’De doden zullen worden opgewekt’
„Want de trompet zal klinken en de doden zullen onverderfelijk worden opgewekt, en wij zullen veranderd worden.” — 1 KORINTHIËRS 15:52.
1, 2. (a) Welke vertroostende belofte werd bij monde van de profeet Hosea gedaan? (b) Hoe weten wij dat God bereid is de doden weer tot leven te brengen?
HEBT u ooit iemand in de dood verloren die u heel na stond? Dan weet u wat een pijn de dood kan veroorzaken. Niettemin putten christenen troost uit de belofte die God bij monde van de profeet Hosea heeft gedaan: „Uit de hand van Sjeool zal ik hen verlossen; uit de dood zal ik hen terughalen. Waar zijn uw angels, o Dood? Waar is uw vernietigende kracht, o Sjeool?” — Hosea 13:14.
2 Het idee dat de doden weer tot leven zullen komen, schijnt sceptici absurd toe. Maar de Almachtige God is zeker bij machte zo’n wonder tot stand te brengen! De vraag waar het werkelijk om gaat, is of Jehovah bereid is de doden weer tot leven te brengen. De rechtvaardige man Job vroeg: „Kan een fysiek sterke man als hij sterft opnieuw leven?” Daarop gaf hij het volgende geruststellende antwoord: „Gij zult roepen, en ikzelf zal u antwoorden. Naar het werk van uw handen zult gij een vurig verlangen hebben” (Job 14:14, 15). De uitdrukking „vurig verlangen” duidt op een reikhalzend verlangen of smachten. (Vergelijk Psalm 84:2.) Ja, Jehovah ziet met intens verlangen uit naar de opstanding — hij verlangt er vurig naar overleden getrouwen, die in zijn herinnering levend zijn, terug te zien. — Mattheüs 22:31, 32.
Jezus werpt licht op de opstanding
3, 4. (a) Welk licht heeft Jezus op de opstandingshoop geworpen? (b) Waarom werd Jezus als een geest opgewekt, en niet in het vlees?
3 In de oudheid hadden mannen van geloof zoals Job slechts een gedeeltelijk begrip van de opstanding. Het is Jezus Christus geweest die volledige opheldering heeft verschaft omtrent deze schitterende hoop. Hij maakte duidelijk welke belangrijke rol hijzelf vervult toen hij zei: „Hij die geloof oefent in de Zoon, heeft eeuwig leven” (Johannes 3:36). Waar kan men van dat leven genieten? Voor de overgrote meerderheid van degenen die geloof oefenen, zal het op aarde zijn (Psalm 37:11). Jezus zei echter tot zijn discipelen: „Vreest niet, kleine kudde, want het heeft uw Vader goedgedacht u het koninkrijk te geven” (Lukas 12:32). Gods koninkrijk is hemels. Deze belofte betekent dan ook dat er een „kleine kudde” samen met Jezus als geestelijke schepselen in de hemel zou moeten zijn (Johannes 14:2, 3; 1 Petrus 1:3, 4). Wat een schitterend vooruitzicht! Jezus onthulde verder aan de apostel Johannes dat deze „kleine kudde” slechts 144.000 leden zou tellen. — Openbaring 14:1.
4 Maar hoe zouden de 144.000 de hemelse heerlijkheid binnengaan? Jezus heeft „licht . . . geworpen op leven en onverderfelijkheid, door middel van het goede nieuws”. Door middel van zijn bloed heeft hij „een nieuwe en levende weg” naar de hemel ingewijd (2 Timotheüs 1:10; Hebreeën 10:19, 20). Eerst is hij gestorven, zoals de bijbel voorzegd had dat zou gebeuren (Jesaja 53:12). Vervolgens, zoals de apostel Petrus later verkondigde, ’is deze Jezus door God opgewekt’ (Handelingen 2:32). Jezus werd echter niet als mens opgewekt. Hij had gezegd: „Het brood dat ik zal geven, is mijn vlees ten behoeve van het leven der wereld” (Johannes 6:51). Door zijn vlees terug te nemen, zou hij dat slachtoffer tenietdoen. Daarom werd Jezus „ter dood gebracht . . . in het vlees, maar levend gemaakt in de geest” (1 Petrus 3:18). Aldus heeft Jezus „een eeuwige bevrijding voor ons [dat wil zeggen „de kleine kudde”] verworven” (Hebreeën 9:12). Hij bood God de waarde van zijn volmaakte menselijke leven aan als losprijs voor de zondige mensheid, en de 144.000 waren de eersten die hier voordeel van trokken.
5. Welke hoop werd Jezus’ eerste-eeuwse volgelingen in het vooruitzicht gesteld?
5 Jezus zou niet de enige zijn die tot hemels leven werd opgewekt. Paulus zei tot medechristenen in Rome dat zij met heilige geest waren gezalfd om zonen van God en medeërfgenamen met Christus te zijn, mits zij hun zalving bevestigden door tot het einde te volharden (Romeinen 8:16, 17). Paulus zette ook uiteen: „Indien wij één met hem zijn geworden in de gelijkheid van zijn dood, zullen wij stellig ook één met hem zijn in de gelijkheid van zijn opstanding.” — Romeinen 6:5.
Ter verdediging van de opstandingshoop
6. Waarom kwam het geloof in de opstanding in Korinthe aan aanvallen bloot te staan, en hoe reageerde de apostel Paulus?
6 De opstanding maakt deel uit van de „grondleer” van het christendom (Hebreeën 6:1, 2). Niettemin stond die leerstelling in Korinthe aan aanvallen bloot. Sommigen in de gemeente, kennelijk beïnvloed door de Griekse filosofie, zeiden dat „er geen opstanding van de doden is” (1 Korinthiërs 15:12). Toen dit de apostel Paulus ter ore kwam, ging hij ertoe over de opstandingshoop, in het bijzonder de hoop van gezalfde christenen, te verdedigen. Laten wij Paulus’ woorden, zoals ze in 1 Korinthiërs hoofdstuk 15 staan opgetekend, aan een onderzoek onderwerpen. U zult merken dat het een hulp is als u dit hoofdstuk in zijn geheel hebt gelezen, zoals in het voorgaande artikel werd aanbevolen.
7. (a) Op welke belangrijke kwestie concentreerde Paulus zich? (b) Wie hadden de opgestane Jezus gezien?
7 In de eerste twee verzen van 1 Korinthiërs hoofdstuk 15 stelt Paulus het thema van zijn bespreking vast: „Nu maak ik u bekend, broeders, het goede nieuws dat ik u verkondigd heb, dat gij ook ontvangen hebt, waarin gij ook staat, door middel waarvan gij ook wordt gered, . . . tenzij gij in feite voor niets gelovigen zijt geworden.” Als de Korinthiërs in gebreke zouden blijven vast te staan in het goede nieuws, zouden zij de waarheid tevergeefs hebben aanvaard. Paulus vervolgde: „Een van de eerste dingen die ik aan u heb doorgegeven, was datgene wat ik ook ontvangen heb, namelijk dat Christus overeenkomstig de Schriften voor onze zonden gestorven is, en dat hij werd begraven, ja, dat hij overeenkomstig de Schriften op de derde dag is opgewekt, en dat hij aan Cefas is verschenen, daarna aan de twaalf. Vervolgens is hij aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk verschenen, van wie de meesten tot op dit ogenblik nog in leven zijn, maar sommigen zijn ontslapen. Vervolgens is hij aan Jakobus verschenen, daarna aan alle apostelen; doch het laatst van allen is hij ook aan mij verschenen als aan een te vroeg geborene.” — 1 Korinthiërs 15:3-8.
8, 9. (a) Hoe belangrijk is het geloof in de opstanding? (b) Bij welke gelegenheid is Jezus waarschijnlijk aan „meer dan vijfhonderd broeders” verschenen?
8 Voor degenen die het goede nieuws hadden aanvaard, was het geloof in de opstanding van Jezus geen kwestie van vrije keuze. Er waren vele ooggetuigen die konden bevestigen dat ’Christus voor onze zonden was gestorven’ en dat hij was opgewekt. Een van hen was Cefas, of Petrus, zoals hij beter bekend is. Nadat Petrus in de nacht van Jezus’ verraad en arrestatie Jezus had verloochend, moet hij zeer vertroost zijn geweest doordat Jezus aan hem verscheen. „De twaalf”, de apostelen als groep, werden eveneens door de opgestane Jezus bezocht — een ervaring die hen ongetwijfeld geholpen heeft hun vrees te overwinnen en vrijmoedige getuigen van Jezus’ opstanding te worden. — Johannes 20:19-23; Handelingen 2:32.
9 Christus verscheen ook aan een grotere groep, „meer dan vijfhonderd broeders”. Aangezien hij alleen in Galilea zulke grote aantallen volgelingen had, zou dit geweest kunnen zijn bij de gelegenheid die in Mattheüs 28:16-20 wordt beschreven, toen Jezus het gebod gaf discipelen te maken. Wat een krachtig getuigenis konden deze personen geven! Sommigen waren in 55 G.T., toen Paulus deze eerste brief aan de Korinthiërs opstelde, nog in leven. Merk echter op dat over degenen die gestorven waren, werd gezegd dat zij „ontslapen” waren. Zij waren nog niet uit de dood opgewekt om hun hemelse beloning te ontvangen.
10. (a) Wat was de uitwerking van Jezus’ laatste bijeenkomst met zijn discipelen? (b) Hoe verscheen Jezus aan Paulus „als aan een te vroeg geborene”?
10 Een andere opmerkelijke getuige van Jezus’ opstanding was Jakobus, de zoon van Jozef en Jezus’ moeder Maria. Vóór de opstanding was Jakobus kennelijk geen gelovige geweest (Johannes 7:5). Maar nadat Jezus aan hem verschenen was, werd Jakobus een gelovige, en misschien heeft hij een aandeel gehad aan de bekering van zijn andere broers (Handelingen 1:13, 14). Tijdens Jezus’ laatste bijeenkomst met zijn discipelen, bij de gelegenheid dat hij naar de hemel opsteeg, droeg hij hun op „getuigen [te zijn] . . . tot de verst verwijderde streek der aarde” (Handelingen 1:6-11). Nadien verscheen hij aan Saulus van Tarsus, een vervolger van christenen (Handelingen 22:6-8). Jezus verscheen aan Saulus „als aan een te vroeg geborene”. Het was alsof Saulus al tot geestelijk leven was opgewekt en de verheerlijkte Heer kon zien, eeuwen voordat die opstanding zou plaatsvinden. Deze ervaring maakte abrupt een einde aan Saulus’ moordzuchtige tegenstand tegen de christelijke gemeente en bracht een opmerkelijke verandering teweeg (Handelingen 9:3-9, 17-19). Saulus werd de apostel Paulus, een van de voornaamste verdedigers van het christelijke geloof. — 1 Korinthiërs 15:9, 10.
Geloof in de opstanding essentieel
11. Hoe stelde Paulus de ondeugdelijkheid aan de kaak van de uitspraak: ’Er is geen opstanding’?
11 De opstanding van Jezus was derhalve een terdege gestaafd feit. „Indien er nu van Christus gepredikt wordt dat hij uit de doden is opgewekt,” zo betoogt Paulus, „hoe kunnen dan sommigen onder u zeggen dat er geen opstanding van de doden is?” (1 Korinthiërs 15:12) Deze mensen hadden niet alleen persoonlijke twijfels of vragen omtrent de opstanding, maar zij gaven in het openbaar uiting aan hun ongeloof. Daarom stelt Paulus de ondeugdelijkheid van hun redenering aan de kaak. Hij zegt dat als Christus niet was opgewekt, de christelijke boodschap een leugen was en degenen die getuigenis aflegden van Christus’ opstanding „valse getuigen van God” waren. Als Christus niet was opgewekt, was er geen losprijs aan God betaald; de christenen waren dan ’nog in hun zonden’ (1 Korinthiërs 15:13-19; Romeinen 3:23, 24; Hebreeën 9:11-14). En christenen die „ontslapen” waren, in sommige gevallen als martelaren, waren dan vergaan zonder een werkelijke hoop. Wat zouden christenen in een beklagenswaardige toestand verkeren als dit leven alles was wat zij te verwachten hadden! Hun lijden zou geheel tevergeefs zijn.
12. (a) Wat wordt geïmpliceerd doordat Christus „de eersteling van hen die ontslapen zijn” wordt genoemd? (b) Hoe heeft Christus de opstanding mogelijk gemaakt?
12 Dat was echter niet het geval. Paulus vervolgt: „Christus [is] uit de doden opgewekt.” Wat meer is, hij is „de eersteling van hen die ontslapen zijn” (1 Korinthiërs 15:20). Wanneer de Israëlieten Jehovah gehoorzaam de eerstelingen van hun opbrengst gaven, zegende Jehovah hen met een grote oogst (Exodus 22:29, 30; 23:19; Spreuken 3:9, 10). Door Christus „de eersteling” te noemen, impliceert Paulus dat er nog een verdere oogst aan personen uit de dood tot hemels leven zou worden opgewekt. „Aangezien de dood door een mens is,” zegt Paulus, „is ook de opstanding der doden door een mens. Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in de Christus allen levend gemaakt worden” (1 Korinthiërs 15:21, 22). Jezus heeft de opstanding mogelijk gemaakt door zijn volmaakte menselijke leven als een losprijs te geven, waardoor voor de mensheid de weg werd geopend tot bevrijding van slavernij aan zonde en de dood. — Galaten 1:4; 1 Petrus 1:18, 19.a
13. (a) Wanneer vindt de hemelse opstanding plaats? (b) Hoe kan er gezegd worden dat sommige gezalfden niet in de dood zullen slapen?
13 Paulus vervolgt: „Maar een ieder in zijn eigen rangorde: Christus, de eersteling, daarna zij die de Christus toebehoren, gedurende zijn tegenwoordigheid” (1 Korinthiërs 15:23). Christus werd in 33 G.T. uit de dood opgewekt. Zijn gezalfde volgelingen — „zij die de Christus toebehoren” — zouden echter moeten wachten tot kort na het begin van Jezus’ koninklijke tegenwoordigheid, hetgeen volgens bijbelse profetieën in 1914 heeft plaatsgevonden (1 Thessalonicenzen 4:14-16; Openbaring 11:18). Wat valt er te zeggen over degenen die gedurende die tegenwoordigheid zouden leven? Paulus zegt: „Ziet! Ik vertel u een heilig geheim: Wij zullen niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden, in een ogenblik, in een oogwenk, gedurende de laatste trompet. Want de trompet zal klinken en de doden zullen onverderfelijk worden opgewekt, en wij zullen veranderd worden” (1 Korinthiërs 15:51, 52). Kennelijk zullen niet alle gezalfden in het graf slapen in afwachting van een opstanding. Degenen die tijdens Christus’ tegenwoordigheid sterven, worden ogenblikkelijk veranderd. — Openbaring 14:13.
14. Hoe worden gezalfden „gedoopt met het doel doden te zijn”?
14 „Wat”, zo vraagt Paulus, „zullen anders zij doen die worden gedoopt met het doel doden te zijn? Indien de doden in het geheel niet worden opgewekt, waarom worden zij ook gedoopt met het doel zodanigen te zijn? Waarom zijn ook wij elk uur in gevaar?” (1 Korinthiërs 15:29, 30) Paulus bedoelde niet dat levende personen ten behoeve van doden werden gedoopt, zoals sommige bijbelvertalingen het doen voorkomen. Tenslotte houdt de doop verband met christelijk discipelschap, en dode zielen kunnen geen discipelen zijn (Johannes 4:1). Nee, Paulus sprak over levende christenen, van wie velen net als Paulus zelf „elk uur in gevaar” waren. Gezalfde christenen werden ’in Christus’ dood gedoopt’ (Romeinen 6:3). Sedert hun zalving werden zij als het ware „gedoopt” in een loopbaan die op een dood als die van Christus zou uitlopen (Markus 10:35-40). Zij zouden sterven met de hoop op een glorierijke hemelse opstanding. — 1 Korinthiërs 6:14; Filippenzen 3:10, 11.
15. Welke gevaren kan Paulus hebben meegemaakt, en hoe heeft geloof in de opstanding geholpen ze te verduren?
15 Nu legt Paulus uit dat hij zelf dermate met gevaar was geconfronteerd dat hij kon zeggen: „Dagelijks zie ik de dood onder de ogen.” Voor het geval sommigen hem van overdrijving zouden betichten, voegt Paulus eraan toe: „Dit verzeker ik krachtens de uitbundige vreugde over u, broeders, welke ik in Christus Jezus, onze Heer, heb.” The Jerusalem Bible geeft dit vers als volgt weer: „Iedere dag zie ik de dood onder de ogen, broeders, en ik kan het zweren bij de trots die ik voor u voel in Christus Jezus onze Heer.” Als voorbeeld van de gevaren die Paulus onder de ogen zag, spreekt hij er in vers 32 over dat hij „te Efeze met wilde beesten [had] gevochten”. De Romeinen stelden misdadigers dikwijls terecht door hen in de arena’s voor wilde beesten te werpen. Als Paulus een gevecht met letterlijke wilde beesten heeft doorstaan, kan hij dat alleen met Jehovah’s hulp hebben overleefd. Zonder de opstandingshoop zou het werkelijk roekeloos geweest zijn te kiezen voor een levenswandel die hem aan zulk gevaar blootstelde. Zonder de hoop op een toekomstig leven zou het weinig zin hebben de ontberingen en offers te verduren die het dienen van God met zich meebracht. „Indien de doden niet worden opgewekt,” zegt Paulus, „’laat ons dan eten en drinken, want morgen sterven wij’.” — 1 Korinthiërs 15:31, 32; zie 2 Korinthiërs 1:8, 9; 11:23-27.
16. (a) Waar kan de uitdrukking ’laat ons eten en drinken, want morgen sterven wij’ haar oorsprong hebben gevonden? (b) Welke gevaren kleefden er aan het overnemen van deze opvatting?
16 Misschien haalde Paulus Jesaja 22:13 aan, waar de fatalistische houding van de ongehoorzame inwoners van Jeruzalem wordt beschreven. Of misschien had hij de geloofsovertuigingen van de epicuristen in gedachten, die iedere hoop op een leven na de dood minachtend afwezen en geloofden dat vleselijk genot het hoogste goed in het leven was. Hoe het ook zij, de filosofie van „eten en drinken” was goddeloos. Paulus waarschuwt daarom: „Wordt niet misleid. Slechte omgang bederft nuttige gewoonten” (1 Korinthiërs 15:33). Omgang met degenen die de opstanding verwierpen, kon vergiftigend zijn. Dat soort omgang heeft wellicht bijgedragen tot de problemen die Paulus in de Korinthische gemeente moest aanpakken, zoals seksuele immoraliteit, verdeeldheid, rechtsgedingen en gebrek aan respect voor het Avondmaal des Heren. — 1 Korinthiërs 1:11; 5:1; 6:1; 11:20-22.
17. (a) Welke aansporing gaf Paulus de Korinthiërs? (b) Welke vragen moeten nog beantwoord worden?
17 Paulus geeft de Korinthiërs daarom de volgende positieve vermaning: „Ontwaakt en wordt nuchter op een rechtvaardige manier en beoefent geen zonde, want sommigen hebben geen kennis van God. Ik spreek om u tot schaamte te bewegen” (1 Korinthiërs 15:34). Een negatieve kijk op de opstanding bracht bij sommigen een geestelijke verdoving teweeg, alsof zij dronken waren. Zij moesten wakker worden, nuchter blijven. Ook gezalfde christenen in deze tijd moeten geestelijk wakker zijn en zich niet laten beïnvloeden door de sceptische zienswijzen van de wereld. Zij moeten stevig vasthouden aan hun hoop op een hemelse opstanding. Maar er bleven nog vragen over — zowel voor de Korinthiërs destijds als voor ons nu. Bijvoorbeeld: In welke vorm worden de 144.000 tot hemels leven opgewekt? En hoe staat het met de miljoenen anderen die zich nog in het graf bevinden en die geen hemelse hoop hebben? Wat zal de opstanding voor zulke personen betekenen? In ons volgende artikel zullen wij de rest van Paulus’ bespreking over de opstanding onderzoeken.
[Voetnoot]
a Zie De Wachttoren van 15 februari 1991 voor een bespreking van de losprijs.
Kunt u zich dit herinneren?
◻ Welk licht heeft Jezus op de opstanding geworpen?
◻ Wie waren enkele van de getuigen van Christus’ opstanding?
◻ Waarom werd de opstandingsleer aangevochten, en wat was Paulus’ reactie?
◻ Waarom was geloof in de opstanding essentieel voor gezalfde christenen?
[Illustratie op blz. 15]
Het dochtertje van Jaïrus werd een bewijs dat de opstanding mogelijk was
[Illustratie op blz. 16, 17]
Zonder de hoop op een opstanding zou het martelaarschap van getrouwe christenen zinloos zijn