JASON
(Ja̱son) [misschien van een grondwoord dat „genezen; gezond worden (maken)” betekent].
Een vooraanstaand christen in Thessalonika, die Paulus en Silas op hun eerste reis door Macedonië „gastvrij ontvangen” had. Een samengeschoolde menigte jaloerse joden probeerde Paulus en Silas uit Jasons huis te halen, maar toen zij hen daar niet vonden, namen zij in hun plaats Jason mee en lieten al hun beschuldigingen van opruiing tegen caesar op zijn hoofd neerkomen. Jason en de anderen die bij hem waren, werden vrijgelaten nadat zij „voldoende borgtocht”, misschien in de vorm van een waarborgsom, hadden verschaft. — Han 17:5-10.
In de brief die Paulus tijdens zijn volgende reis door Macedonië en Griekenland vanuit Korinthe aan de Romeinen schreef, wordt Jason genoemd als een van degenen die hun groeten lieten overbrengen (Ro 16:21). Als hij dezelfde persoon is als de Jason uit Thessalonika, was hij misschien met Paulus naar Korinthe gekomen. Hij wordt een ’bloedverwant’ van Paulus genoemd, hetgeen kan betekenen dat hij een landgenoot was, hoewel het gebruikte Griekse woord in de eerste plaats „bloedverwant van dezelfde generatie” betekent. Als hij een naaste bloedverwant van Paulus was, lag het voor de hand dat Paulus in Thessalonika bij hem logeerde.