ONVRUCHTBAARHEID
De gedachte van het onvermogen om kinderen voort te brengen, wordt overgebracht door de Hebreeuwse woorden ʽa·qarʹ en gal·moedhʹ („onvruchtbaar”; Ge 11:30; Jes 49:21). Bovendien wordt onvruchtbaarheid in Spreuken 30:16 letterlijk beschreven als „toegeslotenheid van de moederschoot” (NW, vtn.). Het Griekse woord voor „onvruchtbaar” is steiʹros (Lu 1:7, 36). Over onvruchtbaarheid wordt ook gesproken als een „dode schoot”. — Ro 4:19.
Jehovah’s oorspronkelijke opdracht aan Adam en Eva, die later tegenover Noachs zonen werd herhaald, omvatte ook het gebod: „Weest vruchtbaar en wordt tot velen” (Ge 1:28; 9:7). Als een gehuwde vrouw geen kinderen kon krijgen, werd dit in de oudheid dan ook beschouwd als een smaad, een oorzaak van diepe droefheid, een straf, een van de ergste dingen die haar konden overkomen. Rachel smeekte haar man Jakob: „Geef mij kinderen of anders zal ik een dode vrouw zijn.” — Ge 30:1.
Dat Jehovah een onvruchtbare vrouw vruchtbaar kan maken, blijkt uit datgene wat Jakob tot Rachel zei: „Neem ik soms de plaats van God in, die u de vrucht van de buik heeft onthouden?” Ten slotte, zo wordt ons gezegd, „gedacht God Rachel, en God verhoorde haar doordat hij haar schoot opende. En zij werd zwanger en baarde een zoon” (Ge 30:2, 22, 23). Andere voorbeelden die aantonen dat Jehovah de macht heeft om vrouwen die lange tijd onvruchtbaar waren het vermogen te geven kinderen te baren, zijn Sara (Ge 11:30; 17:19; 21:1, 2), Rebekka (Ge 25:21), Simsons moeder (Re 13:2, 3), Hanna (1Sa 1:10, 11; 2:5), een Sunamitische vrouw (2Kon 4:14-17) en Elisabeth (Lu 1:7, 36). Met de zegen van Jehovah werden de Israëlieten gedurende de tijd dat zij in Egypte verbleven zo talrijk dat de Egyptenaren vreesden dat de Israëlieten hen weldra in aantal zouden overtreffen (Ex 1:7-12, 18-21). De zwangerschap van Ruth, een voorouder van David, werd eveneens aan Jehovah toegeschreven. — Ru 4:13.
Wanneer Jehovah zijn zegen inhield, werd zelfs het land een onvruchtbare en verlaten woestenij. Maar met zijn zegen kon het veel vrucht voortbrengen (Le 26:3-5). Evenzo werd de belofte gedaan dat het wegens Jehovah’s rijke zegen ’in hun land niet zou voorkomen dat een vrouw een miskraam had of onvruchtbaar was’ (Ex 23:26; De 7:13, 14; 28:4, 11; Ps 127:3-5; 128:3). Omgekeerd had Jehovah bij een zekere gelegenheid „elke moederschoot van het huis van Abimelech vast toegesloten” omdat Abimelech overwoog zich Sara tot vrouw te nemen. — Ge 20:17, 18.
Wegens het verschrikkelijke leed dat voor het eerste-eeuwse Jeruzalem voorzegd was, zei Jezus dat ’onvruchtbare vrouwen’ gelukkig zouden zijn, dat wil zeggen, blij dat zij niet de diepe smart zouden hoeven te doorstaan hun kinderen te zien lijden. — Lu 23:29.
Jesaja en de psalmist profeteerden over een onvruchtbare vrouw wier smaad en schande vergeten zouden worden, want zij zou veel zonen voortbrengen, die allen door Jehovah onderwezen zouden worden (Ps 113:9; Jes 54:1-15). De apostel Paulus past Jesaja’s woorden toe op „de vrije vrouw”, namelijk „het Jeruzalem dat boven is”. — Ga 4:26-31.