HOOFDSTUK 2
‘Jullie zullen getuigen van mij zijn’
Hoe Jezus zijn apostelen erop voorbereidde de leiding te nemen in de prediking
Gebaseerd op Handelingen 1:1-26
1-3. Hoe gaat Jezus weg bij zijn apostelen, en welke vragen gaan we bespreken?
DE APOSTELEN willen niet dat er een eind komt aan deze bijzondere tijd. Na Jezus’ opstanding is hun wanhoop omgeslagen in grote vreugde. Jezus is nu al 40 dagen geregeld verschenen om zijn volgelingen verder te onderwijzen en aan te moedigen. Maar vandaag verschijnt hij voor het laatst.
2 De apostelen staan samen met Jezus op de Olijfberg en ze luisteren vol aandacht naar alles wat hij zegt. Als hij klaar is, voor hun gevoel veel te snel, heft hij zijn handen op en zegent hen. Dan begint hij van de aarde op te stijgen! Zijn volgelingen kijken toe terwijl hij in de lucht omhooggaat. Uiteindelijk onttrekt een wolk hem aan het gezicht. Hij is weg, maar ze blijven naar de hemel turen (Luk. 24:50; Hand. 1:9, 10).
3 Deze gebeurtenis is een keerpunt in het leven van de apostelen. Wat gaan ze doen nu hun Meester, Jezus Christus, naar de hemel is opgestegen? We weten zeker dat Jezus hen heeft voorbereid om door te gaan met het werk waarmee hij begonnen was. Hoe heeft hij hen op die belangrijke taak voorbereid, en hoe reageerden ze daarop? En wat hebben christenen in deze tijd aan dit verslag? In het eerste hoofdstuk van Handelingen staan de aanmoedigende antwoorden op die vragen.
‘Veel overtuigende bewijzen’ (Handelingen 1:1-5)
4. Hoe begint Lukas zijn verslag in Handelingen?
4 Lukas begint zijn verslag door zich te richten tot Theofilus, dezelfde man aan wie hij eerder zijn evangelie schreef.a Om duidelijk te maken dat dit een vervolg is op zijn eerste verslag vat hij de gebeurtenissen aan het eind van zijn evangelie in andere woorden samen en voegt hij enkele nieuwe details toe.
5, 6. (a) Wat zal Jezus’ volgelingen helpen om hun geloof sterk te houden? (b) Waarom kunnen we zeggen dat het geloof van christenen in deze tijd gebaseerd is op ‘veel overtuigende bewijzen’?
5 Wat zal het geloof van Jezus’ volgelingen sterk houden? In Handelingen 1:3 staat over Jezus: ‘Hij liet door veel overtuigende bewijzen aan hen zien dat hij in leven was.’ In de Bijbel gebruikt alleen ‘de geliefde arts’ Lukas het woord dat vertaald is met ‘overtuigende bewijzen’ (Kol. 4:14). Het was een uitdrukking die in medische geschriften werd gebruikt en die duidde op onweerlegbare, betrouwbare bewijzen. Jezus voorzag in zulke bewijzen. Hij verscheen meerdere keren aan zijn volgelingen — soms aan een of twee van hen, soms aan alle apostelen en bij één gelegenheid zelfs aan meer dan 500 volgelingen (1 Kor. 15:3-6). Die bewijzen waren absoluut overtuigend!
6 Ook nu is het geloof van ware christenen gebaseerd op ‘veel overtuigende bewijzen’. Zijn er bewijzen dat Jezus op aarde heeft geleefd, voor onze zonden is gestorven en een opstanding heeft gekregen? Absoluut! In Gods Woord staan betrouwbare verslagen van ooggetuigen die ons alle overtuigende bewijzen geven die we nodig hebben. Als je die verslagen onder gebed bestudeert, kan dat je geloof echt versterken. Bedenk dat concrete bewijzen het verschil kunnen maken tussen echt geloof en lichtgelovigheid. Er is echt geloof nodig om eeuwig leven te krijgen (Joh. 3:16).
7. Welk voorbeeld gaf Jezus zijn volgelingen bij het onderwijzen en prediken?
7 Jezus praatte ook ‘over het Koninkrijk van God’. Hij gaf bijvoorbeeld uitleg over profetieën waaruit bleek dat de Messias zou moeten lijden en sterven (Luk. 24:13-32, 46, 47). En wanneer Jezus uitleg gaf over zijn rol als de Messias, legde hij eigenlijk ook de nadruk op Gods Koninkrijk, want hij was aangesteld als de toekomstige Koning ervan. Het Koninkrijk was altijd het thema van Jezus’ prediking, en zijn volgelingen in deze tijd prediken dezelfde belangrijke boodschap (Matth. 24:14; Luk. 4:43).
‘Tot in de meest afgelegen delen van de aarde’ (Handelingen 1:6-12)
8, 9. (a) Welke twee verkeerde ideeën hadden Jezus’ apostelen? (b) Hoe corrigeerde Jezus de apostelen, en wat is de les voor christenen in deze tijd?
8 Toen de apostelen bijeenkwamen op de Olijfberg, was dat de laatste keer dat ze op aarde met Jezus samen waren. Ze vroegen enthousiast: ‘Heer, herstel je in deze tijd het koninkrijk voor Israël?’ (Hand. 1:6) Uit die vraag bleek dat de apostelen twee verkeerde ideeën hadden. Ten eerste gingen ze ervan uit dat Gods Koninkrijk voor het natuurlijke Israël hersteld zou worden. Ten tweede verwachtten ze dat het beloofde Koninkrijk meteen zou beginnen te regeren, ‘in deze tijd’. Hoe hielp Jezus ze om die gedachten te corrigeren?
9 Jezus wist waarschijnlijk dat de eerste gedachte al snel gecorrigeerd zou worden. Zijn volgelingen zouden namelijk binnen tien dagen getuige zijn van de geboorte van een nieuwe natie: het geestelijke Israël! Daarna zou het natuurlijke Israël niet langer Gods speciale volk zijn. Over de tweede gedachte zei Jezus vriendelijk: ‘Het komt jullie niet toe de tijden of tijdperken te kennen die de Vader onder zijn eigen gezag heeft geplaatst’ (Hand. 1:7). Jehovah is de Grote Tijdsbepaler. Toen Jezus op aarde was, zei hij dat zelfs de Zoon niet de dag en het uur wist waarop het einde zou komen, maar ‘alleen de Vader’ (Matth. 24:36). Als christenen in deze tijd zich te veel zorgen maken over het tijdstip waarop het einde van dit tijdperk zal komen, maken ze zich eigenlijk zorgen over iets wat hun ‘niet toekomt’.
10. Welke instelling van de apostelen moeten wij ook ontwikkelen, en waarom?
10 Toch mogen we niet neerkijken op Jezus’ apostelen. Ze hadden een groot geloof en lieten zich nederig corrigeren. En hoewel hun vraag gebaseerd was op een verkeerde gedachte, liet die vraag wel zien dat ze een goede instelling hadden. Jezus had zijn volgelingen herhaaldelijk aangespoord: ‘Blijf waakzaam’ (Matth. 24:42; 25:13; 26:41). Ze waren geestelijk alert en zochten vol verwachting naar bewijzen dat Jehovah op het punt stond in te grijpen. Wij moeten dezelfde instelling ontwikkelen. In deze ‘laatste dagen’ is dat nog belangrijker (2 Tim. 3:1-5).
11, 12. (a) Welke opdracht gaf Jezus zijn volgelingen? (b) Waarom noemde Jezus de heilige geest toen hij het over de predikingsopdracht had?
11 Jezus herinnerde de apostelen eraan waar ze zich vooral mee bezig moesten houden. Hij zei: ‘Jullie zullen kracht ontvangen wanneer de heilige geest op jullie komt, en jullie zullen getuigen van mij zijn in Jeruzalem, in heel Judea en Samaria, en tot in de meest afgelegen delen van de aarde’ (Hand. 1:8). In Jeruzalem, waar Jezus ter dood was gebracht, zou het nieuws over zijn opstanding het eerst bekendgemaakt worden. Vandaaruit zou de boodschap verspreid worden in heel Judea, vervolgens in Samaria en daarna nog verder weg.
12 Het is interessant dat Jezus pas over de predikingsopdracht begon nadat hij opnieuw de belofte had gedaan de heilige geest te sturen om hen te helpen. Dit is een van de ruim 40 keer dat de uitdrukking ‘heilige geest’ in Handelingen voorkomt. Het Bijbelboek maakt keer op keer duidelijk dat we Jehovah’s wil niet kunnen uitvoeren zonder de hulp van de heilige geest. Het is dan ook heel belangrijk dat we geregeld om die geest bidden (Luk. 11:13). We hebben de heilige geest nu harder nodig dan ooit.
13. Hoe omvangrijk is de opdracht die Gods volk in deze tijd heeft gekregen, en waarom moeten we die van harte aanvaarden?
13 ‘De meest afgelegen delen van de aarde’ omvat nu een veel groter gebied dan in de eerste eeuw. Toch hebben Jehovah’s Getuigen, zoals het vorige hoofdstuk liet zien, de opdracht om te prediken van harte aanvaard, omdat ze weten dat God wil dat alle soorten mensen het goede nieuws horen (1 Tim. 2:3, 4). Ben jij druk bezig met dat levensreddende werk? Er is geen werk dat meer voldoening geeft! Jehovah zal je de kracht geven die je nodig hebt om dit werk te doen. In Handelingen vind je veel informatie over de juiste predikingsmethoden en de instelling die je moet ontwikkelen om effectief te zijn.
14, 15. (a) Wat zeiden de engelen over Jezus’ terugkeer, en wat bedoelden ze daarmee? (Zie ook de voetnoot.) (b) Hoe kwam Jezus terug ‘op dezelfde manier’ als hij vertrok?
14 Zoals aan het begin van het hoofdstuk werd gezegd, steeg Jezus van de aarde op en verdween hij uit het gezicht. Maar de 11 apostelen bleven naar de lucht staren. Uiteindelijk verschenen er twee engelen, die vriendelijk tegen ze zeiden: ‘Mannen van Galilea, waarom staan jullie naar de hemel te kijken? Deze Jezus, die vanuit jullie midden in de hemel is opgenomen, zal op dezelfde manier komen als jullie hem naar de hemel hebben zien gaan’ (Hand. 1:11). Bedoelden de engelen dat Jezus in hetzelfde lichaam zou terugkomen, zoals sommige religies zeggen? Nee. Hoe weten we dat?
15 De engelen zeiden niet dat Jezus in dezelfde gedaante zou terugkomen maar ‘op dezelfde manier’.b Op welke manier vertrok hij? Hij was niet meer zichtbaar toen de engelen verschenen. Alleen de apostelen zagen dat Jezus de omgeving van de aarde verliet om naar zijn Vader in de hemel te gaan. Jezus zou op net zo’n manier terugkomen, en zo is het ook gegaan. In deze tijd beseffen alleen personen met geestelijk inzicht dat Jezus als Koning aanwezig is (Luk. 17:20). We moeten de bewijzen van zijn aanwezigheid onderscheiden en anderen erover vertellen, zodat ook zij de dringendheid van onze tijd gaan inzien.
‘Wijs degene aan die u hebt uitgekozen’ (Handelingen 1:13-26)
16-18. (a) Wat leert Handelingen 1:13, 14 ons over bijeenkomsten voor aanbidding? (b) Wat leren we van het voorbeeld van Jezus’ moeder, Maria? (c) Waarom zijn onze bijeenkomsten in deze tijd zo belangrijk?
16 Het is niet zo verrassend dat de apostelen ‘vol vreugde teruggingen naar Jeruzalem’ (Luk. 24:52). Maar de vraag was hoe ze op Christus’ leiding en instructies zouden reageren. In Handelingen 1:13, 14 staat dat ze samenkwamen in een bovenkamer. Deze tekst geeft ook wat interessante informatie over zulke bijeenkomsten. In die tijd hadden huizen in Palestina vaak een kamer op de bovenverdieping, die via een buitentrap bereikt kon worden. Zou dit misschien de bovenkamer zijn geweest in het huis van de moeder van Markus, waar Handelingen 12:12 over spreekt? In ieder geval was het waarschijnlijk een eenvoudige, functionele ruimte waar Christus’ volgelingen bijeenkwamen. Maar wie kwamen er samen, en wat deden ze?
17 Op de bijeenkomst waren niet alleen de apostelen aanwezig, en ook niet alleen mannen. Er waren ook ‘een aantal vrouwen’, onder wie Jezus’ moeder, Maria. Dit is de laatste keer dat ze in de Bijbel wordt genoemd. Het is aanmoedigend te zien dat ze daar nederig met haar broeders en zusters samenkwam voor aanbidding, in plaats van te proberen in de belangstelling te staan. Het moet een troost voor haar zijn geweest dat haar vier andere zoons, die geen gelovigen waren toen Jezus nog leefde, nu bij haar waren (Matth. 13:55; Joh. 7:5). Sinds de dood en opstanding van hun halfbroer was hun houding veranderd (1 Kor. 15:7).
18 Waarom kwamen de discipelen die dag bij elkaar? Er staat: ‘Ze hielden eensgezind aan in gebed’ (Hand. 1:14). Samenkomen is altijd een belangrijk onderdeel van de christelijke aanbidding geweest. We komen bijeen om elkaar aan te moedigen, om onderwijs en raad te krijgen en vooral om samen onze hemelse Vader, Jehovah, te aanbidden. Gebeden en lofliederen zijn een belangrijk onderdeel van onze bijeenkomsten, en Jehovah is daar heel blij mee. Sla die heilige, opbouwende bijeenkomsten dus nooit over! (Hebr. 10:24, 25)
19-21. (a) Wat leren we van de actieve rol die Petrus in de gemeente speelde? (b) Waarom moest Judas vervangen worden, en wat kunnen we leren van de manier waarop die keus werd gemaakt?
19 Deze volgelingen van Christus moesten nu aandacht besteden aan een belangrijk probleem, en Petrus nam de leiding in het zoeken naar een oplossing (vers 15-26). Is het niet bemoedigend te zien hoeveel Petrus had geleerd in de weken nadat hij drie keer had gezegd dat hij Jezus niet kende? (Mark. 14:72) We hebben allemaal de neiging te zondigen, en we moeten eraan herinnerd worden dat Jehovah ‘goed is en graag vergeeft’ als we oprecht berouw hebben (Ps. 86:5).
20 Petrus besefte dat Judas, de apostel die Jezus had verraden, vervangen moest worden. Maar door wie? De nieuwe apostel moest iemand zijn die tijdens Jezus’ hele bediening een volgeling van hem was geweest en die getuige was geweest van zijn opstanding (Hand. 1:21, 22). Dat was in overeenstemming met Jezus’ belofte: ‘Jullie, mijn volgelingen, zullen op 12 tronen zitten en de 12 stammen van Israël oordelen’ (Matth. 19:28). Het was blijkbaar Jehovah’s bedoeling dat 12 apostelen die tijdens Jezus’ bediening op aarde een volgeling van hem waren, de toekomstige ‘12 fundamentstenen’ van het Nieuwe Jeruzalem zouden vormen (Openb. 21:2, 14). Jehovah gaf Petrus dus het inzicht dat de profetie ‘Laat iemand anders zijn opzienersambt overnemen’ over Judas ging (Ps. 109:8).
21 Hoe werd de keus gemaakt? Door het lot te werpen, wat in Bijbelse tijden heel gebruikelijk was (Spr. 16:33). Maar dit is de laatste keer dat in de Bijbel staat dat het lot zo gebruikt werd. Blijkbaar werd dit gebruik overbodig door de uitstorting van de heilige geest. Maar let op waarom het lot werd geworpen. De apostelen baden: ‘Jehovah, u kent het hart van alle mensen. Wijs van deze twee mannen degene aan die u hebt uitgekozen’ (Hand. 1:23, 24). Ze wilden dat Jehovah de keus maakte. Matthias werd uitgekozen. Hij was waarschijnlijk een van de 70 discipelen die Jezus eropuit had gestuurd om te prediken. Matthias werd dus een van ‘de twaalf’c (Hand. 6:2).
22, 23. Waarom moeten we degenen die in de gemeente de leiding nemen, gehoorzaam en onderdanig volgen?
22 Dit voorval herinnert ons eraan hoe belangrijk het is dat Gods volk georganiseerd is. Ook nu worden mannen die verantwoordelijkheid kunnen dragen, uitgekozen om als opziener in de gemeente te dienen. De ouderlingen nemen zorgvuldig de Bijbelse vereisten voor zulke opzieners door en ze bidden om de leiding van de heilige geest. Daarom beziet de gemeente zulke mannen als aangesteld door heilige geest. We volgen gehoorzaam en onderdanig hun leiding en bevorderen daarmee een geest van samenwerking in de gemeente (Hebr. 13:17).
23 De apostelen waren gesterkt doordat ze Jezus na zijn opstanding hadden gezien en door organisatorische verbeteringen. Daardoor waren ze goed voorbereid op een bijzondere gebeurtenis. Dat wordt in het volgende hoofdstuk besproken.
a Omdat Lukas deze man in zijn evangelie aanspreekt met ‘geachte Theofilus’, denken sommigen dat hij een vooraanstaand man was die nog geen gelovige was (Luk. 1:3). Maar in Handelingen spreekt Lukas hem gewoon aan met ‘Theofilus’. Sommige geleerden vermoeden dat Theofilus na het lezen van Lukas’ evangelie een gelovige is geworden en dat Lukas daarom de beleefdheidsvorm weglaat en hem aanspreekt als een broeder.
b Hier wordt het Griekse woord tropos gebruikt, wat ‘manier’ betekent, en niet morfe, wat ‘gedaante’ betekent.
c Paulus werd later aangesteld als ‘een apostel voor de heidenen’, maar hij werd nooit tot de twaalf gerekend (Rom. 11:13; 1 Kor. 15:4-8). Hij kwam niet voor dat bijzondere voorrecht in aanmerking omdat hij tijdens Jezus’ bediening op aarde geen volgeling van hem was geweest.