Kunnen wij het Paradijs beërven?
„Ik ken een mens in eendracht met Christus, die . . . werd weggerukt tot in het paradijs.” — 2 KORINTHIËRS 12:2-4.
1. Welke bijbelse beloften spreken velen aan?
HET Paradijs. Weten we nog hoe we ons voelden toen we voor het eerst over Gods belofte van een aards paradijs hoorden? Misschien herinneren we ons nog die keer dat we hoorden dat de ogen van de blinden geopend en de oren van de doven ontsloten zullen worden en dat de wildernis volop in bloei zal staan; of dat we de profetie hoorden van de wolf bij het lam en het bokje bij de luipaard. Was het niet opwindend te lezen dat gestorven dierbaren weer tot leven zullen komen, met het vooruitzicht eeuwig in dat Paradijs te blijven? — Jesaja 11:6; 35:5, 6; Johannes 5:28, 29.
2, 3. (a) Waarom kunnen we zeggen dat onze hoop niet ongefundeerd is? (b) Welke basis voor hoop hebben we nog meer?
2 Die hoop is niet ongefundeerd. We hebben reden om geloof te hechten aan de bijbelse beloften over dat Paradijs. We hebben bijvoorbeeld vertrouwen in Jezus’ woorden tot de boosdoener aan de paal: „Gij zult met mij in het Paradijs zijn” (Lukas 23:43). We vertrouwen op de belofte: „Er zijn nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, die wij overeenkomstig zijn belofte verwachten, en daarin zal rechtvaardigheid wonen.” En we vertrouwen op de belofte dat God onze tranen zal wegwissen, dat de dood niet meer zal zijn en dat er een eind komt aan verdriet, geschreeuw en pijn. Dat betekent dat er weer een aards paradijs zal zijn! — 2 Petrus 3:13; Openbaring 21:4.
3 Nog een basis voor die hoop op het Paradijs is iets waarvan christenen overal op aarde nu al deel uitmaken. Wat is dat dan wel? God heeft een geestelijk paradijs in het leven geroepen en zijn volk daarin gebracht. De term ’geestelijk paradijs’ lijkt misschien abstract, moeilijk te vatten, maar zo’n paradijs was voorzegd, en het bestaat echt.
Een paradijsvisioen
4. Van welk visioen maakt 2 Korinthiërs 12:2-4 melding, en wie had dat visioen waarschijnlijk?
4 Merk eens op wat de apostel Paulus in verband daarmee schreef: „Ik ken een mens in eendracht met Christus, die . . . als zodanig werd weggerukt naar de derde hemel. Ja, ik ken zulk een mens — hetzij in het lichaam of gescheiden van het lichaam, ik weet het niet, God weet het — dat hij werd weggerukt tot in het paradijs en onuitsprekelijke woorden hoorde, die het een mens niet geoorloofd is te spreken” (2 Korinthiërs 12:2-4). Die passage komt vlak na verzen waarin Paulus zijn apostelschap verdedigde. Bovendien noemt de bijbel niemand anders die iets dergelijks heeft meegemaakt, en het is Paulus die ons erover vertelt. Het is dus waarschijnlijk dat Paulus dit visioen had. Welk „paradijs” ging hij bij die bovennatuurlijke belevenis binnen? — 2 Korinthiërs 11:5, 23-31.
5. Wat zag Paulus niet, en wat voor „paradijs” was het dus?
5 De context suggereert niet dat „de derde hemel” betrekking heeft op de atmosfeer rond onze aardbol, of op de interplanetaire ruimte, of op mogelijke parallelle universums, waarover astrofysici hebben gespeculeerd. De bijbel gebruikt het getal drie vaak voor nadruk, intensiteit of extra kracht (Prediker 4:12; Jesaja 6:3; Mattheüs 26:34, 75; Openbaring 4:8). Wat Paulus in een visioen zag, was dus iets zeer verhevens. Het was iets geestelijks.
6. Welke historische ontwikkeling biedt inzicht in wat Paulus zag?
6 Eerdere bijbelprofetieën bieden ons inzicht. Nadat Gods volk uit de oudheid hem ontrouw was gebleken, besloot God de Babyloniërs tegen Juda en Jeruzalem te laten optrekken. Volgens de bijbelse chronologie liep dat in 607 voor onze jaartelling uit op verwoesting. In een profetie was voorzegd dat het land zeventig jaar woest en verlaten zou liggen; daarna zou God berouwvolle joden toestaan terug te keren en de ware aanbidding te herstellen. Dat gebeurde vanaf het jaar 537 voor onze jaartelling (Deuteronomium 28:15, 62-68; 2 Koningen 21:10-15; 24:12-16; 25:1-4; Jeremia 29:10-14). Maar wat valt er over het land zelf te zeggen? In die zeventig jaar raakte het met wild gewas overwoekerd, gebieden verdorden en de jakhals hield er verblijf (Jeremia 4:26; 10:22). Niettemin bestond deze belofte: „Jehovah zal Sion stellig troosten. Hij zal wis en zeker al haar verwoeste plaatsen troosten, en hij zal haar wildernis als Eden maken en haar woestijnvlakte als de tuin [of het paradijs, Septuaginta] van Jehovah.” — Jesaja 51:3; vtn.
7. Wat zou er gebeuren nadat het land zeventig jaar woest en verlaten had gelegen?
7 Dat gebeurde nadat de zeventig jaar verstreken waren. Met Gods zegen kwam er verbetering in de toestand. Laten we eens proberen ons er een voorstelling van te maken: „De wildernis en de waterloze streek zullen zich uitbundig verheugen, en de woestijnvlakte zal blij zijn en bloeien als de saffraan. Ze zal zonder mankeren bloeien, en ze zal werkelijk blij zijn met blijdschap en met vreugdegeroep. . . . De kreupele [zal] klimmen net als een hert, en de tong van de stomme zal een vreugdegeroep aanheffen. Want in de wildernis zullen bruisende wateren zijn opgeweld, en stromen in de woestijnvlakte. En de door de hitte verschroeide bodem zal als een rietpoel zijn geworden, en de dorstige bodem als waterbronnen. In de verblijfplaats van jakhalzen, een rustplaats voor ze, zal groen gras zijn met riet en papyrusplanten.” — Jesaja 35:1-7.
Een hersteld en veranderd volk
8. Hoe weten we dat Jesaja hoofdstuk 35 op mensen van toepassing was?
8 Wat een verandering! Wat een woest en verlaten land was, werd een paradijs. Toch bleek uit deze en andere betrouwbare profetieën dat er ook een verandering zou komen in mensen, te vergelijken met het vruchtbaar worden van een woest liggend gebied. Waarom kunnen we dat zeggen? Omdat Jesaja de aandacht richtte op „de door Jehovah losgekochten”, die „met vreugdegeroep” naar hun land zouden terugkeren en tot „uitbundige vreugde en verheuging” zouden geraken (Jesaja 35:10). Dat was niet van toepassing op de letterlijke grond maar op mensen. Bovendien voorzei Jesaja elders over de mensen die naar Sion zouden terugkeren: „Zij moeten genoemd worden grote bomen der rechtvaardigheid, de planting van Jehovah . . . Want zoals de áárde haar uitspruitsel voortbrengt . . . zo zal de Soevereine Heer Jehovah rechtvaardigheid en lof doen uitspruiten ten aanschouwen van alle natiën.” Jesaja zei ook over Gods volk: „Jehovah zal u voortdurend moeten leiden . . . en hij zal zelfs aan uw beenderen kracht geven; en gij moet worden als een welbesproeide tuin” (Jesaja 58:11; 61:3, 11; Jeremia 31:10-12). Dus net zoals de milieuomstandigheden van het letterlijke land zouden verbeteren, zouden er zich veranderingen in het herstelde joodse volk voltrekken.
9. Welk „paradijs” zag Paulus, en wanneer vond de vervulling plaats?
9 Dit historische prototype helpt ons te begrijpen wat Paulus in zijn visioen zag. Het zou gaan om de christelijke gemeente, die hij „Gods akker, die wordt bebouwd,” noemde en die vruchtbaar moest zijn (1 Korinthiërs 3:9). Wanneer zou dat visioen in vervulling gaan? Paulus noemde dat wat hij zag een ’openbaring’, iets toekomstigs. Hij wist dat er na zijn dood een omvangrijke afval zou komen (2 Korinthiërs 12:1; Handelingen 20:29, 30; 2 Thessalonicenzen 2:3, 7). Toen de afvalligen de overhand kregen en ze de ware christenen schenen te overschaduwen, hadden die zeker niets weg van een bloeiende tuin. Toch zou de tijd komen dat de ware aanbidding weer verheven zou worden. Gods volk zou hersteld worden, zodat ’de rechtvaardigen zo helder konden schijnen als de zon in het koninkrijk van hun Vader’ (Mattheüs 13:24-30, 36-43). Dat gebeurde in feite enkele jaren nadat Gods koninkrijk in de hemel was opgericht. En met het verstrijken van de decennia blijkt heel duidelijk dat Gods volk zich verheugt in een geestelijk paradijs, dat Paulus in dat visioen voorzag.
10, 11. Waarom kunnen we ondanks het feit dat we onvolmaakt zijn, zeggen dat we ons in een geestelijk paradijs bevinden?
10 Natuurlijk weten we dat we als mens allemaal onvolmaakt zijn en dus verbaast het ons niet dat er af en toe problemen ontstaan, net als dat onder de christenen in Paulus’ tijd gebeurde (1 Korinthiërs 1:10-13; Filippenzen 4:2, 3; 2 Thessalonicenzen 3:6-14). Maar denk eens aan het geestelijke paradijs waarin we ons nu verheugen. Vergeleken bij de geestelijk zieke toestand waarin we ons vroeger bevonden, zijn we nu geestelijk gezond. En stel onze voorheen uitgehongerde toestand eens tegenover onze huidige goeddoorvoede geestelijke conditie. Gods volk hoeft niet te ploeteren in een dor geestelijk land maar geniet Gods goedkeuring en een stortvloed van zegeningen (Jesaja 35:1, 7). In plaats van blind rond te tasten in een kerkerachtige geestelijke duisternis zien we het licht van vrijheid en van Gods gunst. Velen die nagenoeg doof waren voor bijbelse profetieën zijn gaan horen en begrijpen wat de Schrift zegt (Jesaja 35:5). Zo hebben wereldwijd miljoenen Getuigen van Jehovah vers voor vers de profetie van Daniël bestudeerd. Daarna hebben ze een diepgaande studie van elk hoofdstuk van het bijbelboek Jesaja gemaakt. Is dat verkwikkende geestelijke voedsel geen bewijs van ons geestelijke paradijs?
11 Denk ook eens aan de veranderingen bij oprechte mensen van allerlei achtergronden die zich beijverd hebben om Gods Woord te begrijpen en in praktijk te brengen. In wezen hebben ze hun best gedaan om dierlijke eigenschappen die eens typerend voor hen waren de baas te worden. Misschien hebben we dat zelf met veel succes gedaan, net als onze broeders en zusters (Kolossenzen 3:8-14). Als we naar een gemeente van Jehovah’s Getuigen gaan, verkeren we daardoor in het gezelschap van mensen die vredelievender en aardiger zijn geworden. Nee, ze zijn nog niet volmaakt, maar de termen verscheurende leeuw of roofdierachtig wild dier zijn zeker niet op hen van toepassing (Jesaja 35:9). Waarop duidt die vredige geestelijke omgang? Het is duidelijk dat we in een geestelijke toestand verkeren die we met recht een geestelijk paradijs noemen. En ons geestelijke paradijs is een voorafschaduwing van een aards paradijs dat we zullen beërven als we loyaal blijven aan God.
12, 13. Wat moeten we doen om in ons geestelijke paradijs te blijven?
12 Toch is er iets wat we niet mogen vergeten. God zei tegen de Israëlieten: „Gij moet heel het gebod dat ik u heden gebied, onderhouden, opdat gij sterk moogt worden en het land . . . werkelijk moogt binnengaan en in bezit moogt nemen” (Deuteronomium 11:8). In Leviticus 20:22, 24 is sprake van hetzelfde land: „Gijlieden moet al mijn inzettingen en al mijn rechterlijke beslissingen onderhouden en ze volbrengen, opdat het land waarheen ik u breng om daarin te wonen, u niet uitbraakt. Daarom heb ik tot u gezegd: ’Gij, gij zult hun bodem in bezit nemen, en ik, van mijn kant, zal u die geven om hem in bezit te nemen, een land vloeiende van melk en honing.’” Het bezit van het Beloofde Land was dus afhankelijk van een goede band met Jehovah God. Juist omdat de Israëlieten God niet gehoorzaamden, stond hij de Babyloniërs toe hen te overwinnen en hen uit hun woongebied te verwijderen.
13 Er zal veel aan ons geestelijke paradijs zijn dat ons bevalt. De omgeving is een lust voor het oog en rustgevend. We genieten vrede met christenen die hun best hebben gedaan om dierlijke eigenschappen de baas te worden. Ze streven ernaar vriendelijk en behulpzaam te zijn. Toch is er om in ons geestelijke paradijs te blijven meer nodig dan een goede band met deze mensen. We moeten een goede band met Jehovah hebben en zijn wil doen (Micha 6:8). We zijn vrijwillig dit geestelijke paradijs binnengegaan, maar we zouden eruit weg kunnen drijven — of eruit gezet kunnen worden — als we geen moeite doen om onze band met God intact te houden.
14. Wat zal ons helpen in het geestelijke paradijs te blijven?
14 Een belangrijke factor die ons zal helpen, is dat we ons steeds laten sterken door Gods Woord. Sta hiervoor eens stil bij de beeldspraak in Psalm 1:1-3: „Gelukkig is de man die niet in de raad der goddelozen heeft gewandeld . . . Maar zijn lust is in de wet van Jehovah, en in diens wet leest hij dag en nacht met gedempte stem. En hij zal stellig worden als een boom, geplant aan waterstromen, die zijn eigen vrucht geeft als het de juiste tijd ervoor is en waarvan het gebladerte niet verwelkt, en al wat hij doet, zal gelukken.” Daarnaast voorzien de bijbelse publicaties van de getrouwe en beleidvolle slaafklasse in geestelijk voedsel in het geestelijke paradijs. — Mattheüs 24:45-47.
Een aanvulling op ons beeld van het Paradijs
15. Waarom kon Mozes de Israëlieten niet het Beloofde Land binnenleiden, maar wat heeft hij wel gezien?
15 Sta eens stil bij een ander voorproefje van het Paradijs. Nadat Israël veertig jaar in de wildernis had rondgetrokken, leidde Mozes hen naar de vlakten van Moab, ten oosten van de Jordaan. Wegens een vroegere tekortkoming van Mozes had Jehovah bepaald dat Mozes Israël niet naar de overkant van de Jordaan mocht leiden (Numeri 20:7-12; 27:12, 13). Mozes smeekte God: „Laat mij alstublieft naar de overkant trekken en het goede land zien dat aan de overkant van de Jordaan ligt.” Hoewel Mozes het land niet zou binnengaan, moet hij, nadat hij de berg Pisga had beklommen en diverse delen van het land had gezien, beseft hebben dat het een ’goed land’ was. Hoe zal dat land eruitgezien hebben? — Deuteronomium 3:25-27.
16, 17. (a) Hoe verschilde het Beloofde Land in oude tijden van het land in recentere tijden? (b) Waarom kunnen we geloven dat het Beloofde Land eens net een paradijs was?
16 Zouden we onze mening over het land baseren op de staat waarin een groot deel van dat gebied tegenwoordig verkeert, dan zouden we misschien denken aan een dor en verzengend heet zanderig land met rotsachtige woestijnen. Er is echter reden om te geloven dat de streek er in bijbelse tijden globaal genomen heel anders uit heeft gezien. In het blad Scientific American legde de agronoom dr. Walter C. Lowdermilk uit dat het land in die regio ’door duizend jaar misbruik aangetast is’. Hij schreef: „De ’woestijn’ die de plaats van het eens florerende land heeft ingenomen, was het werk van mensen, niet van de natuur.” Uit zijn studies bleek zelfs dat ’dit land eens een idyllisch paradijs was’. Het is duidelijk dat wat „een idyllisch paradijs” was, door het wanbeleid van mensen is aangetast.a
17 In aanmerking nemend wat we in de bijbel hebben gelezen, kunnen we zeggen dat dit een logische conclusie is. Bedenk wat Jehovah het volk via Mozes verzekerde: „Het land waarheen gij overtrekt om het in bezit te nemen, is een land van bergen en valleivlakten. Van de regen des hemels drinkt het water; een land waar Jehovah, uw God, zorg voor draagt.” — Deuteronomium 11:8-12.
18. Welk beeld van het Beloofde Land moet Jesaja 35:2 hebben opgeroepen bij de verbannen Israëlieten?
18 Het Beloofde Land was zo weelderig groen en vruchtbaar, dat alleen al bij het noemen van bepaalde plaatsen aan paradijselijke toestanden werd gedacht. Dat blijkt duidelijk uit de profetie in Jesaja hoofdstuk 35, die voor het eerst in vervulling ging toen de Israëlieten uit Babylon terugkeerden. Jesaja voorzei: „Ze zal zonder mankeren bloeien, en ze zal werkelijk blij zijn met blijdschap en met vreugdegeroep. De heerlijkheid van de Libanon zelf moet haar gegeven worden, de pracht van de Karmel en van Saron. Er zullen er zijn die de heerlijkheid van Jehovah, de pracht van onze God, zullen zien” (Jesaja 35:2). De vermelding van de Libanon, de Karmel en Saron moet bij de Israëlieten een overtuigend en lieflijk beeld opgeroepen hebben.
19, 20. (a) Beschrijf hoe Saron er in de oudheid uitzag. (b) Wat is één manier om onze hoop op het Paradijs te versterken?
19 Neem nu Saron eens, een kustvlakte tussen de heuvels van Samaria en de Grote of Middellandse Zee. (Zie de foto op blz. 10.) Saron stond bekend om zijn schoonheid en productiviteit. Omdat het goedbewaterd was, was het geschikt als weidegrond, maar in het noordelijke deel groeiden eikenbossen (1 Kronieken 27:29; Hooglied 2:1, vtn.; Jesaja 65:10). Jesaja 35:2 voorzei dus een herstel en een land in bloeiende pracht, een paradijs als het ware. Die profetie wees ook op een heerlijk geestelijk paradijs, in overeenstemming met wat Paulus later in een visioen zag. Ten slotte versterkt deze profetie, samen met andere, onze hoop op een aards paradijs voor de mensheid.
20 Terwijl we in ons geestelijke paradijs wonen, kunnen we onze waardering ervoor vergroten en onze hoop op een aards paradijs versterken. Hoe? Door ons begrip van wat we in de bijbel lezen te verdiepen. In bijbelse beschrijvingen en profetieën worden vaak specifieke plaatsen genoemd. Zou het niet prettig zijn meer inzicht te krijgen in de ligging ervan, ook ten opzichte van andere plaatsen? In het volgende artikel zullen we bespreken hoe we dat kunnen bereiken.
[Voetnoot]
a Denis Baly zegt in The Geography of the Bible: „Het vegetatiepatroon moet sinds bijbelse tijden zeer grote veranderingen hebben ondergaan.” De oorzaak? „Mensen hadden hout nodig als brandstof en om te bouwen en . . . begonnen daarom de bomen te kappen, waardoor het land bloot kwam te staan aan ongunstige weersinvloeden. Het gevolg van deze verstoring van het milieu was dat het klimaat . . . geleidelijk de belangrijkste factor bij de verwoesting werd.”
Overzichtsvragen
• Welk „paradijs” zag de apostel Paulus in een visioen?
• Wat was de eerste vervulling van Jesaja 35, en welk verband bestaat er met wat Paulus in een visioen zag?
• Hoe kunnen we onze waardering voor ons geestelijke paradijs vergroten en onze hoop op een aards paradijs versterken?
[Illustratie op blz. 10]
De Vlakte van Saron, een vruchtbare streek in het Beloofde Land
[Verantwoording]
Pictorial Archive (Near Eastern History) Est.
[Illustratie op blz. 12]
Mozes besefte dat het een ’goed land’ was