„Jehovah, onze God, zullen wij dienen”
„Wat mij en mijn huisgezin betreft, wij zullen Jehovah dienen.” — JOZUA 24:15.
1. Hoe dient het boek Jozua ons tot aanmoediging en bescherming?
DE IN het boek Jozua beschreven opwindende gebeurtenissen zijn opgetekend „tot ons onderricht” en als „voorbeelden” ten einde ons, „tot wie de einden van de samenstelsels van dingen gekomen zijn”, aan te moedigen en te beschermen (Romeinen 15:4; 1 Korinthiërs 10:11). Het accent wordt gelegd op godvruchtige hoedanigheden zoals volharding, geloof en gehoorzaamheid. „Door geloof stortten de muren van Jericho in nadat men er zeven dagen lang omheen getrokken was. Door geloof is Rachab, de hoer, niet omgekomen met hen die ongehoorzaam handelden, omdat zij de verspieders in vrede had ontvangen” (Hebreeën 11:30, 31). Het geloof van Jozua, Rachab en andere loyalen destijds dient ons ertoe aan te zetten moedig en sterk te zijn, ten einde in deze tijd Gods werk te voltooien. — Jozua 10:25; Johannes 4:34.
2. (a) Hoe betoonde Jozua zich zelfs tot in de kleinste details gehoorzaam? (b) Wat gebeurde er bij de bergen Ebal en Gerizim?
2 Na de beslissende overwinning te Ai bepaalde Jozua zijn aandacht bij de gedetailleerde instructies die in Deuteronomium 27:1–28:68 opgetekend staan. Op de berg Ebal richtte hij een altaar van gehele stenen op en daar volbracht hij het gebod: „Gij moet gemeenschapsoffers slachten en die daar eten, en gij moet u verheugen voor het aangezicht van Jehovah, uw God.” Andere stenen werden als een gedachtenis opgericht en met kalk wit gemaakt, en de woorden van de Wet werden erop geschreven. Vervolgens werden de stammen verdeeld in een groep die op de berg Gerizim stond „om het volk te zegenen” en een andere groep die „op de berg Ebal [stond] voor de vervloeking”. Met stemverheffing spraken de levieten de vervloekingen vanwege ongehoorzaamheid uit, en het gehele volk antwoordde: „Amen!” Daarna werden de zegeningen vanwege gehoorzaamheid uitgesproken. Maar wee de Israëlieten indien zij er geen zorg voor zouden dragen ’alle woorden van de wet te volbrengen en de glorierijke en vrees inboezemende naam van Jehovah God te vrezen’! — Jozua 8:32-35.
3, 4. (a) Welke krachtige les verschaft Israëls handelwijze ons in deze tijd? (b) Waarom mogen wij het nooit moe worden steeds maar weer dezelfde dingen te horen? (c) Wat wordt er vereist om „de nauwe poort” in te gaan?
3 Bleef Israël ’de woorden van de wet’ gehoorzamen? Ondanks de vaak herhaalde vermaningen van Mozes, en later van Jozua, waren zij erbarmelijk nalatig. Welk een krachtige les verschaft dit ons in deze tijd! Ondanks voortdurende waarschuwingen zijn er altijd enkele personen die denken dat zij Gods vereisten in de wind kunnen slaan, hun eigen weg kunnen gaan en dan toch in leven kunnen blijven. Hoe dwaas! Terugverwijzend naar de ervaringen van Israël, verklaarde Paulus: „Wie daarom denkt te staan, moet oppassen dat hij niet valt.” — 1 Korinthiërs 10:12; Prediker 2:13.
4 Enkele leden van Gods volk hebben kritiek uitgeoefend op waarschuwingen die zijn gegeven en hebben gezegd dat zij het moe worden steeds maar weer dezelfde dingen te horen. Maar zij zijn vaak de eersten die in een strik van Satan lopen. Het geïnspireerde bijbelboek Deuteronomium (in het Hebreeuws Misj·nehʼ hat·to·rahʹ, hetgeen „Herhaling van de Wet” betekent) bestaat hoofdzakelijk uit vier toespraken van Mozes; hierin werd Israël duidelijk aangetoond dat zij Jehovah’s eerder bekendgemaakte wetten moesten gehoorzamen. Om te waarschuwen voor ongehoorzaamheid en de „vervloekingen” die daar het gevolg van zijn, gebruikte Mozes viermaal zoveel woorden als voor het opsommen van de „zegeningen”. Op de berg Ebal waarschuwde Jozua Israël wederom dat zij moesten gehoorzamen. Wordt ons hierdoor niet te kennen gegeven hoe belangrijk het is dat wij ons inspannen om ’door de nauwe poort in te gaan’? — Matthéüs 7:13, 14, 24-27; 24:21, 22.
5. Tegenover welk verbond van natiën kwam Israël nu te staan, en welke overeenkomstige situatie zien wij in deze tijd?
5 Een beslissende krachtmeting begon zich nu af te tekenen. De toegangsstad Jericho was uit de weg geruimd, zoals ook de valse religie verwoest zal worden wanneer de „grote verdrukking” begint. Ai was gevallen. Maar nu „geschiedde het dat . . . al de koningen . . . die aan de zijde van de Jordaan in het bergland en in de Sjefela en langs de hele kust van de Grote Zee en tegenover de Libanon waren, de Hethieten en de Amorieten, de Kanaänieten, de Ferezieten, de Hevieten en de Jebusieten, . . . zich allen voorts aaneensloten om eendrachtig tegen Jozua en Israël oorlog te voeren” (Jozua 9:1, 2). Als een hedendaagse parallel hiervan zien wij dat de natiën der aarde zich nu hebben verenigd in een zogenaamde organisatie van Verenigde Naties. Zij zoeken op hun eigen voorwaarden vrede en veiligheid voor zichzelf, maar „hebben zich als één blok aaneengesloten tegen Jehovah en tegen zijn gezalfde”, de Grotere Jozua (Psalm 2:1, 2). Wat zal de afloop zijn?
Met schranderheid te werk gaan
6, 7. (a) Waarvoor toonden de Gibeonieten belangstelling, en welke strategie volgden zij? (b) Hoe beoordeelde Jozua de kwestie?
6 Andere niet-Israëlieten begonnen nu, evenals Rachab vóór hen had gedaan, belangstelling te tonen om in leven te blijven. Dit waren de inwoners van Gibeon, een grote stad ten noorden van Jebus, of Jeruzalem. Zij hadden van Jehovah’s machtige daden gehoord en besloten vrede en veiligheid op Jehovah’s voorwaarden te zoeken. Maar hoe zouden zij te werk gaan? Zij zonden mannen die droge en verkruimelde mondvoorraad en versleten zakken en wijnzakken bij zich hadden, en die opgelapte kleren en sandalen droegen, naar het kamp van Israël te Gilgal. Deze mannen gingen naar Jozua toe en zeiden: „Uit een zeer ver land zijn uw knechten gekomen met betrekking tot de naam van Jehovah, uw God, want wij hebben gehoord van zijn faam.” Toen Jozua dit hoorde „sloot [hij] vrede met hen en sloot een verbond met hen dat hij hen in leven zou laten”. — Jozua 9:3-15.
7 Doch Israël kwam er al gauw achter dat de Gibeonieten feitelijk „in hun buurt woonden”! Hoe beschouwde Jozua nu hun list? Hij honoreerde de eerder ten aanzien van hen afgelegde eed ’om hen te laten leven en hen houthakkers en waterputters voor heel de vergadering te laten worden’. — Jozua 9:16-27; vergelijk Deuteronomium 20:10, 11.
8. In welke opzichten schaduwen de Gibeonieten de „grote schare” af?
8 Velen van de Nethinim, die in latere jaren in Jehovah’s tempel dienden, waren waarschijnlijk van Gibeonitische afkomst. De Gibeonieten kunnen derhalve heel goed een afschaduwing zijn van de „grote schare”, die nu „dag en nacht heilige dienst voor [God] in zijn tempel” verricht (Openbaring 7:9, 15). Ofschoon zij in een met Kanaän te vergelijken wereld leven, zijn zij in hun hart „geen deel van de wereld”. Vroeger moesten zij zich tevreden stellen met ’verkruimelde’ geestelijke voorzieningen, zoals die te vinden zijn in de kerken der christenheid, en hadden zij geen ’wijn’ van vreugde. Nadat zij in contact zijn gekomen met Gods volk hebben zij erkend dat Jehovah door bemiddeling van zijn getuigen machtige daden verricht. Zij hebben de lange reis uit Satans wereld gemaakt om haveloze „kleren” in te ruilen voor een nieuwe identificatie als nederige dienstknechten van Jehovah, die bekleed zijn met de nieuwe persoonlijkheid. — Johannes 14:6; 17:11, 14, 16; Efeziërs 4:22-24.
Door de organisatie ondersteund
9. (a) Welke crisis rees er vervolgens? (b) Hoe reageerde Jozua, en welke verzekering kreeg hij?
9 Toen het Adoni-Zedek, de koning van Jeruzalem, ter ore kwam dat de Gibeonieten vrede met Israël hadden gesloten, werd „hij zeer bevreesd . . ., omdat Gibeon een grote stad was, als een der koninklijke steden, . . . en al zijn mannen sterke mannen waren”. Hij ging een alliantie aan met vier andere koningen en zij belegerden Gibeon. Terstond deden de Gibeonieten een beroep op Jozua: „Trek vlug naar ons op en red ons toch en help ons.” Jozua reageerde onmiddellijk en Jehovah stelde hem met de volgende woorden gerust: „Wees niet bevreesd voor hen, want ik heb hen in uw hand gegeven. Geen man van hen zal tegen u stand kunnen houden.” Jozua en zijn dappere mannen trokken „de hele nacht” op ten einde de vijand volledig te overrompelen. — Jozua 10:1-9.
10. (a) Welk optreden in deze tijd komt overeen met de belegering van Gibeon? (b) Welk vaste besluit brengen hedendaagse Gibeonieten tot uitdrukking?
10 Gelijk die vijf koningen worden enkele regeringsleiders in deze tijd kwaad omdat zij zien dat zovele van hun onderdanen, zelfs „sterke mannen”, hun standpunt innemen voor de Grotere Jozua en zijn wereldomvattende koninkrijk van rechtvaardigheid. Deze regeerders zijn de mening toegedaan dat de uit nationalistische overwegingen getrokken grenzen gehandhaafd moeten worden, ook al krakelen en strijden de natiën voortdurend met elkaar. Daarom trachten zij de toevoer van geestelijk voedsel naar de vredelievende „grote schare” af te snijden, vergaderingen te verbieden waar zij dit „voedsel” tot zich nemen en hun te beletten tot anderen over geestelijke aangelegenheden te spreken. Doch deze hedendaagse Gibeonieten blijven loyaal aan de zijde van het geestelijk Israël staan en zeggen: „Wij willen met ulieden gaan.” — Zacharia 8:23; vergelijk Handelingen 4:19, 20; 5:29.
11. Hoe pakken Jehovah’s Getuigen in deze tijd bepaalde moeilijke omstandigheden aan?
11 Wanneer de „grote schare” een beroep op hun moederorganisatie doet om hulp, wordt die onmiddellijk en in overvloedige mate gegeven. De snelheid waarmee Jehovah’s Getuigen dingen gedaan krijgen, blijkt ook op vele andere manieren — zoals bijvoorbeeld wanneer er onmiddellijk na een natuurramp hulpmaatregelen getroffen worden of wanneer er via een snelbouwmethode voorzien wordt in noodzakelijke Koninkrijkszalen en andere vergaderplaatsen waar „voedsel” wordt uitgedeeld. Toen er regelingen waren getroffen om in juni jongstleden een congres te houden in het Yankee Stadium te New York, kwam op het middernachtelijk uur, na afloop van een base-ballwedstrijd, een leger vrijwilligers het stadion binnen voor schoonmaakwerkzaamheden; dat stadion heeft er nog nooit zo brandschoon uitgezien als gedurende de volgende vier dagen. Met verantwoordelijkheid belaste ouderlingen van Jehovah’s Getuigen treden ook snel op om het hoofd te bieden aan crisissen die rijzen in verband met het prediken van het goede nieuws. — Filippenzen 1:6, 7.
Jehovah strijdt voor Israël
12. Welke wonderen verricht Jehovah wanneer hij ter verdediging van de Gibeonieten voor Israël strijdt? (Vergelijk Habakuk 3:1, 2, 11, 12.)
12 Maar zie nu eens wat er bij Gibeon gebeurt. Jehovah sticht verwarring onder die vijandige strijdkrachten. Israël achtervolgt hen en richt een geweldige slachting aan. En wat zien wij daar uit de hemel geslingerd worden? Grote brokken ijs! Er worden er meer door deze kolossale hagelstenen gedood dan door de krijgslieden van Israël. En luister nu. Jozua spreekt tot Jehovah, en wat zegt hij „voor de ogen van Israël”? Dit: „Zon, sta onbeweeglijk boven Gibeon, en maan, boven de laagvlakte van Ajalon.” Nog een ontzagwekkend wonder! „Ongeveer een hele dag” verlicht de zon dat slagveld, totdat Gods wraak volledig is voltrokken. Het is niet aan ons erover te debatteren hoe Jehovah dat wonder verrichtte, evenmin als wij het tot een punt van discussie maken hoe hij ervoor gezorgd heeft dat het schijnsel van twee grote hemellichten op zijn vierde scheppingsdag tot de aarde doordrong (Genesis 1:16-19; Psalm 135:5, 6). Het opgetekende verslag is overtuigend: „Geen dag is er als die gebleken, noch daarvoor noch daarna, doordat Jehovah naar de stem van een mens luisterde, want Jehovah streed zelf voor Israël.” — Jozua 10:10-14.
13. Hoe moedigt Jozua de aanvoerders van zijn krijgslieden verder aan, en met welk uiteindelijke resultaat?
13 Het doden van de vijf koningen vormt het hoogtepunt van de zuiveringsacties en het is op dit tijdstip dat Jozua tot de aanvoerders van zijn krijgslieden zegt: „Weest niet bevreesd, noch verschrikt. Weest moedig en sterk, want zo zal Jehovah doen met al uw vijanden tegen wie gij strijdt.” Zeven koningen van Kanaän hebben de waarheid hiervan reeds ondervonden en de waarheid ervan blijft gelden wanneer vervolgens een volledig aantal van 24 koninkrijken omvergeworpen wordt. Dan pas, na zes jaar van oorlogvoering, heeft het land rust. — Jozua 10:16-25; 12:7-24.
14. Welke houding en welk vertrouwen dienen wij te hebben nu wij vlak voor Armageddon staan?
14 Mogen wij in deze tijd, zo vlak voor Armageddon, de laatste oorlog, moedig en sterk zijn als Jozua, zijn sterke mannen en heel het grote leger van Israël. Wij kunnen erop vertrouwen dat Jehovah, net zoals hij verscheidene miljoenen Israëlieten heelhuids in het Beloofde Land heeft gebracht, verdere ontzag inboezemende wonderen kan verrichten wanneer hij zijn uit miljoenen leden bestaande onbevreesde volk door Armageddon heen leidt en zijn nieuwe samenstel binnenvoert. — Openbaring 7:1-3, 9, 14; 19:11-21; 21:1-5.
Ons vaste besluit
15. Wat voor toewijzingen kunnen de „andere schapen” in Gods nieuwe samenstel verwachten?
15 Ofschoon Jozua nu bijna negentig jaar was, stond hij voor een andere grote taak, namelijk het verdelen van het land onder de stammen van Israël. Dit betekende niet dat het leven gemakkelijk zou worden voor de Israëlieten. Kaleb vroeg bijvoorbeeld om een gebied bij Hebron, waar de Enakieten woonden, een volk van reuzen; hij wilde zich blijven inzetten om de laatste vijanden van Jehovah een totale nederlaag toe te brengen. Dit vormt geen aanwijzing dat er gedurende Christus’ duizendjarige regering over de aarde menselijke vijanden zullen zijn. Maar er zal wel werk te doen zijn. Wij dienen niet te verwachten dat wij in het nieuwe samenstel van dingen een gemakkelijk, lui leventje zullen kunnen leiden. Nadat aan de „andere schapen” des Heren hun taken in de „nieuwe aarde” zijn toegewezen, zullen zij hun handen vol hebben aan het kolossale project dat erin bestaat de aarde te verfraaien en in een letterlijk paradijs te veranderen. — Jozua 14:6-15; Markus 10:29, 30; Romeinen 12:11.
16. Wat wordt in deze tijd afgebeeld door Jehovah’s regeling van de „toevluchtssteden”?
16 Toen Jozua het land verdeelde, bestemde hij zes levietensteden tot „toevluchtssteden”, drie aan elke zijde van de Jordaan. Dit was Jehovah’s regeling ter bescherming van de onopzettelijke doodslager, die naar een van deze steden zou mogen vluchten. Zo’n doodslager moest bewijzen dat hij een rein geweten voor God had en hij deed dit door tot de dood van de hogepriester in die stad te blijven. Insgelijks moeten de leden van de hedendaagse „grote schare” zich, vanwege hun vroegere verbintenissen met deze met bloedschuld beladen wereld, inspannen om een goed geweten voor het aangezicht van God te verkrijgen. Zij verwerven dat goede geweten door hun zonden te belijden, berouw te hebben, zich om te keren, zich aan Jehovah op te dragen en zich in water te laten dopen. Vervolgens moeten zij in overeenstemming hiermee blijven handelen. De „grote schare” moet in de „stad” blijven totdat Jezus aan het einde van zijn duizendjarige regering figuurlijk gesproken met betrekking tot zijn hogepriesterlijke werk sterft. — Jozua 20:1-9; Openbaring 20:4, 5; 1 Korinthiërs 15:22, 25, 26.
17. Welke vreugdevolle afloop verwachten wij in deze tijd?
17 Op welk een wonderbaarlijke wijze heeft Jehovah zijn volk Israël gezegend! De weg was moeilijk geweest en er hadden zich vele beproevingen voorgedaan. Maar ten slotte waren zij in het Beloofde Land gekomen en hadden zich daar gevestigd. Hoeveel dankbaarheid jegens Jehovah moet er in hun hart opgeweld zijn! En als wij ons getrouw betonen jegens onze God, kunnen wij een vergelijkbare vreugde bezitten wanneer wij zijn nieuwe samenstel, waarvan de „nieuwe aarde” deel uitmaakt, binnengaan. Ja, in ons geval zal het net zo zijn als in Jozua’s tijd: „Geen belofte bleef onvervuld van heel de goede belofte die Jehovah het huis van Israël had gedaan; alles kwam uit” (Jozua 21:45). Moge ook u zo gelukkig zijn dit te ondervinden!
18. (a) Wat vertelde Jozua de oudere mannen van Israël uitvoerig? (b) Waarnaar dienen wij met betrekking tot Jehovah’s nieuwe samenstel te verlangen?
18 Ten slotte riep Jozua op honderd tienjarige leeftijd de oudere mannen van Israël bijeen. Hij vertelde uitvoerig over de wonderbaarlijke manier waarop Jehovah zijn getrouwe volk sedert Abrahams tijd tot op die dag gezegend had. Jehovah vertelde hun nu: „Zo gaf ik u een land waarvoor gij niet hadt gezwoegd en steden die gij niet hadt gebouwd, en gij zijt erin gaan wonen. Van wijngaarden en olijfbosjes die gij niet hebt geplant, daarvan eet gij.” Met deze overvloedige voorzieningen zou Israël stellig het verlangen koesteren Jehovah voor altijd ’te vrezen en hem op een onberispelijke wijze en in waarheid te dienen’. En nu wij het glorierijke nieuwe samenstel dat Jehovah voor deze aarde tot stand zal brengen, zo vlak voor ons zien, dient een ieder van ons stellig een soortgelijk verlangen te koesteren. — Jozua 24:13, 14.
19. (a) Voor welke keus stelde Jozua het volk, en hoe antwoordde het volk? (b) Als wie dienen wij te willen zijn? (c) Welke keus dienen wij te doen, en met welke vaste overtuiging?
19 Toen legde Jozua de kwestie duidelijk aan het volk voor: „Indien het nu kwaad is in uw ogen Jehovah te dienen, kiest dan heden zelf wie gij zult dienen. . . . WAT MIJ EN MIJN HUISGEZIN BETREFT, WIJ ZULLEN JEHOVAH DIENEN.” Kunnen deze woorden herhaald worden door een ieder van ons individueel, door gelovige leden van ons gezin, door onze gemeenten, door het wereldomvattende „huisgezin van God”? Ja, heel beslist! (Efeziërs 2:19) Het volk in Jozua’s tijd antwoordde hem met de woorden: „Jehovah, onze God, zullen wij dienen, en naar zijn stem zullen wij luisteren!” (Jozua 24:15, 24) Maar helaas waren zij hier in latere jaren nalatig in. Wij willen niet zijn gelijk degenen die nalatig waren. Wij willen zijn gelijk Jozua en zijn huisgezin, gelijk Kaleb, gelijk de Gibeonieten en gelijk Rachab. Ja, „WIJ ZULLEN JEHOVAH DIENEN”. Mogen wij dit moedig doen en in het volle vertrouwen dat niets „ons zal kunnen scheiden van Gods liefde, die in Christus Jezus, onze Heer, is”. — Romeinen 8:39.
Wat leren wij uit het boek Jozua —
◻ met betrekking tot het profijt trekken van herhaalde vermaningen?
◻ wat het zorgen voor de hedendaagse Gibeonieten betreft?
◻ met betrekking tot de wijze waarop Jehovah te Armageddon zal strijden?
◻ over de noodzaak om naar een „toevluchtsstad” te vluchten?
◻ aangaande de keus wie te dienen?