Tijden en tijdperken in Jehovah’s hand
„Het komt u niet toe kennis te verkrijgen van de tijden of tijdperken die de Vader onder zijn eigen rechtsmacht heeft gesteld.” — HANDELINGEN 1:7.
1. Hoe beantwoordde Jezus vragen van zijn apostelen over tijd?
WAT kan er voor degenen „die zuchten en kermen over al de verfoeilijkheden die in [de christenheid en over de hele aarde] gedaan worden” natuurlijker zijn dan zich af te vragen wanneer dit goddeloze samenstel zal eindigen en door Gods rechtvaardige nieuwe wereld vervangen zal worden? (Ezechiël 9:4; 2 Petrus 3:13) Jezus’ apostelen stelden hem vlak voor zijn dood en na zijn opstanding vragen over dat tijdsaspect (Mattheüs 24:3; Handelingen 1:6). In zijn antwoord gaf Jezus hun echter geen middel om datums te berekenen. In het ene geval gaf hij hun een samengesteld teken, en in het andere zei hij dat ’het hun niet toekwam kennis te verkrijgen van de tijden of tijdperken die de Vader onder zijn eigen rechtsmacht had gesteld’. — Handelingen 1:7.
2. Waarom kan er gezegd worden dat Jezus niet altijd op de hoogte is geweest van zijn Vaders tijdschema voor de gebeurtenissen die zich in de tijd van het einde zouden voordoen?
2 Hoewel Jezus Jehovah’s eniggeboren Zoon is, was hij niet altijd op de hoogte van het door zijn Vader vastgestelde tijdschema voor gebeurtenissen. In zijn profetie over de laatste dagen erkende Jezus nederig: „Van die dag en dat uur weet niemand iets af, noch de engelen der hemelen noch de Zoon, dan de Vader alleen” (Mattheüs 24:36). Jezus was bereid geduldig te wachten totdat zijn Vader hem de precieze tijd zou onthullen waarop de vernietigende krachten tegen dit goddeloze samenstel van dingen ontketend zouden worden.a
3. Wat kunnen wij leren uit Jezus’ antwoorden op vragen over Gods voornemen?
3 Er kunnen twee dingen worden afgeleid uit de wijze waarop Jezus antwoord gaf op vragen die betrekking hadden op de tijd waarin dingen zich als vervulling van Gods voornemen zouden voordoen. Ten eerste dat Jehovah een tijdschema heeft; en ten tweede dat hij het helemaal alleen vaststelt, en dat zijn dienstknechten niet kunnen verwachten precies van tevoren van deze tijden of tijdperken op de hoogte gebracht te worden.
Jehovah’s tijden en tijdperken
4. Wat is de betekenis van de Griekse woorden die in Handelingen 1:7 met „tijden” en „tijdperken” zijn vertaald?
4 Wat wordt er met „tijden” en „tijdperken” bedoeld? Jezus’ verklaring, die staat opgetekend in Handelingen 1:7, bevat twee aspecten van de tijd. Het met „tijden” weergegeven Griekse woord betekent „tijd in de zin van duur”, een tijdsperiode (lang of kort). „Tijdperken” is de vertaling van een woord dat betrekking heeft op een vastgestelde of bestemde tijd, een bepaald tijdperk of tijdvak, dat zich door zekere kenmerken onderscheidt. Met betrekking tot deze twee oorspronkelijke woorden zegt W. E. Vine: „In Handelingen 1:7 ’heeft de Vader’ zowel de tijden (chronos), de lengten van de periodes, als de tijdperken (kaiʹros), tijdvakken gekenmerkt door bepaalde gebeurtenissen, ’binnen Zijn eigen autoriteit gesteld’.”
5. Wanneer lichtte Jehovah Noach in over Zijn voornemen om de verdorven wereld te vernietigen, en van welke tweeledige opdracht kweet Noach zich?
5 Vóór de Vloed stelde God een 120 jaar durende tijdslimiet vast voor de verdorven wereld die mensen en opstandige gematerialiseerde engelen tot stand hadden gebracht (Genesis 6:1-3). De godvruchtige Noach was destijds 480 jaar (Genesis 7:6). Hij had geen kinderen en dat bleef nog 20 jaar zo (Genesis 5:32). Veel later, pas nadat Noachs zonen de volwassenheid hadden bereikt en waren getrouwd, stelde God Noach in kennis van Zijn voornemen om goddeloosheid van de aarde te verwijderen (Genesis 6:9-13, 18). Zelfs toen, hoewel Noach de tweeledige opdracht werd toevertrouwd om de ark te bouwen en tot zijn tijdgenoten te prediken, onthulde Jehovah hem zijn tijdschema niet. — Genesis 6:14; 2 Petrus 2:5.
6. (a) Hoe toonde Noach dat hij tijdfactoren in Jehovah’s hand liet? (b) Hoe kunnen wij Noachs voorbeeld volgen?
6 Decennia lang — misschien wel een halve eeuw — „deed Noach naar alles wat God hem geboden had”. Noach deed dat „door geloof”, zonder de precieze datum te weten (Genesis 6:22; Hebreeën 11:7). Jehovah liet hem in het ongewisse met betrekking tot de precieze tijd wanneer gebeurtenissen zich zouden voordoen, tot één week voordat de Vloed zou beginnen (Genesis 7:1-5). Noachs onvoorwaardelijke vertrouwen en geloof in Jehovah stelden hem in staat tijdfactoren in Gods hand te laten. En hoe dankbaar moet Noach geweest zijn toen hij tijdens de Vloed Jehovah’s bescherming voelde en later uit de ark kwam en een gereinigde aarde betrad! Dienen wij met een soortgelijke hoop op bevrijding in het vooruitzicht niet een dergelijk geloof in God te oefenen?
7, 8. (a) Hoe kwamen natiën en wereldmachten tot bestaan? (b) In welk opzicht heeft Jehovah „de bestemde tijden en de vastgestelde grenzen van de woonplaats der mensen verordend”?
7 Na de Vloed keerden de meesten van Noachs nakomelingen de ware aanbidding van Jehovah de rug toe. Met het doel op één plaats te blijven, begonnen zij een stad en een toren voor valse aanbidding te bouwen. Jehovah besloot dat het tijd was om in te grijpen. Hij verwarde hun taal en „verstrooide . . . hen [van Babel] over de gehele oppervlakte der aarde” (Genesis 11:4, 8, 9). Later ontwikkelden de taalgroepen zich tot natiën, waarbij sommige natiën andere in zich opnamen en zich tot regionale machten, en zelfs tot wereldmachten ontwikkelden. — Genesis 10:32.
8 In overeenstemming met de verwezenlijking van zijn voornemen heeft God soms nationale grenzen vastgesteld en bepaald op welk tijdstip een natie in een streek of als wereldmacht de overhand zou krijgen (Genesis 15:13, 14, 18-21; Exodus 23:31; Deuteronomium 2:17-22; Daniël 8:5-7, 20, 21). De apostel Paulus sprak over dit aspect van Jehovah’s tijden en tijdperken toen hij tot de Griekse intellectuelen in Athene zei: „De God die de wereld heeft gemaakt en alles wat daarin is, . . . heeft uit één mens elke natie van mensen gemaakt om op de gehele oppervlakte der aarde te wonen, en hij heeft de bestemde tijden en de vastgestelde grenzen van de woonplaats der mensen verordend.” — Handelingen 17:24, 26.
9. Hoe heeft Jehovah ’tijden en tijdperken betreffende koningen veranderd’?
9 Dit betekent niet dat God verantwoordelijk is voor alle politieke veroveringen en veranderingen onder de natiën. Toch kan hij, als hij dat verkiest, tussenbeide komen teneinde zijn voornemen te verwezenlijken. Bijgevolg zei de profeet Daniël, die zou meemaken dat de Babylonische wereldmacht ten onder ging en door Medo-Perzië vervangen zou worden, over Jehovah: „Hij verandert tijden en tijdperken, zet koningen af en stelt koningen aan, geeft wijsheid aan de wijzen en kennis aan hen die onderscheidingsvermogen kennen.” — Daniël 2:21; Jesaja 44:24–45:7.
„De tijd naderde”
10, 11. (a) Hoe lang van tevoren bepaalde Jehovah de tijd dat hij Abrahams nakomelingen uit slavernij zou bevrijden? (b) Wat duidt erop dat de Israëlieten niet precies wisten wanneer zij bevrijd zouden worden?
10 Meer dan vier eeuwen van tevoren bepaalde Jehovah het precieze jaar waarin hij de koning van de Egyptische wereldmacht zou vernederen en Abrahams nakomelingen uit slavernij zou bevrijden. Toen God zijn voornemen aan Abraham onthulde, beloofde Hij: „Gij kunt voorzeker weten dat uw zaad een inwonende vreemdeling zal worden in een land dat niet het hunne is, en zij zullen hen moeten dienen, en dezen zullen hen stellig kwellen, vierhonderd jaar lang. Maar de natie die zij zullen dienen, oordeel ik, en daarna zullen zij met veel have uitgaan” (Genesis 15:13, 14). In het overzicht dat Stefanus ten overstaan van het Sanhedrin van Israëls geschiedenis gaf, sprak hij over deze 400 jaar durende periode en zei: „Juist toen de tijd naderde voor de vervulling van de belofte die God openlijk aan Abraham had bekendgemaakt, nam het volk in aantal toe en vermenigvuldigde zich in Egypte, totdat er een andere koning over Egypte opstond, die van Jozef niets af wist.” — Handelingen 7:6, 17, 18.
11 Deze nieuwe farao bracht de Israëlieten in slavernij. Mozes had het boek Genesis nog niet geschreven, hoewel Jehovah’s beloften aan Abraham waarschijnlijk hetzij in gesproken of in geschreven vorm waren doorgegeven. Desondanks schijnt het dat de inlichtingen die de Israëlieten bezaten, het hun niet mogelijk maakten de precieze datum te berekenen waarop zij van onderdrukking bevrijd zouden worden. God wist wanneer hij hen zou bevrijden, maar blijkbaar waren de onderdrukte Israëlieten daarvan niet in kennis gesteld. Wij lezen: „Het [geschiedde] gedurende die vele dagen, dat de koning van Egypte ten slotte stierf, maar de zonen van Israël bleven zuchten wegens de slavernij en een klaaggeschrei aanheffen, en hun hulpgeschreeuw steeg voortdurend omhoog tot de ware God wegens de slavernij. Te zijner tijd hoorde God hun gekerm en God gedacht zijn verbond met Abraham, Isaäk en Jakob. Daarom zag God de zonen van Israël aan en God nam er notitie van.” — Exodus 2:23-25.
12. Hoe toonde Stefanus dat Mozes op Jehovah’s tijd vooruitliep?
12 Dit gebrek aan kennis omtrent de precieze tijd van Israëls bevrijding kan ook worden afgeleid uit Stefanus’ samenvatting. Sprekend over Mozes zei hij: „Toen . . . de tijd van zijn veertigste jaar ten volle verstreken was, kwam het in zijn hart op inspectie te houden onder zijn broeders, de zonen van Israël. En toen hij iemand in het oog kreeg die onrechtvaardig werd behandeld, verdedigde hij hem en wreekte degene die werd mishandeld, door de Egyptenaar neer te slaan. Hij veronderstelde dat zijn broeders zouden begrijpen dat God hun door zijn hand redding gaf, maar zij begrepen het niet” (Handelingen 7:23-25). Hier liep Mozes veertig jaar op Gods tijd vooruit. Stefanus liet uitkomen dat Mozes nog eens veertig jaar moest wachten voordat God ’de Israëlieten door zijn hand bevrijdde’. — Handelingen 7:30-36.
13. Hoe komt onze situatie overeen met die van de Israëlieten voordat zij uit Egypte werden bevrijd?
13 Hoewel „de tijd naderde voor de vervulling van de belofte” en dat precieze jaar door God was vastgesteld, moesten Mozes en heel Israël geloof oefenen. Zij moesten op Jehovah’s bestemde tijd wachten, blijkbaar zonder die van tevoren te kunnen berekenen. Ook wij zijn ervan overtuigd dat onze bevrijding uit het huidige goddeloze samenstel van dingen nadert. Wij weten dat wij in „de laatste dagen” leven (2 Timotheüs 3:1-5). Dienen wij daarom niet bereid te zijn ons geloof tentoon te spreiden en Jehovah’s bestemde tijd voor zijn grote dag te verwachten? (2 Petrus 3:11-13) Vervolgens kan het heel goed zijn dat wij, net als Mozes en de Israëlieten, een glorierijk bevrijdingslied zullen zingen, tot lof van Jehovah. — Exodus 15:1-19.
’Toen de tijd was gekomen’
14, 15. Hoe weten wij dat God een tijd had vastgesteld waarop zijn Zoon naar de aarde zou komen, en waar bleven profeten en zelfs engelen waakzaam naar uitzien?
14 Jehovah had een tijd vastgesteld waarop zijn eniggeboren Zoon als de Messias naar de aarde zou komen. Paulus schreef: „Toen de volledige tijdgrens was gekomen, zond God zijn Zoon uit, die uit een vrouw werd geboren en die onder de wet kwam te staan” (Galaten 4:4). Dit geschiedde als vervulling van Gods belofte om een Zaad te zenden — ’Silo, aan wie de gehoorzaamheid der volken zou behoren’. — Genesis 3:15; 49:10.
15 Gods profeten — zelfs engelen — bleven uitzien naar het „tijdperk” waarin de Messias op aarde zou verschijnen en redding voor de zondige mensen mogelijk zou worden gemaakt. „Betreffende deze redding”, zei Petrus, „is naarstig navraag gedaan en een nauwkeurig onderzoek ingesteld door de profeten, die over de voor u bedoelde onverdiende goedheid hebben geprofeteerd. Zij bleven onderzoeken op welk speciale tijdperk of wat voor een tijdperk de geest in hen betreffende Christus doelde, toen die van tevoren getuigenis aflegde van het voor Christus bestemde lijden en van de heerlijkheden die daarop zouden volgen. . . . In diezelfde dingen zijn engelen begerig te turen.” — 1 Petrus 1:1-5, 10-12.
16, 17. (a) Door middel van welke profetie hielp Jehovah eerste-eeuwse joden om naar de Messias uit te zien? (b) Welke uitwerking had Daniëls profetie op de joodse verwachting betreffende de Messias?
16 Door bemiddeling van zijn profeet Daniël — een man met een onwankelbaar geloof — had Jehovah een profetie betreffende „zeventig weken” gegeven. Die profetie zou eerste-eeuwse joden in staat stellen te weten dat het tijdstip naderde waarop de beloofde Messias zou verschijnen. Gedeeltelijk luidde de profetie: „Vanaf het uitgaan van het woord om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen tot op Messias de Leider, [zullen er] zeven weken, alsook tweeënzestig weken, . . . zijn” (Daniël 9:24, 25). Joodse, katholieke en protestantse geleerden zijn het er algemeen over eens dat met de hier genoemde „weken” jaarweken worden bedoeld. De 69 „weken” (483 jaar) van Daniël 9:25 begonnen in 455 v.G.T., toen de Perzische koning Artaxerxes Nehemia machtigde „om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen” (Nehemia 2:1-8). Ze eindigden 483 jaar later — in 29 G.T., toen Jezus werd gedoopt en met heilige geest werd gezalfd, waardoor hij de Messias, of Christus, werd. — Mattheüs 3:13-17.
17 Of eerste-eeuwse joden precies wisten wanneer de 483 jaar begonnen, is niet bekend. Maar toen Johannes de Doper zijn bediening begon, „[was] het volk vol verwachting . . . en [overlegden] allen in hun hart . . . omtrent Johannes: ’Zou hij misschien de Christus zijn?’” (Lukas 3:15) Sommige bijbelgeleerden brengen deze verwachting in verband met Daniëls profetie. In een commentaar op dit vers schreef Matthew Henry: „Hier wordt ons verteld . . . hoe het volk naar aanleiding van de bediening en de doop van Johannes ertoe gebracht werd aan de Messias te denken, hem zich voor te stellen als staande aan de deur. . . . Daniëls zeventig weken liepen nu ten einde.” De Franse Manuel Biblique, door Vigouroux, Bacuez en Brassac zegt: „De mensen wisten dat de door Daniël vastgelegde zeventig jaarweken ten einde liepen; niemand was verbaasd Johannes de Doper te horen aankondigen dat het koninkrijk Gods nabijgekomen was.” De joodse geleerde Abba Hillel Silver schreef dat volgens „de gangbare chronologie” van die tijd, „de Messias omstreeks het tweede kwart van de eerste eeuw G.T. werd verwacht”.
Gebeurtenissen — geen tijdberekeningen
18. Wat was, hoewel Daniëls profetie de joden hielp de tijd vast te stellen waarop de Messias verwacht kon worden, het meest overtuigende bewijs dat Jezus de Messias was?
18 Hoewel chronologie er blijkbaar toe bijdroeg dat het joodse volk een algemeen beeld had over de tijd waarop de Messias moest verschijnen, laten de daaropvolgende gebeurtenissen zien dat ze er niet toe bijdroeg de meesten van hen ervan te overtuigen dat Jezus de Messias was. Minder dan een jaar voordat Jezus stierf, vroeg hij zijn discipelen: „Wie zeggen de scharen dat ik ben?” Zij gaven ten antwoord: „Johannes de Doper; maar anderen Elia, en weer anderen, dat een van de oude profeten is opgestaan” (Lukas 9:18, 19). Wij beschikken niet over een verslag waaruit blijkt dat Jezus ooit de profetie van de symbolische weken heeft aangehaald om te bewijzen dat hij de Messias was. Maar bij één gelegenheid zei hij: „Het getuigenis . . . dat ik heb, is groter dan dat van Johannes, want het zijn juist de werken die ik in opdracht van mijn Vader moet volbrengen, de werken zelf die ik doe, die getuigenis over mij afleggen dat de Vader mij heeft gezonden” (Johannes 5:36). Niet enige geopenbaarde chronologie maar Jezus’ prediking, zijn wonderen en de gebeurtenissen rondom zijn dood (de bovennatuurlijke duisternis, het scheuren van het tempelgordijn en de aardbeving) legden er getuigenis van af dat hij de door God gezonden Messias was. — Mattheüs 27:45, 51, 54; Johannes 7:31; Handelingen 2:22.
19. (a) Hoe zouden christenen weten dat Jeruzalems vernietiging nabij was? (b) Waarom hadden de vroege christenen die uit Jeruzalem vluchtten, nog steeds veel geloof nodig?
19 Op overeenkomstige wijze werden de vroege christenen na de dood van Jezus geen middelen ter beschikking gesteld om het komende einde van het joodse samenstel van dingen te berekenen. Het is waar dat Daniëls profetie van de symbolische weken melding maakte van de vernietiging van dat samenstel (Daniël 9:26b, 27b). Maar dit zou na het einde van de „zeventig weken” geschieden (455 v.G.T.–36 G.T.). Met andere woorden, nadat de eerste heidenen in 36 G.T. Jezus’ volgelingen werden, verschafte Daniël hoofdstuk 9 christenen verder geen chronologische ’mijlpalen’. Voor hen zou door gebeurtenissen, niet door chronologie te kennen worden gegeven dat het joodse samenstel weldra moest eindigen. Die door Jezus voorzegde gebeurtenissen begonnen tot een climax te komen vanaf 66 G.T., toen Romeinse legioenen Jeruzalem aanvielen en vervolgens wegtrokken. Hierdoor werden getrouwe, opmerkzame christenen in Jeruzalem en Judea in de gelegenheid gesteld ’naar de bergen te vluchten’ (Lukas 21:20-22). Aangezien die vroege christenen geen chronologische markeringen hadden, wisten zij niet wanneer de vernietiging van Jeruzalem zou plaatsvinden. Wat een geloof werd er van hen verlangd om hun huizen, boerderijen en werkplaatsen te verlaten en zo’n vier jaar buiten Jeruzalem te blijven, totdat het Romeinse leger in 70 G.T. terugkwam en het joodse samenstel volledig vernietigde. — Lukas 19:41-44.
20. (a) Hoe kunnen wij profijt trekken van de voorbeelden van Noach, Mozes en eerste-eeuwse christenen in Judea? (b) Wat zullen wij in het volgende artikel bespreken?
20 Evenals Noach, Mozes en eerste-eeuwse christenen in Judea kunnen wij in deze tijd de tijden en tijdperken vol vertrouwen in Jehovah’s hand laten. Onze overtuiging dat wij in de tijd van het einde leven en dat onze bevrijding naderbij komt, berust niet alleen op chronologische berekeningen, maar op werkelijke gebeurtenissen als vervulling van bijbelse profetieën. En hoewel wij gedurende Christus’ tegenwoordigheid leven, zijn wij niet ontslagen van de noodzaak om geloof te oefenen en waakzaam te blijven. Wij moeten blijven leven in vurige verwachting van de in de Schrift voorzegde opwindende gebeurtenissen. Dit zal het onderwerp van het volgende artikel zijn.
[Voetnoot]
Bij wijze van overzicht
◻ Wat zei Jezus tot zijn apostelen met betrekking tot Jehovah’s tijden en tijdperken?
◻ Hoe lang van tevoren wist Noach wanneer de Vloed zou beginnen?
◻ Waaruit blijkt dat Mozes en de Israëlieten niet precies wisten wanneer zij uit Egypte bevrijd zouden worden?
◻ Hoe kunnen wij profijt trekken van bijbelse voorbeelden waarbij Jehovah’s tijden en tijdperken betrokken waren?
[Illustratie op blz. 11]
Noachs geloof stelde hem in staat tijdfactoren in Jehovah’s hand te laten