Redding
Definitie: Het bevrijd worden uit of behoed worden voor gevaar of vernietiging. Het kan een bevrijding zijn van onderdrukkers of vervolgers. Voor alle ware christenen voorziet Jehovah door bemiddeling van zijn Zoon in bevrijding uit het huidige goddeloze samenstel van dingen en eveneens in redding uit de slavernij aan zonde en dood. Voor een grote schare getrouwe dienstknechten van Jehovah die in „de laatste dagen” leven, zal redding tevens betekenen dat zij behouden door de grote verdrukking heen komen.
Zal God in zijn grote barmhartigheid uiteindelijk de hele mensheid redden?
Blijkt uit 2 Petrus 3:9 dat er een universele redding zal zijn? Daar staat: „De Here talmt niet met de belofte, al zijn er, die aan talmen denken, maar Hij is lankmoedig jegens u, daar Hij niet wil, dat sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen” (NBG). In zijn barmhartigheid wil God dat heel Adams nageslacht tot bekering komt, en voor hen die dat doen, heeft hij edelmoedig een voorziening getroffen voor vergeving van zonden. Maar hij dwingt niemand die voorziening te aanvaarden. (Vergelijk Deuteronomium 30:15-20.) Velen wijzen haar van de hand. Zij zijn als een drenkeling die een hem toegeworpen reddingboei van zich af duwt. Wel dient opgemerkt te worden dat het alternatief voor bekering niet een eeuwige straf in het hellevuur is. Zoals 2 Petrus 3:9 aantoont, zullen degenen die zich niet bekeren, verloren gaan. Vers 7 (NBG) spreekt ook over de „ondergang der goddeloze mensen”. Hier is geen sprake van universele redding. — Zie ook „Hel”.
Bewijst 1 Korinthiërs 15:22 dat alle mensen uiteindelijk gered zullen worden? Daar staat: „Evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden” (NBG). Zoals de omringende verzen laten zien, is het onderwerp dat hier besproken wordt, de opstanding. Wie zullen een opstanding krijgen? Allen die sterven wegens de Adamitische zonde (zie vers 21) maar die zich niet tevens persoonlijk schuldig hebben gemaakt aan de moedwillige overtredingen die in Hebreeën 10:26-29 vermeld worden. Zoals Jezus uit Hades werd opgewekt (Hand. 2:31), zullen alle anderen die zich in Hades bevinden, „levend gemaakt” worden door middel van de opstanding (Openb. 1:18; 20:13). Zullen al deze personen eeuwige redding verwerven? Daartoe krijgen zij de gelegenheid, maar niet iedereen zal die aangrijpen, zoals te kennen gegeven wordt in Johannes 5:28, 29, waaruit blijkt dat het voor sommigen zal uitlopen op een ongunstig ’oordeel’.
Hoe staat het met schriftplaatsen zoals Titus 2:11, waar in de PC „redding brengend aan alle mensen” staat? Andere schriftplaatsen, zoals Johannes 12:32, Romeinen 5:18 en 1 Timótheüs 2:3, 4, dragen in NBG, SV, GNB, WV, enz., een soortgelijke gedachte over. De Griekse uitdrukkingen die in deze verzen zijn vertaald met „alle” en „allen”, zijn verbogen vormen van het woord pas. Zoals uit Vine’s Expository Dictionary of New Testament Words (Londen, 1962, Deel I, blz. 46) blijkt, kan pas ook „elk soort of allerlei” betekenen. In de bovenstaande verzen zou dus in plaats van „alle” de uitdrukking „allerlei” gebruikt kunnen worden, of „alle soorten van”, zoals in NW. Wat is juist — „alle” of de gedachte die wordt overgedragen door „alle soorten van”? Nu, welke weergave strookt ook met de rest van de bijbel? De laatste van de twee. Beschouw Handelingen 10:34, 35; Openbaring 7:9, 10; 2 Thessalonicenzen 1:9. (Opmerking: Andere vertalers erkennen eveneens deze betekenis van het Griekse woord, zoals blijkt uit de vertaling die zij ervan geven in Matthéüs 5:11 — „allerlei”, NBG, WV, LV.)
Zijn er schriftplaatsen waaruit onmiskenbaar blijkt dat sommigen nooit gered zullen worden?
2 Thess. 1:9, NBG: „Dezen zullen boeten met een eeuwig verderf, ver van het aangezicht des Heren en van de heerlijkheid zijner sterkte.” (Wij cursiveren.)
Openb. 21:8, NBG: „De lafhartigen, de ongelovigen, de verfoeilijken, de moordenaars, de hoereerders, de tovenaars, de afgodendienaars en alle leugenaars — hun deel is in den poel, die brandt van vuur en zwavel: dit is de tweede dood.”
Matth. 7:13, 14, NBG: „Gaat in door de enge poort, want wijd is de poort en breed de weg, die tot het verderf leidt, en velen zijn er, die daardoor ingaan; want eng is de poort, en smal de weg, die ten leven leidt, en weinigen zijn er, die hem vinden.”
Als iemand eenmaal gered is, is hij dan voor altijd gered?
Jud. 5, GNB: „De Heer heeft zijn volk uit Egypte bevrijd; maar later liet hij allen die ongelovig bleven, omkomen.” (Wij cursiveren.)
Matth. 24:13, NBG: „Wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden.” (Of iemand uiteindelijk zal worden gered, wordt dus niet bepaald op het moment dat hij in Jezus begint te geloven.)
Fil. 2:12, NBG: „Gelijk gij te allen tijde gehoorzaam zijt geweest, blijft, niet alleen zoals in mijn tegenwoordigheid, maar nu des te meer bij mijn afwezigheid, uw behoudenis bewerken met vreze en beving.” (Dit was gericht tot „de heiligen” te Filippi, zoals in Filippenzen 1:1 wordt gezegd. Paulus drukte hun op het hart niet al te veel zelfvertrouwen te hebben maar te beseffen dat zij nog niet verzekerd waren van hun uiteindelijke redding.)
Hebr. 10:26, 27, NBG: „Indien wij opzettelijk zondigen, nadat wij tot erkentenis der waarheid gekomen zijn, blijft er geen offer voor de zonden meer over, maar een vreselijk uitzicht op het oordeel en de felheid van een vuur, dat de wederspannigen zal verteren.” (De bijbel gaat dus niet mee met de gedachte dat iemand, onverschillig welke zonden hij begaat nadat hij „gered” is, zijn redding niet zal verbeuren. De bijbel moedigt aan tot getrouwheid. Zie ook Hebreeën 6:4-6, waar wordt aangetoond dat zelfs iemand die met heilige geest is gezalfd, zijn hoop op redding kan verbeuren.)
Is er behalve geloof nog meer nodig om gered te worden?
Ef. 2:8, 9, NBG: „Door genade [„onverdiende goedheid”, NW] zijt gij behouden, door het geloof, en dat niet uit uzelf: het is een gave van God; niet uit werken, opdat niemand roeme.” (De gehele voorziening voor redding is een uiting van Gods onverdiende goedheid. Op geen enkele manier kan een nakomeling van Adam op grond van eigen werken redding verwerven, hoe nobel die ook zijn. Redding is een gave van God aan hen die geloof stellen in de zonden-verzoenende waarde van het offer van zijn Zoon.)
Hebr. 5:9, NBG: „[Jezus] is . . . voor allen, die Hem gehoorzamen, een oorzaak van eeuwig heil geworden.” (Wij cursiveren.) (Is dit in strijd met de uitspraak dat christenen ’door het geloof behouden’ worden? Volstrekt niet. Gehoorzaamheid bewijst eenvoudig dat hun geloof echt is.)
Jak. 2:14, 26, NBG: „Wat baat het, mijn broeders, of iemand al beweert geloof te hebben, als hij geen werken heeft? Kan dat geloof hem behouden? Want gelijk het lichaam zonder geest dood is, zo is ook het geloof zonder werken dood.” (Redding wordt niet verdiend door werken. Maar iemand die echt geloof heeft, zal dit gepaard laten gaan met werken — werken van gehoorzaamheid aan de geboden van God en Christus, werken waaruit zijn geloof en liefde blijken. Zonder zulke werken is zijn geloof dood.)
Hand. 16:30, 31, WV: „’Heren, wat moet ik doen om gered te worden?’ Zij [Paulus en Silas] antwoordden: ’Geloof in de Heer Jezus, dan zult gij en uw huis gered worden.’” (Als die man en zijn huisgenoten werkelijk geloofden, zouden zij dan niet in overeenstemming met hun geloof handelen? Zeer beslist.)
Als iemand zegt —
’Ik ben gered’
Dan zou je kunnen antwoorden: ’Ik ben blij dat te horen, want nu weet ik dat u in Jezus Christus gelooft. Het werk waaraan ik deelneem, is een werk dat Jezus zijn volgelingen heeft opgedragen, namelijk anderen vertellen over de oprichting van zijn koninkrijk (Matth. 24:14).’ En misschien toevoegen: (1) ’Wat is dat koninkrijk? Wat zal de komst ervan voor de wereld betekenen? (Dan. 2:44)’ (2) ’Welke toestanden zullen er onder die hemelse regering hier op aarde heersen? (Ps. 37:11; Openb. 21:3, 4) Verlangt u daar ook naar?’
Of kunnen zeggen: ’Dan beseft u ongetwijfeld wat de apostel Petrus hier in Handelingen 4:12 zei. Hebt u zich ooit afgevraagd door wie de naam van Jezus werd gegeven opdat wij er geloof in konden stellen?’ En dan verder gaan met: (1) ’Dat vertelt Jezus zelf ons (Joh. 17:3).’ (2) ’Merk op dat Jezus zei dat hij de naam van zijn Vader bekend had gemaakt (Joh. 17:6). Wat is Zijn persoonlijke naam? Welke associaties roept die naam bij u op? (Ex. 3:15; 34:5-7)’
’Bent u gered?’
Dan zou je kunnen antwoorden: ’Tot nu toe wel. Ik zeg dit, omdat ik mij ook bewust ben van de bijbelse raad om niet vol zelfvertrouwen te denken dat we er al zijn. Kent u deze tekst? (1 Kor. 10:12)’ En misschien toevoegen: ’Waarom wordt dat gezegd? Aan mensen die wedergeboren waren en de hoop op hemels leven hadden (Hebr. 3:1), schreef de apostel Paulus . . . (Hebr. 3:12-14). Door in kennis van Gods Woord te groeien, versterken wij ons geloof.’
Of kunnen zeggen: ’Ik zou dat met een eenvoudig „Ja” kunnen beantwoorden. Maar wist u dat er in de bijbel sprake is van meer dan één redding? Hebt u bijvoorbeeld ooit stilgestaan bij de betekenis van Openbaring 7:9, 10, 14? . . . Er zullen dus mensen gered en door de komende grote verdrukking heen gebracht worden om hier op aarde te leven (Matth. 5:5).’
’Hebt u Jezus als uw Verlosser aanvaard?’
Zie blz. 236, onder „Jezus Christus”.
’Jullie zeggen dat er maar 144.000 gered zullen worden’
Dan zou je kunnen antwoorden: ’Ik ben blij dat u dit ter sprake brengt, want nu kan ik u vertellen wat wij werkelijk geloven. Redding staat open voor alle mensen die blijk zullen geven van waarachtig geloof in de voorziening die God door bemiddeling van Jezus heeft getroffen. Maar de bijbel zegt dat slechts 144.000 personen naar de hemel zullen gaan om bij Christus te zijn. Hebt u dat ooit in de bijbel gelezen? . . . Het staat hier, in Openbaring 14:1, 3.’ En misschien toevoegen: (1) ’Wat zullen zij in de hemel doen? (Openb. 20:6)’ (2) ’Het spreekt vanzelf dat zij over iemand zullen regeren. Wie zouden dat zijn, denkt u? . . . (Matth. 5:5; 6:10)’