vergeven die ernstig zijn en ook zonden die we vaak hebben begaan (Jesaja 1:18).
Koning David van Israël bijvoorbeeld had overspel en moord gepleegd maar werd vergeven (2 Samuël 12:7-13). De apostel Paulus, die vond dat hij de slechtste mens op aarde was, werd ook vergeven (1 Timotheüs 1:15, 16). Zelfs de Joden uit de eerste eeuw die God verantwoordelijk hield voor de dood van Jezus, de Messias, werden vergeven als ze zouden veranderen (Handelingen 3:15, 19).
‘Als ik biecht bij een priester of een geestelijke, zijn mijn zonden vergeven.’
Geen enkel mens heeft nu de autoriteit om zonden die anderen tegen God hebben begaan te vergeven. Hoewel het een zondaar kan helpen te herstellen als hij zijn zonden aan een ander belijdt, kan alleen God zonden vergeven (Efeziërs 4:32; 1 Johannes 1:7, 9).
Als dat zo is, wat bedoelde Jezus dan toen hij tegen de apostelen zei: ‘Indien gij de zonden van wie maar ook vergeeft, zijn ze hun vergeven; indien gij de zonden van wie maar ook behoudt, zijn ze hun behouden’? (Johannes 20:23) Hij had het over een unieke autoriteit die de apostelen zouden krijgen wanneer ze de heilige geest ontvingen (Johannes 20:22).
Zoals beloofd, ontvingen de apostelen dit vermogen toen de heilige geest in 33 n.Chr. uitgestort werd (Handelingen 2:1-4). De apostel Petrus gebruikte deze autoriteit toen hij Ananias en Safira veroordeelde. Petrus was op een wonderbaarlijke manier op de hoogte van hun sluwe plan en zijn oordeel liet zien dat hun zonde onvergeeflijk was (Handelingen 5:1-11).
Dit wonderbaarlijke vermogen van de heilige geest hield na de dood van de apostelen op, net als andere gaven zoals gezondmakingen en het spreken in talen (1 Korinthiërs 13:8-10). Kortom: in deze tijd kan geen enkel mens de zonden van anderen vergeven.