Houd ondanks beproevingen vast aan uw geloof!
„Beschouwt het een en al vreugde, mijn broeders, wanneer u velerlei beproevingen overkomen.” — JAKOBUS 1:2.
1. In weerwil waarvan dient Jehovah’s volk hem in geloof en met „vreugde des harten”?
JEHOVAH’S volk verricht vol geloof en met „vreugde des harten” dienst als zijn Getuigen (Deuteronomium 28:47; Jesaja 43:10). Zij doen dit hoewel zij door vele beproevingen worden getroffen. Ondanks hun moeilijkheden putten zij troost uit de woorden: „Beschouwt het een en al vreugde, mijn broeders, wanneer u velerlei beproevingen overkomen, daar gij weet dat deze beproefde hoedanigheid van uw geloof volharding bewerkt.” — Jakobus 1:2, 3.
2. Wat is er bekend over de schrijver van de brief van Jakobus?
2 Die woorden werden omstreeks 62 G.T. opgetekend door de discipel Jakobus, een halfbroer van Jezus Christus (Markus 6:3). Jakobus was een ouderling in de gemeente te Jeruzalem. In feite schenen hij, Cefas (Petrus) en Johannes „pilaren” te zijn — sterke, stabiele ondersteuners van de gemeente (Galaten 2:9). Toen omstreeks 49 G.T. de besnijdeniskwestie aan „de apostelen en de oudere mannen” werd voorgelegd, deed Jakobus een schriftuurlijk goed onderbouwd voorstel dat door dat eerste-eeuwse besturende lichaam werd aangenomen. — Handelingen 15:6-29.
3. Wat waren enkele van de problemen waarmee de eerste-eeuwse christenen te kampen hadden, en hoe kunnen wij het meeste profijt trekken van de brief van Jakobus?
3 Als zorgzame geestelijke herder ’wist Jakobus hoe het kleinvee er uitzag’ (Spreuken 27:23). Hij besefte dat de christenen toentertijd met zware beproevingen te kampen hadden. Sommigen moesten hun denkwijze herzien, want zij begunstigden de rijken. Voor een aantal van hen was de aanbidding louter een formaliteit. Sommigen stichtten veel kwaad met hun weerspannige tong. Een wereldse geest had een schadelijke uitwerking, en velen waren noch geduldig noch gebedsvol. Zekere christenen waren zelfs geestelijk ziek geworden. De brief van Jakobus pakt zulke kwesties op een opbouwende wijze aan, en zijn raad is in deze tijd nog even praktisch als in de eerste eeuw G.T. Wij zullen er zeer veel profijt van hebben als wij deze brief beschouwen alsof die tot ons persoonlijk was gericht.a
Als wij beproevingen ondergaan
4. Hoe dienen wij beproevingen te bezien?
4 Jakobus maakt ons duidelijk hoe wij beproevingen moeten bezien (Jakobus 1:1-4). Zonder melding te maken van zijn familieband met Gods Zoon, duidt hij zichzelf nederig aan als „een slaaf van God en van de Heer Jezus Christus”. Jakobus schrijft aan „de twaalf stammen” van het geestelijke Israël, die „overal verstrooid” zijn, aanvankelijk wegens vervolging (Handelingen 8:1; 11:19; Galaten 6:16; 1 Petrus 1:1). Als christenen worden ook wij vervolgd, en ons ’overkomen velerlei beproevingen’. Maar als wij bedenken dat beproevingen die worden verduurd ons geloof versterken, zullen wij het als ’een en al vreugde beschouwen’ wanneer ze over ons komen. Indien wij gedurende beproevingen onze rechtschapenheid jegens God bewaren, zal dit ons blijvend geluk schenken.
5. Waaruit kunnen onze beproevingen zoal bestaan, en wat gebeurt er als wij ze met succes verduren?
5 Onze beproevingen bestaan onder meer uit tegenslagen die alle mensen ondervinden. Het kan bijvoorbeeld zijn dat wij met een slechte gezondheid tobben. God verricht thans geen wonderbare genezingen, maar hij verhoort onze gebeden waarin wij om de wijsheid en kracht vragen die nodig zijn om het hoofd te bieden aan ziekte (Psalm 41:1-3). Als vervolgde getuigen van Jehovah ondergaan wij ook lijden ter wille van de rechtvaardigheid (2 Timotheüs 3:12; 1 Petrus 3:14). Wanneer wij zulke beproevingen met succes verduren, wordt de echtheid van ons geloof bewezen en krijgt het een „beproefde hoedanigheid”. En wanneer ons geloof zegeviert, wordt daardoor „volharding bewerkt”. Geloof dat door beproevingen sterker is gemaakt, zal ons helpen toekomstige beproevingen te verduren.
6. Hoe ’voltooit de volharding haar werk’, en welke praktische stappen kunnen er worden gedaan wanneer wij beproefd worden?
6 „Maar”, zegt Jakobus, „laat de volharding haar werk voltooien.” Als wij een beproeving haar beloop laten hebben zonder te proberen er met onschriftuurlijke middelen snel een eind aan te maken, zal de volharding haar „werk” doen door ons volkomen te maken als christenen die niet in geloof tekortschieten. Natuurlijk dienen wij, als een beproeving een zwakheid aan het licht brengt, Jehovah’s hulp te vragen om deze te overwinnen. Wat te doen als de beproeving bestaat in de verleiding zich aan seksuele immoraliteit over te geven? Laten wij bidden betreffende dat probleem en dan in overeenstemming met onze gebeden handelen. Misschien moeten wij van baan veranderen of andere stappen doen om onze rechtschapenheid jegens God te bewaren. — Genesis 39:7-9; 1 Korinthiërs 10:13.
Het zoeken naar wijsheid
7. Hoe kunnen wij geholpen worden het hoofd te bieden aan beproevingen?
7 Jakobus laat ons zien wat er gedaan moet worden als wij niet weten hoe wij het hoofd moeten bieden aan een beproeving (Jakobus 1:5-8). Jehovah zal ons geen verwijten maken omdat wij tekortschieten in wijsheid en er in geloof om bidden. Hij zal ons helpen een beproeving in het juiste licht te bezien en ze te verduren. Via medegelovigen of tijdens het bestuderen van de bijbel kan onze aandacht op schriftplaatsen worden gevestigd. Gebeurtenissen die door Gods voorzienigheid worden gemanoeuvreerd, kunnen ons helpen inzien wat wij moeten doen. Wellicht verschaft Gods geest ons leiding (Lukas 11:13). Natuurlijk moeten wij, om dergelijke voordelen te genieten, dicht bij God en zijn volk blijven. — Spreuken 18:1.
8. Waarom zal iemand die twijfelt niets van Jehovah ontvangen?
8 Jehovah verleent ons wijsheid om aan beproevingen het hoofd te bieden als wij „in geloof blijven vragen, zonder ook maar enigszins te twijfelen”. Wie twijfelt, „is gelijk een golf van de zee”, die op onvoorspelbare wijze „door de wind gedreven en heen en weer geslingerd wordt”. Als wij geestelijk zo onevenwichtig zouden zijn, ’moeten wij niet menen dat wij iets van Jehovah zullen ontvangen’. Laten wij in onze gebeden of anderszins niet „besluiteloos” en „ongestadig” zijn. Laten wij daarentegen geloof hebben in Jehovah, de Bron van wijsheid. — Spreuken 3:5, 6.
Rijk en arm kunnen juichen
9. Waarom hebben wij als Jehovah’s aanbidders reden tot juichen?
9 Zelfs als armoede een van onze beproevingen vormt, laten wij dan in gedachte houden dat zowel rijke als arme christenen kunnen juichen (Jakobus 1:9-11). De meeste gezalfden bezaten voordat zij Jezus’ volgelingen werden weinig in materieel opzicht, en de wereld keek op hen neer (1 Korinthiërs 1:26). Maar zij konden juichen over hun „verhoging” tot de positie van Koninkrijkserfgenamen (Romeinen 8:16, 17). Omgekeerd ondergaan rijke mensen die eens geëerd werden, als Christus’ volgelingen „vernedering”, omdat zij door de wereld worden veracht (Johannes 7:47-52; 12:42, 43). Maar als Jehovah’s dienstknechten kunnen wij allen juichen omdat wereldse rijkdom en hoog aanzien niets te betekenen hebben in vergelijking met de geestelijke rijkdom waarin wij ons verheugen. En hoe dankbaar zijn wij dat er onder ons geen plaats is voor aan maatschappelijke positie ontleende trots! — Spreuken 10:22; Handelingen 10:34, 35.
10. Hoe dient een christen materiële rijkdom te bezien?
10 Jakobus helpt ons in te zien dat ons leven niet afhangt van rijkdom en werelds succes. Zoals de schoonheid van een bloem niet kan verhinderen dat ze in de „verzengende hitte” van de zon sterft, zo kan de rijkdom van een rijke zijn leven niet verlengen (Psalm 49:6-9; Mattheüs 6:27). De dood zou hem kunnen overvallen terwijl hij helemaal opgaat in zijn levenswijze of „wegen”, misschien in het zakendoen. Vandaar dat het belangrijk is „rijk [te zijn] met betrekking tot God” en alles te doen wat in ons vermogen ligt om de Koninkrijksbelangen te bevorderen. — Lukas 12:13-21; Mattheüs 6:33; 1 Timotheüs 6:17-19.
Gelukkig zijn zij die beproeving verduren
11. Wat zijn de vooruitzichten voor degenen die ondanks beproevingen vasthouden aan hun geloof?
11 Of wij nu rijk zijn of arm, wij kunnen alleen gelukkig zijn als wij onze beproevingen verduren (Jakobus 1:12-15). Als wij beproevingen met een ongeschonden geloof verduren, kunnen wij gelukkig worden verklaard, want het schenkt vreugde te doen wat juist is in Gods ogen. Door tot aan de dood vast te houden aan hun geloof, ontvangen de door de geest verwekte christenen „de kroon des levens”, onsterfelijkheid in de hemel (Openbaring 2:10; 1 Korinthiërs 15:50). Als wij een aardse hoop hebben en ons geloof in God bewaren, kunnen wij uitzien naar eeuwig leven op een paradijsaarde (Lukas 23:43; Romeinen 6:23). Hoe goed is Jehovah voor allen die geloof in hem oefenen!
12. Waarom dienen wij, als wij tegenslagen ondervinden, niet te zeggen: „Ik word door God beproefd”?
12 Is het mogelijk dat Jehovah zelf ons met tegenslagen beproeft? Nee, wij dienen niet te zeggen: „Ik word door God beproefd.” Jehovah probeert ons niet tot zonde te brengen, maar zal ons, als wij standvastig in het geloof blijven, beslist helpen en ons de kracht verlenen die nodig is om beproevingen te verduren (Filippenzen 4:13). God is heilig, en dus plaatst hij ons niet in omstandigheden die onze weerstand tegen kwaaddoen zouden verzwakken. Als wij ons in een onheilige situatie begeven en een zonde begaan, dienen wij niet hem de schuld te geven, „want met kwade dingen kan God niet worden beproefd, noch beproeft hij zelf iemand”. Hoewel Jehovah een beproeving misschien toelaat teneinde ons streng te onderrichten tot ons welzijn, beproeft hij ons niet met boos opzet (Hebreeën 12:7-11). Satan zou ons ertoe kunnen verleiden het verkeerde te doen, maar God kan ons van die goddeloze bevrijden. — Mattheüs 6:13.
13. Wat kan er gebeuren als wij een verkeerde begeerte niet verwerpen?
13 Wij moeten gebedsvol zijn omdat een bepaalde situatie een verkeerde begeerte kan opwekken, die ons ertoe zou kunnen brengen te zondigen. Jakobus zegt: „Een ieder wordt beproefd doordat hij door zijn eigen begeerte meegetrokken en verlokt wordt.” Als wij ons hart bij een zondige begeerte hebben laten stilstaan, kunnen wij God er niet de schuld van geven dat wij zondigen. Indien wij een verkeerde begeerte niet uit onze geest bannen, ’wordt ze vruchtbaar’, doordat ze in het hart wordt gevoed, en ’baart zonde’. Wanneer de zonde volbracht is, „brengt [ze] de dood voort”. Het spreekt vanzelf dat wij ons hart moeten behoeden en zondige neigingen moeten weerstaan (Spreuken 4:23). Kaïn werd gewaarschuwd dat de zonde op het punt stond hem te overmeesteren, maar hij bood er geen weerstand aan (Genesis 4:4-8). Maar als wij nu een onschriftuurlijke handelwijze beginnen te volgen? Wij dienen beslist dankbaar te zijn als christelijke ouderlingen proberen ons weer terecht te brengen, opdat wij niet tegen God zondigen. — Galaten 6:1.
God — De Bron van goede dingen
14. Hoe kan er gezegd worden dat Gods gaven „volmaakt” zijn?
14 Wij dienen te bedenken dat Jehovah niet de Bron is van beproevingen, maar van goede dingen (Jakobus 1:16-18). Jakobus spreekt medegelovigen toe als „geliefde broeders” en laat zien dat God de Gever is van „elke goede gave en elk volmaakt geschenk”. Jehovah’s geestelijke en stoffelijke gaven zijn „volmaakt”, ofte wel volledig, er ontbreekt niets aan. Ze komen „van boven”, uit Gods woonplaats in de hemel (1 Koningen 8:39). Jehovah is „de Vader der hemelse lichten” — de zon, de maan en de sterren. Hij schenkt ons ook geestelijk licht en waarheid (Psalm 43:3; Jeremia 31:35; 2 Korinthiërs 4:6). In tegenstelling tot de zon, die tengevolge van de verandering in de zonnestand verandering in schaduwen doet optreden en alleen op het middaguur in haar zenit staat, is God altijd op zijn hoogtepunt met betrekking tot het verschaffen van wat goed is. Hij zal ons beslist toerusten om beproevingen onder ogen te zien als wij ten volle profijt trekken van de geestelijke voorzieningen die hij via zijn Woord en „de getrouwe en beleidvolle slaaf” verschaft. — Mattheüs 24:45.
15. Wat is een van Jehovah’s voortreffelijkste gaven?
15 Wat is een van Gods voortreffelijkste gaven geweest? Dat hij door heilige geest, die samenwerkt met het goede nieuws of „woord der waarheid”, geestelijke zonen heeft voortgebracht. Degenen die een geestelijke geboorte ervaren, zijn „zekere eerstelingen”, gekozen uit het midden van de mensheid om een hemels ’koninkrijk van priesters’ te zijn (Openbaring 5:10; Efeziërs 1:13, 14). Jakobus heeft misschien gedacht aan de eerstelingen van de gerst die werden aangeboden op 16 Nisan, de datum waarop Jezus uit de dood werd opgewekt, en aan het aanbieden van twee tarwebroden op de pinksterdag, toen de heilige geest werd uitgestort (Leviticus 23:4-11, 15-17). In dat geval zou Jezus de eersteling zijn en zijn medeërfgenamen „zekere eerstelingen”. En als wij nu eens een aardse hoop hebben? Welnu, met die hoop in gedachten zullen wij geholpen worden vast te houden aan ons geloof in de Gever van „elke goede gave”, die eeuwig leven onder de Koninkrijksheerschappij mogelijk heeft gemaakt.
Wees een ’dader van het woord’
16. Waarom dienen wij ’vlug te zijn om te horen, maar langzaam om te spreken en langzaam met betrekking tot gramschap’?
16 Of wij op dit ogenblik nu wel of geen geloofsbeproevingen ondergaan, wij moeten „daders van het woord” zijn (Jakobus 1:19-25). Wij moeten „vlug zijn om te horen” naar Gods woord en er gehoorzame daders van zijn (Johannes 8:47). Laten wij daarentegen „langzaam [zijn] om te spreken” en onze woorden zorgvuldig afwegen (Spreuken 15:28; 16:23). Jakobus wil ons misschien op het hart drukken er niet snel bij te zijn om te zeggen dat onze beproevingen van God afkomstig zijn. Ook krijgen wij de raad „langzaam [te zijn] met betrekking tot gramschap; want de gramschap van een man bewerkt niet Gods rechtvaardigheid”. Als wat iemand zegt ons boos maakt, laten wij ons dan inhouden, opdat wij geen hatelijk antwoord geven (Efeziërs 4:26, 27). Uit een toornige geest, waardoor wij in problemen kunnen raken en die misschien een beproeving voor anderen wordt, kan geen gedrag voortspruiten dat past bij iemand die geloof in onze rechtvaardige God heeft. Indien wij bovendien „overvloedig in onderscheidingsvermogen” zijn, zullen wij ’langzaam tot toorn’ zijn en zullen onze broeders en zusters zich tot ons aangetrokken voelen. — Spreuken 14:29.
17. Wat wordt er tot stand gebracht door slechtheid uit hart en geest te verwijderen?
17 Wij moeten beslist vrij zijn van „alle vuilheid” — alles waarvan God walgt en wat toorn in de hand werkt. Bovendien moeten wij ’dat overbodige, de slechtheid, wegdoen’. Wij allen dienen ons leven van elke onreinheid van vlees of geest te reinigen (2 Korinthiërs 7:1; 1 Petrus 1:14-16; 1 Johannes 1:9). Het verwijderen van slechtheid uit hart en geest heeft ons geholpen „met zachtaardigheid de inplanting van het woord” der waarheid te aanvaarden (Handelingen 17:11, 12). Ongeacht hoe lang wij al christenen zijn, wij moeten voortdurend meer schriftuurlijke waarheid in ons laten inplanten. Waarom? Omdat door middel van Gods geest het ingeplante woord „de nieuwe persoonlijkheid” voortbrengt, die tot redding leidt. — Efeziërs 4:20-24.
18. Waarin verschilt iemand die alleen maar een hoorder van het woord is van iemand die er ook een dader van is?
18 Hoe tonen wij dat het woord onze gids is? Door gehoorzame „daders van het woord en niet alleen hoorders” te zijn (Lukas 11:28). „Daders” hebben geloof dat werken voortbrengt, zoals ijverige activiteit in de christelijke bediening en geregelde deelname aan vergaderingen van Gods volk (Romeinen 10:14, 15; Hebreeën 10:24, 25). Iemand die louter een hoorder van het woord is, „gelijkt . . . op een man die zijn natuurlijke aangezicht in een spiegel bekijkt”. Hij kijkt erin, gaat vervolgens weg en vergeet wat hij aan zijn uiterlijke verschijning zou moeten verbeteren. Als „daders van het woord” bestuderen en gehoorzamen wij nauwgezet Gods „volmaakte wet”, die alles omvat wat hij van ons verlangt. De vrijheid waarin wij ons aldus verheugen, is precies het tegenovergestelde van slavernij aan zonde en dood, want ze leidt tot leven. Laten wij dus ’bij de volmaakte wet blijven’ door haar constant aan een nauwkeurig onderzoek te onderwerpen en te gehoorzamen. En denk u eens in! Als ’daders van het werk, geen vergeetachtige hoorders’, smaken wij de vreugde Gods gunst te genieten. — Psalm 19:7-11.
Veel meer dan vormelijke aanbidders
19, 20. (a) Wat wordt er volgens Jakobus 1:26, 27 in verband met de reine aanbidding van ons verlangd? (b) Wat zijn enkele voorbeelden van onbesmette aanbidding?
19 Willen wij goddelijke gunst genieten, dan moeten wij bedenken dat de ware aanbidding niet louter een formaliteit is (Jakobus 1:26, 27). Wij vinden misschien dat wij aanvaardbare ’vormelijke aanbidders’ van Jehovah zijn, maar waar het op aankomt is hoe híj ieder van ons beoordeelt (1 Korinthiërs 4:4). Eén ernstig gebrek zou kunnen zijn dat wij ’de tong niet in toom houden’. Wij zouden onszelf bedriegen als wij zouden denken dat God ingenomen is met onze aanbidding wanneer wij anderen belasteren, leugens vertellen of de tong op andere manieren misbruiken (Leviticus 19:16; Efeziërs 4:25). Stellig willen wij niet dat onze „vorm van aanbidding” om welke reden dan ook „waardeloos” en onaanvaardbaar voor God is.
20 Hoewel Jakobus niet elk aspect van de reine aanbidding vermeldt, zegt hij dat daartoe ook het ’zorgen voor weduwen en wezen in hun verdrukking’ behoort (Galaten 2:10; 6:10; 1 Johannes 3:18). De christelijke gemeente stelt er speciaal belang in voor weduwen te zorgen (Handelingen 6:1-6; 1 Timotheüs 5:8-10). Laten wij, daar God de Beschermer van weduwen en vaderlozen is, met Hem samenwerken door te doen wat wij kunnen om hen in geestelijk en materieel opzicht bij te staan (Deuteronomium 10:17, 18). Reine aanbidding betekent ook „zichzelf onbevlekt van de wereld bewaren”, dat wil zeggen, van de onrechtvaardige mensenmaatschappij die in Satans macht ligt (Johannes 17:16; 1 Johannes 5:19). Laten wij ons daarom vrijhouden van het goddeloze gedrag van de wereld, opdat wij Jehovah mogen verheerlijken en bruikbaar zijn in zijn dienst. — 2 Timotheüs 2:20-22.
21. Welke verdere vragen in verband met de brief van Jakobus verdienen onze aandacht?
21 De raad van Jakobus die wij tot dusver hebben beschouwd, dient ons te helpen beproevingen te verduren en vast te houden aan ons geloof. Die raad behoort onze waardering voor de liefdevolle Gever van goede gaven te vergroten. En de woorden van Jakobus helpen ons de reine aanbidding te beoefenen. Wat brengt hij nog meer onder onze aandacht? Welke verdere stappen kunnen wij doen om te bewijzen dat wij waar geloof in Jehovah hebben?
[Voetnoot]
a Tijdens uw persoonlijke of gezinsstudie van dit artikel en de twee die erop volgen, zult u het bijzonder nuttig vinden om elk aangehaalde maar niet uitgeschreven gedeelte van de geloofversterkende brief van Jakobus te lezen.
Wat zou u antwoorden?
◻ Wat zal ons helpen beproevingen te verduren?
◻ Waarom kunnen christenen ondanks beproevingen juichen?
◻ Hoe kunnen wij daders van het woord zijn?
◻ Wat is er bij reine aanbidding betrokken?
[Illustratie op blz. 9]
Oefen onder beproeving geloof in Jehovah’s vermogen om gebeden te verhoren
[Illustraties op blz. 10]
„Daders van het woord” verkondigen wereldwijd Gods koninkrijk