Geef de Duivel geen kans
„Geef de duivel geen kans.” — EFEZIËRS 4:27, De Nieuwe Bijbelvertaling.
1. Waarom twijfelen veel mensen aan het bestaan van de Duivel?
EEUWENLANG hebben veel mensen zich de Duivel voorgesteld als een in het rood gekleed schepsel met hoorns en gespleten hoeven, voorzien van een drietand om slechte mensen in een vurige hel te werpen. De bijbel onderschrijft dat denkbeeld niet. Maar ongetwijfeld hebben zulke misvattingen ertoe geleid dat miljoenen mensen twijfelen aan het bestaan van de Duivel of denken dat het woord alleen slaat op het kwaad als abstract begrip.
2. Wat zijn enkele schriftuurlijke feiten over de Duivel?
2 Het bestaan van de Duivel wordt in de bijbel onomwonden erkend en door een ooggetuige bevestigd. Jezus Christus heeft hem in de hemel, in het geestenrijk, gezien en op aarde met hem gesproken (Job 1:6; Mattheüs 4:4-11). De Schrift onthult niet de oorspronkelijke naam van dit geestelijke schepsel maar noemt hem de Duivel (wat „lasteraar” betekent) omdat hij God gelasterd heeft. Hij wordt ook Satan genoemd (wat „tegenstrever” betekent), omdat hij Jehovah weerstaat. Satan de Duivel wordt verder aangeduid als „de oorspronkelijke slang”, kennelijk omdat hij een slang heeft gebruikt om Eva te bedriegen (Openbaring 12:9; 1 Timotheüs 2:14). Bovendien staat hij bekend als „de goddeloze”. — Mattheüs 6:13.a
3. Welke vraag gaan we beschouwen?
3 Als Jehovah’s dienstknechten willen we in geen enkel opzicht op Satan, de aartsvijand van de enige ware God, lijken. Daarom moeten we de raad van de apostel Paulus ter harte nemen: „Geef de duivel geen kans” (Efeziërs 4:27, NBV). Wat zijn dan enkele van Satans kenmerken die we niet moeten navolgen?
Volg de grote lasteraar niet na
4. Hoe werd God door „de goddeloze” gelasterd?
4 „De goddeloze” verdient het de Duivel genoemd te worden, want hij is een lasteraar. Lasteren betekent leugenachtige, boosaardige en beledigende dingen over iemand zeggen. God had Adam geboden: „Wat de boom der kennis van goed en kwaad betreft, gij moogt daarvan niet eten, want op de dag dat gij daarvan eet, zult gij beslist sterven” (Genesis 2:17). Eva was daarvan in kennis gesteld, maar via een slang zei de Duivel tegen haar: „Gij zult volstrekt niet sterven. Want God weet dat nog op de dag dat gij ervan eet, uw ogen stellig geopend zullen worden en gij stellig als God zult zijn, kennend goed en kwaad” (Genesis 3:4, 5). Dat was boosaardige laster aan het adres van Jehovah God!
5. Waarom verdiende Diotrefes het wegens laster ter verantwoording geroepen te worden?
5 De Israëlieten kregen het gebod: „Gij moogt niet onder uw volk rondgaan om te lasteren” (Leviticus 19:16). De apostel Johannes schreef over een lasteraar in zijn tijd: „Ik heb het een en ander aan de gemeente geschreven, maar Diotrefes, die graag de eerste plaats onder hen inneemt, ontvangt niets van ons met achting. Daarom zal ik, als ik kom, zijn werken in herinnering brengen, die hij blijft doen, terwijl hij met boosaardige woorden over ons snatert” (3 Johannes 9, 10). Diotrefes belasterde Johannes en verdiende het daarvoor ter verantwoording geroepen te worden. Welke loyale christen zou als Diotrefes willen zijn en Satan, de grote lasteraar, willen navolgen?
6, 7. Waarom moeten we het vermijden iemand te belasteren?
6 Jehovah’s dienstknechten krijgen vaak lasterlijke opmerkingen en valse beschuldigingen naar het hoofd geslingerd. „De overpriesters en de schriftgeleerden stonden voortdurend op en beschuldigden [Jezus] heftig” (Lukas 23:10). Paulus werd vals beschuldigd door de hogepriester Ananias en anderen (Handelingen 24:1-8). En de bijbel spreekt over Satan als „de beschuldiger van onze broeders, die hen dag en nacht voor onze God beschuldigt” (Openbaring 12:10). Die vals beschuldigde broeders zijn de gezalfde christenen op aarde in deze laatste dagen.
7 Geen enkele christen mag iemand belasteren of valse beschuldigingen uiten. Toch zou dat kunnen gebeuren als we niet over alle feiten beschikken voordat we tegen iemand getuigen. Onder de Mozaïsche wet kon iemand die een beschuldiging tegen een ander inbracht, ter dood veroordeeld worden als hij opzettelijk een vals getuigenis aflegde (Exodus 20:16; Deuteronomium 19:15-19). En tot dat wat Jehovah verfoeilijk vindt, behoort „een valse getuige die leugens opdist” (Spreuken 6:16-19). We willen het dan ook beslist vermijden de voornaamste lasteraar en valse beschuldiger na te volgen.
Ga niet het pad van de oorspronkelijke doodslager op
8. In welk opzicht was de Duivel „een doodslager toen hij begon”?
8 De Duivel is een moordenaar. „Die was een doodslager toen hij begon”, zei Jezus (Johannes 8:44). Vanaf zijn eerste optreden, toen hij Adam en Eva van God afkeerde, is Satan een moordenaar geweest. Hij bracht de dood over het eerste mensenpaar en hun nakomelingen (Romeinen 5:12). Merk op dat die daad alleen aan een persoon toegeschreven kan worden, niet aan het kwaad als abstract begrip.
9. Hoe kunnen we, zoals uit 1 Johannes 3:15 blijkt, moordenaars worden?
9 „Gij moogt niet moorden”, luidt een van de Tien Geboden die Israël kreeg (Deuteronomium 5:17). Aan christenen schreef de apostel Petrus: „Laat niemand van u . . . lijden als een moordenaar” (1 Petrus 4:15). Als Jehovah’s dienstknechten zullen we dus geen moord begaan. Maar als we een medechristen zouden haten en hem dood zouden wensen, zouden we in Gods ogen toch schuldig zijn. „Een ieder die zijn broeder haat, is een doodslager [of „moordenaar”],” schreef de apostel Johannes, „en gij weet dat geen doodslager eeuwig leven blijvend in zich heeft” (1 Johannes 3:15; NBV). De Israëlieten kregen het gebod: „Gij moogt uw broeder in uw hart niet haten” (Leviticus 19:17). Laten we er snel bij zijn om elk probleem dat er tussen ons en een geloofsgenoot rijst op te lossen, opdat de doodslager Satan onze christelijke eenheid niet tenietdoet. — Lukas 17:3, 4.
Ga niet mee in de handelwijze van de voornaamste leugenaar
10, 11. Wat moeten we doen om niet zo te worden als de voornaamste leugenaar, Satan?
10 De Duivel is een leugenaar. „Wanneer hij de leugen spreekt,” zei Jezus, „spreekt hij overeenkomstig zijn eigen aard, want hij is een leugenaar en de vader van de leugen” (Johannes 8:44). Satan loog tegen Eva; Jezus daarentegen is in de wereld gekomen om van de waarheid te getuigen (Johannes 18:37). Willen we als volgelingen van Christus niet zo worden als de Duivel, dan kunnen we niet onze toevlucht nemen tot leugens en bedrog. We moeten ’de waarheid spreken’ (Zacharia 8:16; Efeziërs 4:25). „Jehovah, de God der waarheid”, zegent alleen zijn waarheidlievende Getuigen. De goddelozen hebben het recht niet om hem te vertegenwoordigen. — Psalm 31:5; 50:16; Jesaja 43:10.
11 Als we echt blij zijn dat we van satanische leugens bevrijd zijn, zullen we het christendom, „de weg der waarheid”, trouw blijven (2 Petrus 2:2; Johannes 8:32). Het geheel van christelijke leerstellingen vormt „de waarheid van het goede nieuws” (Galaten 2:5, 14). Onze redding hangt ervan af of we ’in de waarheid wandelen’ — ons eraan houden en niet bezwijken voor „de vader van de leugen”. — 3 Johannes 3, 4, 8.
Weersta de voornaamste afvallige
12, 13. Hoe moeten we afvalligen behandelen?
12 Het geestelijke schepsel dat de Duivel werd, was eens in de waarheid. Maar „hij stond niet vast in de waarheid,” zei Jezus, „omdat er geen waarheid in hem is” (Johannes 8:44). Die voornaamste afvallige heeft zich continu tegen „de God der waarheid” verzet. Sommige eerste-eeuwse christenen kwamen in „de strik van de Duivel” terecht; ze hadden zich blijkbaar laten misleiden en weken af van de waarheid. Daarom spoorde Paulus zijn medewerker Timotheüs aan hen met zachtaardigheid te onderrichten, zodat ze er geestelijk weer bovenop zouden komen en bevrijd zouden worden uit Satans strik (2 Timotheüs 2:23-26). Het is uiteraard veel beter om stevig vast te houden aan de waarheid zodat we nooit in afvallige zienswijzen verstrikt raken.
13 Doordat het eerste mensenpaar naar de Duivel luisterde en zijn leugens niet afwees, werd het afvallig. Moeten wij dan luisteren naar afvalligen, hun lectuur lezen of hun websites op het internet bekijken? Als we God en de waarheid liefhebben, zullen we dat niet doen. We dienen geen afvalligen in ons huis toe te laten en mogen hen zelfs niet groeten, want daardoor zouden we ’deel hebben aan hun goddeloze werken’ (2 Johannes 9-11). Laten we nooit bezwijken voor de listen van de Duivel door de christelijke „weg van de waarheid” te verlaten om valse leraren te gaan volgen die ernaar streven ’rampzalige ideologieën in te voeren’ en proberen ’ons uit te buiten met fraai geformuleerde frasen’. — 2 Petrus 2:1-3, Byington.
14, 15. Welke waarschuwing gaf Paulus aan de ouderlingen uit Efeze en aan zijn medewerker Timotheüs?
14 Paulus zei tegen de christelijke ouderlingen uit Efeze: „Schenkt aandacht aan uzelf en aan de gehele kudde, onder welke de heilige geest u tot opzieners heeft aangesteld, om de gemeente van God te weiden, welke hij met het bloed van zijn eigen Zoon heeft gekocht. Ik weet dat er na mijn heengaan onderdrukkende wolven bij u zullen binnendringen, die de kudde niet teder zullen behandelen, en uit uw eigen midden zullen mannen opstaan die verdraaide dingen zullen spreken om de discipelen achter zich aan te trekken” (Handelingen 20:28-30). Na verloop van tijd zijn er inderdaad zulke afvalligen opgestaan die ’verdraaide dingen spraken’.
15 Omstreeks 65 G.T. drong de apostel er bij Timotheüs op aan ’het woord der waarheid juist te hanteren’. „Maar”, schreef Paulus, „mijd de holle klanken waardoor wat heilig is geweld wordt aangedaan; want zij zullen tot steeds meer goddeloosheid voortgaan en hun woord zal zich verbreiden als gangreen. Tot hen behoren Hymeneüs en Filetus. Dezen zijn van de waarheid afgeweken door te zeggen dat de opstanding reeds is geschied; en zij ondermijnen het geloof van sommigen.” De afval was begonnen! „Toch”, zo voegde Paulus eraan toe, „blijft het vaste fundament van God staan.” — 2 Timotheüs 2:15-19.
16. Waarom zijn we ondanks de listen van de voornaamste afvallige loyaal gebleven aan God en zijn Woord?
16 Satan heeft vaak van afvalligen gebruik gemaakt bij zijn pogingen de ware aanbidding te verderven, maar tevergeefs. Omstreeks 1868 begon Charles Taze Russell aan een nauwgezet onderzoek van lang aanvaarde leerstellingen van de kerken van de christenheid en hij stuitte op misinterpretaties van de Schrift. Russell en enkele andere waarheidszoekers startten in Pittsburgh (Pennsylvania, VS) een bijbelstudieklas. In de bijna 140 jaar die er sindsdien zijn verstreken, hebben Jehovah’s dienstknechten God en de bijbel beter leren kennen en is hun liefde voor God en zijn Woord toegenomen. De geestelijke waakzaamheid van de getrouwe en beleidvolle slaafklasse heeft deze ware christenen geholpen om ondanks de listen van de voornaamste afvallige loyaal te blijven aan Jehovah en zijn Woord. — Mattheüs 24:45.
Laat nooit toe dat de heerser van de wereld vat op je krijgt
17-19. Wat is de wereld die in de macht van de Duivel ligt, en waarom mogen we die niet liefhebben?
17 Nog een manier waarop Satan ons probeert te verstrikken, is door ons ertoe te brengen de wereld, de onrechtvaardige, van God vervreemde mensenmaatschappij, te gaan liefhebben. Jezus noemde de Duivel „de heerser van de wereld” en zei: „Hij heeft geen vat op mij” (Johannes 14:30). Laten we hopen dat Satan nooit vat op ons krijgt! We beseffen natuurlijk dat ’de gehele wereld in de macht van die goddeloze ligt’ (1 Johannes 5:19). Daardoor kon de Duivel Jezus „alle koninkrijken der wereld” aanbieden voor één afvallige daad van aanbidding, iets wat Gods Zoon vierkant afwees (Mattheüs 4:8-10). De door Satan geregeerde wereld haat Christus’ volgelingen (Johannes 15:18-21). Geen wonder dat de apostel Johannes ons waarschuwde de wereld niet lief te hebben!
18 Johannes schreef: „Hebt de wereld niet lief noch de dingen in de wereld. Indien iemand de wereld liefheeft, is de liefde van de Vader niet in hem; want alles wat in de wereld is — de begeerte van het vlees en de begeerte der ogen en het opzichtige geuren met de middelen voor levensonderhoud die men heeft — spruit niet voort uit de Vader, maar uit de wereld. De wereld gaat bovendien voorbij en ook haar begeerte, maar wie de wil van God doet, blijft in eeuwigheid” (1 Johannes 2:15-17). We mogen de wereld niet liefhebben, want de manier waarop ze leeft doet een beroep op het zondige vlees en is lijnrecht in strijd met Jehovah’s maatstaven.
19 Maar als we deze wereld nu wel liefhebben? Laten we dan bidden of God ons wil helpen om die liefde en de daarmee gepaard gaande vleselijke verlangens te overwinnen (Galaten 5:16-21). We zullen er beslist naar streven ons „onbevlekt van de wereld” te bewaren als we in gedachte houden dat „goddeloze geestenkrachten” de onzichtbare „wereldheersers” over de onrechtvaardige mensenmaatschappij zijn. — Jakobus 1:27; Efeziërs 6:11, 12; 2 Korinthiërs 4:4.
20. Waarom kan er gezegd worden dat we „geen deel van de wereld” zijn?
20 Over zijn discipelen zei Jezus: „Zij zijn geen deel van de wereld, evenals ik geen deel van de wereld ben” (Johannes 17:16). Gezalfde christenen en hun opgedragen metgezellen streven ernaar moreel en geestelijk rein te blijven, afgescheiden van deze wereld (Johannes 15:19; 17:14; Jakobus 4:4). Deze onrechtvaardige wereld haat ons omdat we ons afzijdig houden en ’predikers van rechtvaardigheid’ zijn (2 Petrus 2:5). Het is waar dat we te midden van een mensenmaatschappij leven waartoe hoereerders, overspelers, afpersers, afgodendienaars, dieven, leugenaars en dronkaards behoren (1 Korinthiërs 5:9-11; 6:9-11; Openbaring 21:8). Maar we ademen „de geest van de wereld” niet in, want we laten ons niet door die zondige aandrijvende kracht beheersen. — 1 Korinthiërs 2:12.
Geef de Duivel geen kans
21, 22. Hoe kunnen we Paulus’ raad in Efeziërs 4:26, 27 opvolgen?
21 In plaats van ons te laten motiveren door „de geest van de wereld”, laten we ons leiden door Gods geest, die in ons eigenschappen als liefde en zelfbeheersing teweegbrengt (Galaten 5:22, 23). Die helpen ons om opgewassen te zijn tegen de aanvallen van de Duivel op ons geloof. Hij wil dat we ’verhit worden enkel om kwaad te doen’, maar Gods geest helpt ons om ’af te laten van toorn en de woede te laten varen’ (Psalm 37:8). Natuurlijk kunnen we soms terecht kwaad worden, maar Paulus geeft ons de raad: „Weest toornig en zondigt toch niet; laat de zon niet ondergaan terwijl gij in een geërgerde stemming verkeert, en staat ook de Duivel geen plaats toe.” — Efeziërs 4:26, 27.
22 Onze woede zou tot zonde kunnen leiden als we in een geërgerde stemming zouden blijven. Die gemoedstoestand zou de Duivel de kans geven om tweedracht in de gemeente te zaaien of ons kunnen aanzetten tot goddeloze daden. Het is daarom zaak dat we meningsverschillen met anderen snel op een voor God aanvaardbare manier oplossen (Leviticus 19:17, 18; Mattheüs 5:23, 24; 18:15, 16). Laten we ons dus door Gods geest laten leiden, zelfbeheersing oefenen en oppassen dat woede, zelfs al is die gerechtvaardigd, nooit ontaardt in verbittering, wrok en haat.
23. Welke vragen gaan we in het volgende artikel bespreken?
23 We hebben nu bepaalde trekken van de Duivel besproken die we niet mogen navolgen. Maar het kan zijn dat sommige lezers zich afvragen: Moeten we bang zijn voor Satan? Waarom stookt hij aan tot de vervolging van christenen? En hoe kunnen we het vermijden door de Duivel overmeesterd te worden?
[Voetnoot]
a Zie de coverserie „Bestaat de Duivel echt?” in De Wachttoren van 15 november 2005.
Overzichtsvragen
• Waarom mogen we nooit iemand belasteren?
• Hoe kunnen we het in overeenstemming met 1 Johannes 3:15 vermijden doodslagers te zijn?
• Hoe moeten we afvalligen bezien, en waarom?
• Waarom mogen we de wereld niet liefhebben?
[Illustratie op blz. 23]
We zullen nooit toelaten dat de Duivel onze christelijke eenheid verstoort
[Illustraties op blz. 24]
Waarom spoorde Johannes ons aan de wereld niet lief te hebben?