Grotere zegeningen door middel van het nieuwe verbond
„Jezus . . . [is] ook de middelaar van een dienovereenkomstig beter verbond.” — HEBREEËN 8:6.
1. Wie bleek het in Eden beloofde ’zaad van de vrouw’ te zijn, en hoe werd hij ’in de hiel vermorzeld’?
NADAT Adam en Eva gezondigd hadden, sprak Jehovah over Satan, degene die Eva bedrogen had, het oordeel uit door te zeggen: „Ik zal vijandschap stellen tussen u en de vrouw en tussen uw zaad en haar zaad. Hij zal u in de kop vermorzelen en gij zult hem in de hiel vermorzelen” (Genesis 3:15). Toen Jezus in 29 G.T. in de Jordaan werd gedoopt, verscheen ten slotte het in Eden beloofde Zaad. Bij zijn dood aan een martelpaal in 33 G.T. werd een deel van die oude profetie vervuld. Satan had „de hiel” van het Zaad ’vermorzeld’.
2. Hoe strekt, volgens Jezus’ eigen woorden, zijn dood de mensheid tot voordeel?
2 Gelukkig was die wond, hoewel uiterst pijnlijk, niet blijvend. Jezus werd als een onsterfelijke geest uit de doden opgewekt en steeg naar zijn Vader in de hemel op, waar hij de waarde van zijn vergoten bloed als „een losprijs in ruil voor velen” aanbood. Aldus kwamen zijn eigen woorden uit: „De Zoon des mensen [moet] omhooggeheven worden, opdat een ieder die in hem gelooft, eeuwig leven zal hebben. Want God heeft de wereld zozeer liefgehad dat hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een ieder die geloof oefent in hem, niet vernietigd zou worden, maar eeuwig leven zou hebben” (Mattheüs 20:28; Johannes 3:14-16; Hebreeën 9:12-14). Het nieuwe verbond speelt een belangrijke rol in de vervulling van Jezus’ profetie.
Het nieuwe verbond
3. Wanneer bleek voor het eerst dat het nieuwe verbond in werking was getreden?
3 Kort voor zijn dood vertelde Jezus zijn volgelingen dat zijn vergoten bloed het „bloed van het [nieuwe] verbond” was (Mattheüs 26:28; Lukas 22:20). Tien dagen nadat hij naar de hemel was opgestegen, bleek dat het nieuwe verbond in werking was getreden toen er heilige geest werd uitgestort op ongeveer 120 discipelen die in een bovenkamer in Jeruzalem bijeenwaren (Handelingen 1:15; 2:1-4). Dat deze 120 discipelen in het nieuwe verbond waren gebracht, toonde aan dat het „vroegere” verbond, het Wetsverbond, nu verouderd was. — Hebreeën 8:13.
4. Had het oude verbond gefaald? Leg dit uit.
4 Had het oude verbond gefaald? Volstrekt niet. Het is waar dat aangezien het nu vervangen werd, het vleselijke Israël niet langer Gods speciale volk was (Mattheüs 23:38). Maar dat kwam doordat Israël ongehoorzaam was en Jehovah’s Gezalfde verworpen had (Exodus 19:5; Handelingen 2:22, 23). Voordat de Wet werd vervangen, had ze echter veel tot stand gebracht. Eeuwenlang voorzag ze in een manier om tot God te naderen en in bescherming tegen valse religie. Ze liet reeds aspecten van het nieuwe verbond doorschemeren, en doordat er steeds weer slachtoffers moesten worden gebracht, trad aan het licht dat de mens wanhopig verlossing van zonde en dood nodig had. Ja, de Wet was een „leermeester . . . die tot Christus leidt” (Galaten 3:19, 24; Romeinen 3:20; 4:15; 5:12; Hebreeën 10:1, 2). Maar door middel van het nieuwe verbond zou de aan Abraham beloofde zegen volledig verwezenlijkt worden.
Natiën gezegend door bemiddeling van Abrahams zaad
5, 6. Wie is in de fundamentele geestelijke vervulling van het Abrahamitische verbond het Zaad van Abraham, en welke natie ontving als eerste door bemiddeling van hem een zegen?
5 Jehovah beloofde aan Abraham: „Door bemiddeling van uw zaad zullen alle natiën der aarde zich stellig zegenen” (Genesis 22:18). Onder het oude verbond werden veel zachtmoedige buitenlanders door hun verbondenheid met Israël, het nationale zaad van Abraham, gezegend. Maar in de fundamentele geestelijke vervulling ervan was het Zaad van Abraham één volmaakt mens. Paulus legde dit uit toen hij zei: „De beloften nu werden tot Abraham en tot zijn zaad gesproken. Er staat niet: ’En aan zaden’, zoals in het geval van vele daarvan, maar zoals in het geval van één: ’En aan uw zaad’, dat is Christus.” — Galaten 3:16.
6 Ja, Jezus is het Zaad van Abraham, en door bemiddeling van Hem ontvangen de natiën een zegen die verre superieur is aan ook maar iets wat voor het vleselijke Israël mogelijk was. Feitelijk was de eerste natie die deze zegen ontving, Israël zelf. Kort na Pinksteren 33 G.T. zei de apostel Petrus tot een groep joden: „Gij zijt de zonen van de profeten en van het verbond dat God met uw voorvaders is aangegaan, toen hij tot Abraham zei: ’En in uw zaad zullen alle families van de aarde gezegend worden.’ God heeft zijn Knecht, na hem verwekt te hebben, het eerst tot u gezonden om u te zegenen door een ieder van u van uw goddeloze daden af te keren.” — Handelingen 3:25, 26.
7. Welke natiën werden door bemiddeling van Jezus, het Zaad van Abraham, gezegend?
7 Al gauw werd de zegen tot Samaritanen en vervolgens tot heidenen uitgebreid (Handelingen 8:14-17; 10:34-48). Ergens tussen 50 en 52 G.T. schreef Paulus aan christenen in Galatië in Klein-Azië: „De Schrift . . ., tevoren ziende dat God mensen uit de natiën rechtvaardig zou verklaren ten gevolge van geloof, heeft het goede nieuws vooraf aan Abraham bekendgemaakt, namelijk: ’Door bemiddeling van u zullen alle natiën gezegend worden.’ Dientengevolge worden zij die aan geloof vasthouden, met de gelovige Abraham gezegend” (Galaten 3:8, 9; Genesis 12:3). Hoewel veel christenen in Galatië „mensen uit de natiën” waren, werden zij wegens hun geloof door bemiddeling van Jezus gezegend. Op welke wijze?
8. Wat hield het voor christenen in Paulus’ tijd in door bemiddeling van Abrahams Zaad gezegend te worden, en hoevelen ontvangen uiteindelijk zo’n zegen?
8 Paulus zei tot de christenen in Galatië, ongeacht wat hun afstamming was: „Wanneer gij Christus toebehoort, zijt gij werkelijk Abrahams zaad, erfgenamen met betrekking tot een belofte” (Galaten 3:29). Voor die Galaten hield de zegen door bemiddeling van Abrahams Zaad in dat zij deelhebbers aan het nieuwe verbond waren en ook medeërfgenamen met Jezus, personen die met Jezus deel uitmaken van het zaad van Abraham. Wij weten niet hoe groot de bevolking van het oude Israël was. Wij weten alleen dat de Israëlieten „zo talrijk [werden] als de zandkorrels die aan de zee zijn” (1 Koningen 4:20). Wij weten echter wel het uiteindelijke aantal van degenen die met Jezus deel uitmaken van het geestelijke zaad — 144.000 (Openbaring 7:4; 14:1). Deze 144.000 komen uit „elke stam en taal en elk volk en elke natie” van de mensheid en hebben er een aandeel aan de zegeningen van het Abrahamitische verbond aan nog anderen te doen toekomen. — Openbaring 5:9.
Een profetie vervuld
9. Hoe hebben degenen die in het nieuwe verbond zijn opgenomen Jehovah’s wet in hun binnenste?
9 Toen Jeremia het nieuwe verbond voorzei, schreef hij: „’Dit is het verbond dat ik na die dagen met het huis van Israël zal sluiten’, is de uitspraak van Jehovah. ’Ik wil mijn wet in hun binnenste leggen, en in hun hart zal ik ze schrijven’” (Jeremia 31:33). Een kenmerk van degenen die in het nieuwe verbond zijn opgenomen, is dat zij Jehovah uit liefde dienen (Johannes 13:35; Hebreeën 1:9). Jehovah’s wet staat in hun hart geschreven en zij verlangen er vurig naar zijn wil te doen. Zeker, in het oude Israël waren er getrouwe personen die Jehovah’s wet intens liefhadden (Psalm 119:97). Maar met velen was dat niet het geval. Toch bleven zij deel uitmaken van de natie. Niemand kan in het nieuwe verbond blijven als Gods wet niet in zijn hart geschreven staat.
10, 11. In welk opzicht wordt Jehovah voor degenen die in het nieuwe verbond zijn opgenomen „hun God”, en hoe zullen zij allen hem kennen?
10 Jehovah zei verder over degenen die in het nieuwe verbond zijn opgenomen: „Ik wil hun God worden en zíj zullen mijn volk worden” (Jeremia 31:33). In het oude Israël aanbaden velen de goden van de natiën, maar zij bleven Israëlieten. Op basis van het nieuwe verbond schiep Jehovah een geestelijke natie, „het Israël Gods”, om het vleselijke Israël te vervangen (Galaten 6:16; Mattheüs 21:43; Romeinen 9:6-8). Niemand blijft echter deel uitmaken van de nieuwe geestelijke natie als hij ermee ophoudt Jehovah, en hem alleen, te aanbidden.
11 Jehovah zei ook: „Zij allen zullen mij kennen, van de geringste onder hen tot zelfs de grootste onder hen” (Jeremia 31:34). In Israël negeerden velen Jehovah gewoon en zeiden in feite: „Jehovah zal geen goed doen en hij zal geen kwaad doen” (Zefanja 1:12). Niemand blijft deel uitmaken van het Israël Gods als hij Jehovah negeert of de zuivere aanbidding verontreinigt (Mattheüs 6:24; Kolossenzen 3:5). Geestelijke Israëlieten zijn „het volk . . . dat zijn God kent” (Daniël 11:32). Zij scheppen er behagen in ’kennis in zich op te nemen van de enige ware God en van Jezus Christus’ (Johannes 17:3). Het kennen van Jezus verdiept hun kennis van God, aangezien Jezus op een unieke wijze degene is ’die God heeft verklaard’. — Johannes 1:18; 14:9-11.
12, 13. (a) Op welke basis vergeeft Jehovah de zonden van degenen die in het nieuwe verbond zijn opgenomen? (b) Hoe is het nieuwe verbond wat de vergeving van zonden betreft superieur aan het oude verbond?
12 Ten slotte beloofde Jehovah: „Ik zal hun dwaling vergeven, en hun zonde zal ik niet meer gedenken” (Jeremia 31:34b). De Mozaïsche wet bevatte honderden opgetekende voorschriften, en er werd bij de Israëlieten op aangedrongen ze te gehoorzamen (Deuteronomium 28:1, 2, 15). Allen die de Wet overtraden, brachten slachtoffers om hun zonden te bedekken (Leviticus 4:1-7; 16:1-31). Veel joden gingen geloven dat zij rechtvaardig konden worden door hun in overeenstemming met de Wet verrichte eigen werken. Maar christenen beseffen dat zij nooit door hun eigen werken rechtvaardigheid kunnen verdienen. Zij kunnen het niet vermijden te zondigen (Romeinen 5:12). Onder het nieuwe verbond is een rechtvaardige positie voor het aangezicht van God alleen mogelijk op basis van Jezus’ offer. Zo’n positie is echter een gave, een onverdiende goedheid van God (Romeinen 3:20, 23, 24). Jehovah verlangt nog steeds gehoorzaamheid van zijn dienstknechten. Paulus zegt dat degenen die in het nieuwe verbond zijn opgenomen, „onder de wet ten opzichte van Christus” staan. — 1 Korinthiërs 9:21.
13 Bijgevolg is er ook voor christenen een slachtoffer voor zonde, maar een dat veel meer waarde heeft dan de slachtoffers die onder het Wetsverbond werden gebracht. Paulus schreef: „Ook neemt iedere priester [onder het Wetsverbond] van dag tot dag zijn plaats in om openbare dienst te verrichten en dikwijls dezelfde slachtoffers te brengen, daar deze nooit volledig zonden kunnen wegnemen. Maar [Jezus] heeft voor altijd één slachtoffer voor zonden gebracht en is aan de rechterhand van God gaan zitten” (Hebreeën 10:11, 12). Aangezien christenen die in het nieuwe verbond zijn opgenomen geloof oefenen in Jezus’ offer, verklaart Jehovah hen rechtvaardig, zonder zonde, zodat zij in een positie verkeren om als zijn geestelijke zonen gezalfd te worden (Romeinen 5:1; 8:33, 34; Hebreeën 10:14-18). Wanneer zij wegens menselijke onvolmaaktheid zondigen, kunnen zij Jehovah om vergeving smeken, en op basis van Jezus’ offer vergeeft Jehovah hen (1 Johannes 2:1, 2). Als zij echter een weg van opzettelijke zonde verkiezen te bewandelen, verliezen zij hun rechtvaardige positie en het voorrecht om deelhebbers aan het nieuwe verbond te zijn. — Hebreeën 2:2, 3; 6:4-8; 10:26-31.
Het oude en het nieuwe verbond
14. Welke besnijdenis werd (a) onder het Wetsverbond en (b) onder het nieuwe verbond vereist?
14 Mannelijke personen in het oude verbond werden besneden als teken dat zij onder de Wet stonden (Leviticus 12:2, 3; Galaten 5:3). Nadat de christelijke gemeente van start was gegaan, waren sommigen van mening dat niet-joodse christenen ook besneden moesten worden. Maar de apostelen en ouderlingen in Jeruzalem, die zich lieten leiden door Gods Woord en door heilige geest, bemerkten dat dit niet nodig was (Handelingen 15:1, 5, 28, 29). Een paar jaar later zei Paulus: „Niet hij is een jood die het uiterlijk is, noch is besnijdenis dat wat uiterlijk, aan het vlees, geschiedt. Maar hij is een jood die het innerlijk is, en zijn besnijdenis is die van het hart, door geest, en niet door een geschreven reglement” (Romeinen 2:28, 29). De letterlijke besnijdenis had, zelfs voor vleselijke joden, geen geestelijke waarde meer in Jehovah’s ogen. Voor degenen die in het nieuwe verbond zijn opgenomen, moet het hart, niet het vlees, besneden worden. Elke gedachte, begeerte en beweegreden die Jehovah mishaagt of in zijn ogen onrein is, moet uitgebannen worden.a Velen vormen thans een levend getuigenis van de kracht van heilige geest om op deze wijze denkpatronen te veranderen. — 1 Korinthiërs 6:9-11; Galaten 5:22-24; Efeziërs 4:22-24.
15. Hoe laat het vleselijke Israël zich met het Israël Gods vergelijken wat koninklijke heerschappij betreft?
15 In de regeling van het Wetsverbond was Jehovah Koning van Israël, en mettertijd oefende hij zijn soevereiniteit door bemiddeling van menselijke koningen in Jeruzalem uit (Jesaja 33:22). Jehovah is ook Koning van het Israël Gods, het geestelijke Israël, en sinds 33 G.T. regeert hij door bemiddeling van Jezus Christus, die „alle autoriteit in de hemel en op aarde” heeft ontvangen (Mattheüs 28:18; Efeziërs 1:19-23; Kolossenzen 1:13, 14). Thans erkent het Israël Gods Jezus als Koning van Gods hemelse koninkrijk, dat in 1914 werd opgericht. Jezus is een veel betere Koning dan zelfs Hizkia, Josia en de andere getrouwe koningen van het oude Israël zijn geweest. — Hebreeën 1:8, 9; Openbaring 11:15.
16. Wat voor priesterschap is het Israël Gods?
16 Israël was niet alleen een koninkrijk maar had ook een gezalfde priesterschap. In 33 G.T. verving het Israël Gods het vleselijke Israël en werd Jehovah’s „knecht”, zijn „getuigen” (Jesaja 43:10). Jehovah’s tot Israël gerichte woorden opgetekend in Jesaja 43:21 en Exodus 19:5, 6 waren voortaan van toepassing op het geestelijke Israël Gods. Gods nieuwe geestelijke natie was nu „een uitverkoren geslacht, een koninklijke priesterschap, een heilige natie, een volk tot een speciaal bezit”, verantwoordelijk om ’alom Jehovah’s voortreffelijkheden bekend te maken’ (1 Petrus 2:9). Allen die tot het Israël Gods behoren, mannen en vrouwen, vormen een collectieve priesterschap (Galaten 3:28, 29). Als het secundaire deel van het zaad van Abraham zeggen zij nu: „Weest vrolijk, gij natiën, met zijn volk” (Deuteronomium 32:43). Degenen van het geestelijke Israël die nog op aarde zijn, vormen „de getrouwe en beleidvolle slaaf” (Mattheüs 24:45-47). Alleen in verbondenheid met hen kan er aanvaardbare heilige dienst voor God worden verricht.
Gods koninkrijk — De uiteindelijke vervulling
17. Wat voor geboorte ervaren degenen die in het nieuwe verbond zijn opgenomen?
17 Israëlieten die na 1513 v.G.T. werden geboren, kwamen door geboorte in het Wetsverbond. Degenen die Jehovah in het nieuwe verbond opneemt, ervaren ook een geboorte — in hun geval een geestelijke geboorte. Jezus maakte hiervan gewag toen hij tot de Farizeeër Nikodemus zei: „Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: Indien iemand niet wedergeboren wordt, kan hij het koninkrijk Gods niet zien” (Johannes 3:3). De 120 discipelen met Pinksteren 33 G.T. waren de eerste onvolmaakte mensen die deze nieuwe geboorte ervoeren. Aangezien zij onder het nieuwe verbond rechtvaardig verklaard waren, ontvingen zij heilige geest als „een van tevoren gegeven onderpand” van hun koninklijke erfenis (Efeziërs 1:14). Zij waren „uit de geest . . . geboren” om aangenomen zonen van God te worden, waardoor zij Jezus’ broeders en derhalve „medeërfgenamen met Christus” werden (Johannes 3:6; Romeinen 8:16, 17). Dat zij „wedergeboren” waren, opende de weg tot schitterende vooruitzichten.
18. Welke schitterende vooruitzichten worden degenen die in het nieuwe verbond zijn opgenomen, geboden doordat zij wedergeboren zijn?
18 Toen Jezus als Middelaar van het nieuwe verbond optrad, sloot hij een toegevoegd verbond met zijn volgelingen door te zeggen: „Ik sluit een verbond met u, evenals mijn Vader een verbond met mij heeft gesloten, voor een koninkrijk” (Lukas 22:29). Dit Koninkrijksverbond bereidde de weg voor de vervulling van een in Daniël 7:13, 14, 22, 27 opgetekend opmerkelijk visioen. Daniël zag „iemand gelijk een mensenzoon” aan wie door „de Oude van Dagen”, Jehovah God, koninklijke autoriteit werd gegeven. Vervolgens zag Daniël dat „de heiligen het kóninkrijk in bezit namen”. Jezus is degene „gelijk een mensenzoon” die, in 1914, het hemelse koninkrijk van Jehovah God ontving. Zijn met de geest gezalfde discipelen zijn „de heiligen” die met hem in dat koninkrijk delen (1 Thessalonicenzen 2:12). Hoe?
19, 20. (a) Welke uiteindelijke, glorierijke vervulling zal Jehovah’s belofte aan Abraham hebben voor degenen die in het nieuwe verbond zijn opgenomen? (b) Welke verdere vraag moet beschouwd worden?
19 Na hun dood worden deze gezalfden, net als Jezus, als onsterfelijke geestelijke schepselen uit de doden opgewekt om met hem als koningen en priesters in de hemel te dienen (1 Korinthiërs 15:50-53; Openbaring 20:4, 6). Wat een glorierijke hoop! „Zij zullen als koningen over de aarde regeren”, niet louter over het land Kanaän (Openbaring 5:10). Zullen zij ’de poorten van hun vijanden bezitten’? (Genesis 22:17) Ja, en dit gebeurt op een beslissende wijze wanneer zij getuige zijn van de vernietiging van de vijandige religieuze hoer, Babylon de Grote, en wanneer deze uit de dood opgestane gezalfden met Jezus een aandeel hebben aan het weiden van de natiën „met een ijzeren staf” en aan het verbrijzelen van de kop van Satan. Aldus zullen zij een aandeel hebben aan de vervulling van het laatste detail van de profetie uit Genesis 3:15. — Openbaring 2:26, 27; 17:14; 18:20, 21; Romeinen 16:20.
20 Toch zouden wij kunnen vragen: Zijn alleen deze 144.000 getrouwen bij het Abrahamitische verbond en het nieuwe verbond betrokken? Nee, anderen die niet rechtstreeks in deze verbonden zijn opgenomen, zullen erdoor gezegend worden, zoals wij in het volgende artikel zullen zien.
[Voetnoot]
a Zie Inzicht in de Schrift, Deel 1, blz. 300, uitgegeven door de Watchtower Bible and Tract Society of New York, Inc.
Kunt u zich dit herinneren?
◻ Wanneer bleek voor het eerst dat het nieuwe verbond in werking was getreden?
◻ Wat werd door het oude verbond tot stand gebracht?
◻ Wie is in de eerste plaats Abrahams Zaad, en in welke volgorde werden natiën door bemiddeling van dat Zaad gezegend?
◻ Wat is voor de 144.000 de laatste vervulling van het Abrahamitische verbond en het nieuwe verbond?
[Illustratie op blz. 15]
Vergeving van zonden heeft voor degenen die zich onder het nieuwe verbond bevinden een diepere betekenis dan voor degenen die zich onder het oude verbond bevonden