Joden, christenen en de Messiaanse hoop
„Ik geloof vol overtuiging dat de Messias zal komen, en hoewel hij misschien op zich laat wachten, zal ik toch elke dag uitzien naar zijn komst.” — Mozes Maimonides (ook Rambam genoemd), (1135–1204).1
DE MESSIAS! Het geloof in zijn komst was eeuwenlang onder de joden gekoesterd. Maar toen Jezus van Nazareth kwam, verwierpen de meeste joden hem ten slotte als de Messias. Volgens de joden voldeed Jezus niet aan de verwachtingen.
„Messias” betekent „gezalfde”. Onder de joden ging die term duiden op een nakomeling van koning David die een luisterrijke heerschappij zou invoeren (2 Samuël 7:12, 13). Tegen de tijd van Jezus hadden de joden eeuwenlang gezucht onder een reeks hardvochtige heidense heersers. Zij verlangden naar een politieke bevrijder.2 Het sprak dan ook vanzelf dat toen Jezus van Nazareth zich voorstelde als de langverwachte Messias, de opwinding aanvankelijk groot was (Lukas 4:16-22). Maar tot grote teleurstelling van de joden was Jezus geen politieke held. Integendeel, hij betoogde dat zijn Koninkrijk ’geen deel van de wereld was’ (Johannes 18:36). Bovendien bewerkstelligde Jezus toen niet het luisterrijke Messiaanse tijdperk dat door de profeet Jesaja voorzien was (Jesaja 11:4-9). En toen Jezus als misdadiger ter dood werd gebracht, verloor de natie als geheel haar belangstelling voor hem.
Niet uit het veld geslagen door deze gebeurtenissen bleven Jezus’ volgelingen verkondigen dat hij de Messias was. Hoe was hun opmerkelijke ijver te verklaren? Die sproot voort uit de overtuiging dat Jezus’ dood de vervulling was van profetieën, in het bijzonder de profetie in Jesaja 52:13–53:12. Die luidt ten dele:
„Zie, mijn knecht zal voorspoedig zijn, hij zal verhoogd, ja, ten hoogste verheven zijn. . . . Want als een loot schoot hij op voor zijn aangezicht, en als een wortel uit dorre aarde . . . Hij was veracht en van mensen verlaten, een man van smarten en vertrouwd met ziekte, ja, als iemand, voor wien men het gelaat verbergt; hij was veracht en wij hebben hem niet geacht. Nochtans, onze ziekten heeft hij op zich genomen, en onze smarten gedragen . . . Om onze ongerechtigheden [werd hij] verbrijzeld; de straf die ons den vrede aanbrengt, was op hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden. Wij allen dwaalden als schapen, wij wendden ons ieder naar zijn eigen weg . . . Hij werd mishandeld, maar hij liet zich verdrukken en deed zijn mond niet open; als een lam [werd hij] ter slachting geleid . . . hij is afgesneden uit het land der levenden . . . En men stelde zijn graf bij de goddelozen.” — Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap (NBG).
Een lijdende Messias?
Voorzei Jesaja hier een lijdende, stervende Messias? De meeste moderne joodse commentators zeggen van niet. Sommigen betogen dat de Lijdende Knecht de natie Israël zelf was tijdens haar Babylonische ballingschap. Anderen brengen het lijden in verband met periodes zoals die van de kruistochten of de nazi-Holocaust.3 Maar kan deze uitleg een kritisch onderzoek doorstaan? Het is waar dat Jesaja in sommige hoofdstukken inderdaad over Israël spreekt als Gods „knecht”. Maar hij noemt Israël een eigenzinnige, zondige knecht! (Jesaja 42:19; 44:21, 22) De Encyclopaedia Judaica trekt dan ook deze vergelijking: „Het echte Israël is zondig en de Knecht [uit Jesaja 53], vrij van zonde.”4
Sommigen redeneren daarom dat de Knecht een ’rechtvaardige elite’ in Israël vertegenwoordigt die leed ten behoeve van de zondige joden.5 Maar Jesaja heeft nooit over een dergelijke elite gesproken. Integendeel, hij profeteerde dat de hele natie zondig zou zijn! (Jesaja 1:5, 6; 59:1-4; vergelijk Daniël 9:11, 18, 19) Daar komt nog bij dat in ellendige tijden zowel rechtvaardige als onrechtvaardige joden leden.
Nog een probleem: Voor wie leed de Knecht? In het joodse Soncino-commentaar wordt te verstaan gegeven dat hij leed voor de Babyloniërs. Wie beleed dan dat de Knecht leed ’om onze ongerechtigheden’? (Jesaja 53:5) Is het redelijk te geloven dat de Babyloniërs (of welke andere heidenen ook) tot zo’n verbazingwekkende erkenning zouden komen — dat de joden ten behoeve van hen hadden geleden?6
Het is interessant dat enkele rabbijnen uit de eerste eeuw (en sindsdien nog een aantal) de Lijdende Knecht hebben vereenzelvigd met de Messias.7 (Zie kader op blz. 11.) Duizenden joden gingen onloochenbare parallellen zien tussen de Lijdende Knecht en Jezus van Nazareth. Net als die Knecht was Jezus van nederige afkomst. Op het laatst werd hij veracht en gemeden. Hoewel hij geen politieke veroveringen bewerkte, droeg hij de ziekten van anderen doordat hij hun kwalen op bovennatuurlijke wijze genas. Ofschoon hij onschuldig was, stierf hij als gevolg van een rechterlijke dwaling — een lot dat hij zonder protest aanvaardde.
Een stervende Messias?
Waarom zou de Messias moeten sterven? Jesaja 53:10 legt uit: „Maar het behaagde den HERE hem te verbrijzelen, Hij maakte hem ziek. Wanneer hij zichzelf ten schuldoffer gesteld zal hebben, zal hij nakomelingen zien en een lang leven hebben en het voornemen des HEREN zal door zijn hand voortgang hebben” (NBG). Hiermee werd gezinspeeld op de gewoonte van de levieten dierenoffers te brengen om verzoening te doen voor zonde of schuld. De Messias zou een eerloze dood sterven, maar net als bij een slachtoffer zou zijn dood verzoenende waarde hebben.
Hoe kon de Messias echter als hij stierf de profetieën vervullen over zijn luisterrijke regering, laat staan „nakomelingen zien en een lang leven hebben”? Logischerwijs door een opstanding uit de doden. (Vergelijk 1 Koningen 17:17-24.) De opstanding van de Messias zou ook de ogenschijnlijke tegenstrijdigheid oplossen tussen Daniël 7:13, waar werd voorzegd dat de Messias zegevierend op de wolken des hemels zou komen, en Zacharia 9:9, waar stond dat hij nederig aan zou komen rijden op een ezel. De talmoed heeft geprobeerd deze paradox te verklaren door te beweren: „Als zij het verdienen, zal hij met de wolken des hemels komen; zo niet, dan nederig en rijdend op een ezel” (Sanhedrin 98a).8 Dit zou betekenen dat óf de profetie in Daniël 7:13 óf die in Zacharia 9:9 onvervuld zou blijven. De opstanding van de Messias zou hem echter in staat stellen beide profetieën te vervullen. De eerste keer zou hij in alle nederigheid komen om te lijden en te sterven. Na zijn opstanding zou hij terugkomen in heerlijkheid en de hemelse Messiaanse regering haar intrede laten doen.
Honderden joodse ooggetuigen hebben plechtig verklaard dat Jezus een opstanding uit de doden heeft beleefd (1 Korinthiërs 15:6). Kunnen zulke beweringen worden weggewuifd?
Het judaïsme en Jezus
De meeste eerste-eeuwse joden verwierpen Jezus als de Messias. Toch is zijn invloed op het judaïsme diepgaand geweest. Hoewel Jezus nauwelijks in de talmoed wordt vermeld, wordt met het weinige dat wordt gezegd, getracht „Jezus als persoon te kleineren door hem een onwettige geboorte, magie en een schandelijke dood toe te schrijven”.a — The Jewish Encyclopedia.9
De joodse geleerde Joseph Klausner geeft toe dat deze verhalen „de indruk wekken opzettelijk bedoeld te zijn om de in de Evangeliën opgetekende gebeurtenissen tegen te spreken”.11 En met reden! De Katholieke Kerk had de joodse afkeer van Jezus nog verergerd door haar antisemitisme. Ze stootte joden bovendien af door te verklaren dat Jezus een ’God de Zoon’ zou zijn — een deel van een niet te begrijpen Drieëenheid — wat lijnrecht in strijd is met Jezus’ eigen leringen. In Markus 12:29 citeerde Jezus de thora met de woorden: „Hoor, Israël, de Here, onze God, de Here is één.” — NBG; Deuteronomium 6:4.
Hoewel het judaïsme zich verzette tegen bekering, „was de invloed van het christendom op het judaïsme aanzienlijk. Het dwong de rabbijnen hun accent te verleggen en in sommige gevallen hun opvattingen te wijzigen.”12 Rabbijnen van vroegere generaties geloofden dat de Schrift doortrokken was van de Messiaanse hoop. Zij zagen sprankjes van die hoop in bijbelteksten als Genesis 3:15 en 49:10. De Palestijnse targoem bracht de vervulling van het eerste vers van toepassing op „de dag van Koning Messias”.13 De Midrash Rabbah zei over het laatste vers: „Hiermee wordt gedoeld op de koninklijke Messias.”14 De talmoed bracht ook profetieën van Jesaja, Daniël en Zacharia van toepassing op de Messias.15 „Alle profeten hebben slechts geprofeteerd voor de dagen van de Messias.” — Talmoed, Sanhedrin 99a.16
Maar onder de druk van de pogingen van de christenheid tot bekering herzag het judaïsme zijn opvattingen. Veel schriftplaatsen die lang van toepassing waren gebracht op de Messias, kregen een nieuwe interpretatie.17 Bij het aanbreken van moderne tijden kwamen sommige joodse geleerden onder invloed van de hogere bijbelkritiek tot de conclusie dat de Messiaanse hoop helemaal niet in de bijbel voorkomt!18
De Messiaanse hoop kreeg echter min of meer een wedergeboorte toen in 1948 de staat Israël werd opgericht. Harold Ticktin schrijft daarover: ’De meeste joodse groeperingen bezien het ontstaan van de staat Israël als een grote profetische gebeurtenis.’19 Niettemin is de kwestie wanneer de langverwachte Messias zal komen, in het joodse denken onopgelost gebleven. In de talmoed wordt gezegd: „Als gij een geslacht ziet dat door veel moeilijkheden wordt overspoeld als ware het door een rivier, verwacht dan [de Messias]” (Sanhedrin 98a).20 De joodse Messias is echter niet gekomen in de donkere nacht van de Holocaust en al evenmin tijdens de roerige geboorte van de staat Israël. Men kan zich afvragen welke verdere moeilijkheden het joodse volk nog te wachten staan voordat de Messias zal komen.
Op zoek naar de Messias
De Messiaanse hoop is ontstaan en gekoesterd bij de joden. Onder hen is die hoop verflauwd. Haar glans is bijna dof geworden door eeuwen van lijden en teleurstelling. Het vreemde is dat onder de naties of heidenen miljoenen mensen op zoek zijn gegaan naar een Messias en hem uiteindelijk hebben aanvaard. Is het louter toeval dat Jesaja in verband met de Messias zei dat ’de volken [heidenen] hem zouden zoeken’? (Jesaja 11:10, NBG) Zouden de joden niet zelf ook de Messias moeten zoeken? Waarom zouden zij zich hun langgekoesterde hoop ontzeggen?
Het zoeken naar een toekomstige Messias is echter vergeefs. Als hij zou komen, hoe zou hij dan kunnen bewijzen dat hij een bonafide nakomeling van koning David was? Zijn de geslachtsregisters niet gelijk met de tweede tempel vernietigd? Hoewel die registers in Jezus’ tijd nog bestonden, werden zijn aanspraken op het wettige nakomelingschap van David nooit met succes aangevochten.b Zou een toekomstige Messiaanse pretendent ooit zulke geloofsbrieven kunnen overhandigen? Daarom moet gezocht worden naar de Messias die in het verleden is gekomen.
Daarvoor is het nodig Jezus met andere ogen te bezien en vooroordelen opzij te zetten. De verwijfde asceet op kerkelijke schilderingen vertoont weinig gelijkenis met de echte Jezus. In de evangelieverslagen — geschreven door joden — wordt hij afgeschilderd als een sterke, vitale man, een rabbijn van buitengewone wijsheid (Johannes 3:2). In feite overtreft Jezus alle verwachtingen die de joden ooit ten aanzien van een politieke bevrijder hebben gekoesterd. Als zegevierend Koning zal hij geen broze politieke staat oprichten, maar een onoverwinnelijk hemels koninkrijk dat overal op aarde het Paradijs zal herstellen en waaronder ’de wolf bij het mannetjeslam zal vertoeven’. — Jesaja 11:6; Openbaring 19:11-16.
Zult u dat Messiaanse tijdperk beleven? Maimonides gaf joden de raad gewoon ’op de komst van de Messias te wachten’.22 Onze tijd is echter te kritiek om het risico te nemen zijn wederkomst te missen. De hele mensheid heeft dringend behoefte aan een Messias, een bevrijder van de problemen waardoor deze planeet wordt geteisterd. Het is daarom tijd om hem te zoeken — intens, actief. Jehovah’s Getuigen zullen u daarbij heel graag helpen. Bedenk dat het zoeken naar de Messias geen verraad is aan het joodse erfgoed, want de Messiaanse hoop ligt in het judaïsme verankerd. En het is heel goed mogelijk dat als u de Messias zoekt, u zult ontdekken dat hij reeds gekomen is.
Verwijzingen
1. The Book of Jewish Knowledge, door Nathan Ausubel, 1964, blz. 286; Encyclopaedia Judaica, 1971, Deel 11, blz. 754.
2. The Messiah Idea in Jewish History, door Julius H. Greenstone, 1973 (oorspronkelijk uitgegeven in 1906), blz. 75.
3. Encyclopaedia Judaica, 1971, Deel 9, blz. 65; Soncino Books of the Bible — Isaiah, onder redactie van A. Cohen, 1949, blz. 260; You Take Jesus, I’ll Take God, door Samuel Levine, 1980, blz. 25.
4. Encyclopaedia Judaica, 1971, Deel 9, blz. 65.
5. Encyclopaedia Judaica, 1971, Deel 9, blz. 65; The Suffering Servant in Deutero-Isaiah, door Christopher R. North, eerste uitgave, 1948, blz. 9, 202, 203.
6. Soncino Books of the Bible — Isaiah, onder redactie van A. Cohen, 1949, blz. 261.
7. The Book of Isaiah, verklarende verhandeling door Amos Chakham, 1984, blz. 575; The Targum of Isaiah, onder redactie van J. F. Stenning, 1949, blz. 178; The Suffering Servant in Deutero-Isaiah, door Christopher R. North, eerste uitgave, 1948, blz. 11-15; Encyclopaedia Judaica, 1971, Deel 9, blz. 65.
8. The Babylonian Talmud, vertaald door dr. H. Freedman, 1959, Deel II, blz. 664.
9. The Jewish Encyclopedia, 1910, Deel VII, blz. 170.
10. Israelis, Jews, and Jesus, door Pinchas Lapide, 1979, blz. 73, 74.
11. Jesus of Nazareth — His Life, Times, and Teaching, door Joseph Klausner, 1947 (voor het eerst uitgegeven in Groot-Brittannië in 1925), blz. 19.
12. The Jewish People and Jesus Christ, door Jakób Jocz, 1954 (voor het eerst uitgegeven in 1949), blz. 153.
13. Neophyti 1, Palestijnse targoem, hs. in de Vaticaanse Bibliotheek, Genesis, 1968, Deel I, blz. 503, 504; The Messiah: An Aramaic Interpretation, door Samson H. Levey, 1974, blz. 2, 3.
14. Midrash Rabbah, vertaald en geredigeerd door dr. H. Freedman en Maurice Simon, 1961 (eerste uitgave 1939), Deel II, blz. 956; Chumash With Targum Onkelos, Haphtaroth and Rashi’s Commentary, vertaald door A. M. Silbermann en M. Rosenbaum, 1985, blz. 245, 246.
15. The Babylonian Talmud, vertaald door dr. H. Freedman, 1959, Deel II, blz. 663-665, 670, 671 (Sanhedrin 98a, 98b).
16. New Edition of the Babylonian Talmud, geredigeerd en vertaald door Michael L. Rodkinson, 1903, Deel IV, Boek VIII, blz. 312 (Sanhedrin-traktaat); The Babylonian Talmud, vertaald door dr. H. Freedman, 1959, Deel II, blz. 670 (Sanhedrin 99a).
17. The Suffering Servant in Deutero-Isaiah, door Christopher R. North, eerste uitgave, 1948, blz. 18; The Jewish People and Jesus Christ, door Jakób Jocz, 1954 (voor het eerst uitgegeven in 1949), blz. 205-207, 282; The Pentateuch and Haftorahs, onder redactie van dr. J. H. Hertz, 1929–1936, Deel I, blz. 202; Palestinian Judaism in New Testament Times, door Werner Förster, vertaald door Gordon E. Harris, 1964, blz. 199, 200.
18. Encyclopaedia Judaica, 1971, Deel 11, blz. 1407; U.S. Catholic, december 1983, blz. 20.
19. U.S. Catholic, december 1983, blz. 21; What Is Judaism?, door Emil L. Fackenheim, 1987, blz. 268, 269.
20. The Babylonian Talmud, vertaald door dr. H. Freedman, 1959, Deel II, blz. 663.
21. The Works of Josephus, vertaald door William Whiston, 1987, „Het leven van Flavius Josephus”, 1:1-6, en „Flavius Josephus tegen Apion”, voetnoot bij 7:31, 32.
22. The Book of Jewish Knowledge, door Nathan Ausubel, 1964, blz. 286.
23. The Targum of Isaiah, onder redactie van J. F. Stenning, 1949, blz. vii, 178; The Messiah: An Aramaic Interpretation, door Samson H. Levey, 1974, blz. 63, 66, 67; The Suffering Servant in Deutero-Isaiah, door Christopher R. North, eerste uitgave, 1948, blz. 11.
24. The Fifty-Third Chapter of Isaiah — According to the Jewish Interpreters, door S. R. Driver en A. Neubauer, 1969, Deel II, blz. 7; New Edition of the Babylonian Talmud, geredigeerd en vertaald door Michael L. Rodkinson, 1903, Deel IV, Boek VIII, blz. 310.
25. The Fifty-Third Chapter of Isaiah — According to the Jewish Interpreters, door S. R. Driver en A. Neubauer, 1969, Deel II, blz. 374, 375.
26. The Fifty-Third Chapter of Isaiah — According to the Jewish Interpreters, door S. R. Driver en A. Neubauer, 1969, Deel II, blz. x, 99, 100.
[Voetnoten]
a De Israëlische geleerde Pinchas Lapide zegt: „De talmoedische passages over Jezus . . . zijn verminkt, verdraaid of uitgewist door kerkelijke censors.” Het is derhalve „meer dan waarschijnlijk dat Jezus oorspronkelijk een veel grotere invloed op de rabbijnse literatuur heeft gehad dan de fragmenten die wij thans bezitten, doen vermoeden”. — Israelis, Jews, and Jesus.10
b Zie Het leven van Flavius Josephus, 1:1-6.21
[Kader op blz. 11]
De Lijdende Knecht in rabbijnse geschriften
In de loop der eeuwen hebben een aantal gerespecteerde joodse autoriteiten de profetie in Jesaja 52:13–53:12 op de Messias van toepassing gebracht:
De targoem van Jonathan ben Uzziël (1ste eeuw G.T.). In zijn weergave van Jesaja 52:13 zegt deze targoem: „Zie, mijn knecht, de Gezalfde (of: de Messias) zal gedijen.”23
De Babylonische talmoed (Sanhedrin 98b) (ca. 3de eeuw G.T.): „De Messias — hoe luidt zijn naam? . . . De Rabbijnen zeggen: De melaatse[; die] van het huis van Rabbi [zeggen: De zieke], daar er wordt gezegd: ’Hij heeft stellig onze ziekten gedragen.’” — Vergelijk Jesaja 53:4.24
Mozes Maimonides (Rambam) (12de eeuw): „Wat moet de wijze zijn waarop de Messias komt, en waar zal de plaats van zijn eerste verschijning zijn? . . . Met de woorden van Jesaja [52:15], in de beschrijving van de manier waarop de koningen naar hem zullen luisteren: Om hem zullen koningen hun mond sluiten.”25
Mozes ibn Crispin Cohen (14de eeuw): „Ik interpreteer met genoegen [Jesaja 53], in overeenstemming met de leer van onze Rabbijnen, over de koning Messias, en zal er zorgvuldig op letten, voor zover het in mijn vermogen ligt, dat ik mij aan de letterlijke betekenis houd: zo zal ik mogelijkerwijs vrij zijn van de geforceerde en vergezochte interpretaties waaraan anderen [joodse commentators] zich schuldig hebben gemaakt.”26
[Illustraties op blz. 10]
De meeste joden verwierpen het idee van een „lijdende Messias”. Het druiste in tegen hun verwachting van een zegevierende Koning
[Illustratie op blz. 12]
Alleen de Messias kan de luisterrijke toestanden tot stand brengen die Jesaja heeft voorzegd