Bijbelboek nummer 6 — Jozua
Schrijver: Jozua
Waar geschreven: Kanaän
Geschrift voltooid: ca. 1450 v.G.T.
Beschreven periode: 1473–ca. 1450 v.G.T.
1. Voor welke situatie ziet Israël zich in 1473 v.G.T. geplaatst?
HET is 1473 v.G.T. Het toneel is buitengewoon spectaculair en spannend. De op de vlakten van Moab gelegerde Israëlieten staan klaar om Kanaän, het Beloofde Land, binnen te trekken. In dat gebied aan de overzijde van de Jordaan bevinden zich talrijke kleine koninkrijken, die alle hun eigen leger hebben. Ze zijn onderling verdeeld en door jarenlange corrupte Egyptische overheersing verzwakt. Maar in de ogen van de natie Israël is de tegenstand formidabel. Wil het land onderworpen worden, dan moeten de talrijke versterkte, ommuurde steden, zoals Jericho, Ai, Hazor en Lachis, worden ingenomen. Een kritieke tijd staat hun te wachten. Er moeten beslissende veldslagen gestreden en gewonnen worden, waarbij Jehovah zelf zich met krachtige wonderen ten behoeve van zijn volk zal doen gelden om zijn belofte dat hij hen in het land zal doen wonen, te vervullen. Deze opwindende gebeurtenissen, die zo’n bijzondere plaats innemen in Jehovah’s bemoeienissen met zijn volk, zullen ongetwijfeld opgetekend moeten worden, en wel door een ooggetuige. Welke man zou hiervoor geschikter kunnen zijn dan Jozua zelf, degene die door Jehovah als opvolger van Mozes is aangesteld! — Num. 27:15-23.
2. Waarom is het passend dat de keus voor zowel het leiderschap als het optekenen van de gebeurtenissen op Jozua valt?
2 Het is buitengewoon passend dat de keus voor zowel het leiderschap als het optekenen van de gebeurtenissen die op het punt staan plaats te vinden, op Jozua valt. De voorgaande 40 jaar in de wildernis heeft hij zeer nauw samengewerkt met Mozes. Hij is ’van zijn jongelingsjaren af de dienaar van Mozes’ geweest, zodat hij de kwalificaties bezit voor de taak van zowel geestelijk leider als militaire aanvoerder (Num. 11:28; Ex. 24:13; 33:11; Joz. 1:1). In 1513 v.G.T., toen Israël uit Egypte wegtrok, voerde hij de Israëlitische legers aan bij de overwinning op de Amalekieten (Ex. 17:9-14). Als de loyale metgezel van Mozes en als onbevreesd legeraanvoerder was hij de aangewezen persoon om de stam Efraïm te vertegenwoordigen toen uit elke stam één man werd gekozen voor de gevaarlijke opdracht Kanaän te verspieden. Vanwege zijn moed en getrouwheid bij die gelegenheid kreeg hij de verzekering dat hij het Beloofde Land zou binnengaan (Num. 13:8; 14:6-9, 30, 38). Ja, deze man Jozua, de zoon van Nun, is „een man in wie geest is”, een man die ’Jehovah volkomen volgde’, een man „vol van de geest van wijsheid”. Geen wonder dat ’Israël Jehovah gedurende al de dagen van Jozua bleef dienen’. — Num. 27:18; 32:12; Deut. 34:9; Joz. 24:31.
3. Waardoor wordt bewezen dat Jozua een werkelijk bestaande dienstknecht van Jehovah was, alsook de schrijver van het boek dat zijn naam draagt?
3 Gezien zijn ervaring, opleiding en beproefde hoedanigheden als een ware aanbidder van Jehovah, bevond Jozua zich beslist in een positie om als een van de schrijvers van de ’door God geïnspireerde geschriften’ te worden gebruikt. Jozua is geen louter legendarische figuur maar een dienstknecht van Jehovah die werkelijk heeft geleefd. Hij wordt in de christelijke Griekse Geschriften met name genoemd (Hand. 7:45; Hebr. 4:8). Het is logisch dat evenals Mozes werd gebruikt om over de gebeurtenissen tijdens zijn leven te schrijven, zijn opvolger, Jozua, gebruikt zou worden om de gebeurtenissen waarvan híj getuige was, op te tekenen. Dat het boek geschreven werd door iemand die getuige was van de gebeurtenissen, blijkt uit Jozua 6:25. De joodse traditie schrijft het auteurschap aan Jozua toe en het boek zelf vermeldt: „Voorts schreef Jozua deze woorden in het boek van Gods wet.” — Joz. 24:26.
4. Hoe wordt de authenticiteit van het boek Jozua zowel door de vervulling van profetieën als door het getuigenis van latere bijbelschrijvers gestaafd?
4 Ten tijde van Jericho’s verwoesting sprak Jozua met betrekking tot de herbouw van de stad een profetische vloek uit die in de dagen van koning Achab van Israël, ongeveer 500 jaar later, op opmerkelijke wijze in vervulling ging (Joz. 6:26; 1 Kon. 16:33, 34). De authenticiteit van het boek Jozua wordt verder bevestigd doordat latere bijbelschrijvers veelvuldig verwezen naar de gebeurtenissen die erin staan opgetekend. Niet alleen de psalmisten verwijzen er herhaaldelijk naar (Ps. 44:1-3; 78:54, 55; 105:42-45; 135:10-12; 136:17-22), maar ook Nehemia (Neh. 9:22-25), Jesaja (Jes. 28:21), de apostel Paulus (Hand. 13:19; Hebr. 11:30, 31) en de discipel Jakobus (Jak. 2:25).
5. (a) Welke periode wordt in het boek Jozua beschreven? (b) Waarom is de naam Jozua passend?
5 Het boek Jozua beschrijft een periode van ruim 20 jaar, van de intocht in Kanaän in 1473 v.G.T. tot omstreeks 1450 v.G.T., in welk jaar Jozua waarschijnlijk is gestorven. De naam Jozua (Hebreeuws: Jehō·sjoeʹaʽ), die „Jehovah is redding” betekent, is bijzonder passend met het oog op Jozua’s rol als zichtbare leider in Israël tijdens de verovering van het land. Hij gaf Jehovah als Bevrijder alle eer. In de Septuaginta wordt het boek I·eʹsous (het Griekse equivalent van Jehō·sjoeʹaʽ) genoemd, en hiervan is de naam Jezus afgeleid. Wegens zijn voortreffelijke eigenschappen van moed, gehoorzaamheid en rechtschapenheid was Jozua werkelijk een prachtige profetische voorafschaduwing van „onze Heer Jezus Christus”. — Rom. 5:1.
DE INHOUD VAN JOZUA
6. In welke gedeelten laat het boek Jozua zich op natuurlijke wijze onderverdelen?
6 Het boek laat zich op natuurlijke wijze in vier gedeelten onderverdelen: (1) de overtocht naar het Beloofde Land, (2) de verovering van Kanaän, (3) de verdeling van het land en (4) Jozua’s afscheidsvermaningen. Het gehele verslag wordt levendig verteld en staat boordevol aangrijpende gebeurtenissen.
7. Welke aanmoediging en raad geeft Jehovah Jozua?
7 De overtocht naar het Beloofde Land (1:1–5:12). Daar Jehovah weet welke beproevingen hun te wachten staan, geeft hij Jozua direct in het begin reeds geruststellende verzekeringen en gezonde raad: „Wees slechts moedig en zeer sterk . . . Dit wetboek dient niet uit uw mond te wijken, en gij moet er dag en nacht met gedempte stem in lezen, opdat gij zorgvuldig moogt handelen overeenkomstig alles wat erin geschreven staat; want dan zult gij uw weg succesvol maken en dan zult gij wijs handelen. Heb ik het u niet geboden? Wees moedig en sterk . . . want Jehovah, uw God, is met u, overal waar gij gaat” (1:7-9). Jozua geeft Jehovah als de werkelijke Leider en Bevelhebber de eer en begint onmiddellijk voorbereidingen te treffen om, zoals hem is opgedragen, de Jordaan over te trekken. De Israëlieten aanvaarden hem als Mozes’ opvolger, en zij leggen een plechtige gelofte van loyaliteit af. Op dus naar de verovering van Kanaän!
8. (a) Hoe spreidt Rachab geloof tentoon? (b) Hoe betoont Jehovah zich „een levende God” in het midden van Israël?
8 Er worden twee mannen uitgezonden om Jericho te verspieden. De hoer Rachab grijpt de gelegenheid aan om haar geloof in Jehovah tentoon te spreiden door de verspieders met gevaar voor haar leven te verbergen. De verspieders op hun beurt zweren dat zij gespaard zal blijven wanneer Jericho wordt verwoest. De verspieders keren terug met het bericht dat alle bewoners van het land versaagd zijn geworden wegens de Israëlieten. Omdat het bericht gunstig is, trekt Jozua onmiddellijk op naar de Jordaan, die buiten zijn oevers is getreden. Jehovah geeft nu het tastbare bewijs dat hij achter Jozua staat en dat er, net als in Mozes’ tijd, „een levende God” in Israëls midden is (3:10). Wanneer de priesters die de ark des verbonds dragen in de Jordaan stappen, hopen de wateren die stroomafwaarts komen zich op, waardoor de Israëlieten over droge grond kunnen overtrekken. Jozua neemt tot een gedachtenis 12 stenen uit het midden van de rivier en richt daar waar de priesters staan 12 andere stenen in de rivier op, waarna de priesters overtrekken en de wateren terugvloeien tot hetzelfde hoge peil.
9. Wat gebeurt er vervolgens te Gilgal?
9 Wanneer het volk eenmaal aan de overkant is, legert het zich te Gilgal, tussen de Jordaan en Jericho, en hier richt Jozua de gedenkstenen op als een getuigenis voor de toekomstige geslachten en „opdat alle volken der aarde Jehovah’s hand kennen, dat die sterk is; opdat gij inderdaad Jehovah, uw God, voor altijd vreest” (4:24). (Uit Jozua 10:15 valt op te maken dat Gilgal daarna enige tijd als basiskamp gebruikt kan zijn.) Hier worden de zonen van Israël besneden, aangezien er tijdens de tocht door de wildernis geen besnijdenis had plaatsgevonden. Het Pascha wordt gevierd, het manna houdt op, en eindelijk beginnen de Israëlieten van de opbrengst van het land te eten.
10. Welke instructies geeft Jehovah Jozua betreffende de verovering van Jericho, en welke spectaculaire actie volgt?
10 De verovering van Kanaän (5:13–12:24). Van hier kan nu het eerste doel aangevallen worden. Maar hoe moet deze „goed afgesloten”, ommuurde stad Jericho ingenomen worden? (6:1) Jehovah zelf geeft een uitvoerige beschrijving van de te volgen procedure door de „vorst van het leger van Jehovah” te zenden om Jozua instructies te geven (5:14). Zes dagen lang moeten de legers van Israël eenmaal per dag in optocht om de stad heen trekken, met de krijgslieden voorop, gevolgd door priesters die op ramshorens blazen en andere die de ark des verbonds dragen. Op de zevende dag moeten zij er zevenmaal omheen trekken. Jozua geeft de orders getrouw aan het volk door. Precies zoals bevolen is, trekken de legers om Jericho heen. Geen woord wordt er gesproken. Er is geen geluid te horen dan alleen de voetstappen en het blazen op de horens door de priesters. Dan, op de laatste dag, na de voltooiing van de zevende ronde, geeft Jozua hun het teken om te schreeuwen. En schreeuwen doen zij! Zij heffen „een luide strijdkreet” aan en de muren van Jericho storten tegen de vlakte! (6:20) Als één man bestormen zij de stad, nemen haar in en geven haar aan de vurige vernietiging prijs. Alleen de gelovige Rachab en haar huisgezin blijven gespaard.
11. Hoe wordt de aanvankelijke nederlaag bij Ai in een overwinning veranderd?
11 Dan verder in westelijke richting, naar Ai! Het vertrouwen in een volgende gemakkelijke overwinning slaat om in verslagenheid als de mannen van Ai de 3000 Israëlitische soldaten die zijn uitgezonden om de stad in te nemen, een verpletterende nederlaag toebrengen. Wat is er gebeurd? Heeft Jehovah hen verlaten? Hevig verontrust vraagt Jozua Jehovah om opheldering. Als antwoord onthult Jehovah dat iemand in het kamp ongehoorzaam is geweest doordat hij in strijd met Zijn gebod om alles in Jericho aan de vernietiging prijs te geven, iets heeft gestolen en het gestolene heeft verborgen. Deze onreinheid moet uit het kamp verwijderd worden voordat Israël met Jehovah’s zegen weer succesvol kan zijn. Onder goddelijke leiding wordt de boosdoener, Achan, ontdekt, en hij en zijn gezin worden doodgestenigd. Nu Jehovah’s gunst weer op het volk rust, trekken de Israëlieten tegen Ai op. Opnieuw onthult Jehovah welke strategie er gevolgd moet worden. De mannen van Ai worden uit hun ommuurde stad gelokt en bemerken dat zij in een hinderlaag gevallen zijn. De stad wordt ingenomen en met al haar inwoners aan de vernietiging prijsgegeven (8:26-28). Geen compromis met de vijand!
12. Welk goddelijke gebod volbrengt Jozua vervolgens?
12 In gehoorzaamheid aan Jehovah’s bij monde van Mozes gegeven gebod bouwt Jozua vervolgens op de berg Ebal een altaar en schrijft daarop „een afschrift van de wet” (8:32). Dan leest hij de gehele bijeengekomen natie, waarvan de helft tegenover de berg Gerizim en de helft tegenover de berg Ebal staat, de woorden van de Wet, met de zegen en de vervloeking, voor. — Deut. 11:29; 27:1-13.
13. Wat is een gevolg van het feit dat de Gibeonieten „met schranderheid” te werk gaan?
13 Verontrust over de snelle vorderingen die er bij de invasie worden gemaakt, verenigen een aantal kleine koninkrijken van Kanaän zich in een poging Jozua’s opmars een halt toe te roepen. Wanneer ’de Gibeonieten horen wat Jozua met Jericho en Ai heeft gedaan, gaan zij echter met schranderheid te werk’ (Joz. 9:3, 4). Voorwendend dat zij uit een ver van Kanaän gelegen land komen, sluiten zij een verbond met Jozua „dat hij hen in leven [zal] laten”. Als de list wordt ontdekt, houden de Israëlieten zich aan het verbond maar maken de Gibeonieten tot „houthakkers en waterputters”, als de ’minste slaven’, en vervullen aldus ten dele Noachs onder inspiratie geuite vloek over Kanaän, de zoon van Cham. — Joz. 9:15, 27; Gen. 9:25.
14. Hoe demonstreert Jehovah te Gibeon dat hij voor Israël strijdt?
14 Deze afvalligheid van de Gibeonieten is geen onbeduidende zaak, aangezien „Gibeon een grote stad was, . . . groter . . . dan Ai, en al zijn mannen sterke mannen waren” (Joz. 10:2). Adoni-Zedek, de koning van Jeruzalem, ziet hierin een bedreiging voor zichzelf en de andere koninkrijken in Kanaän. Er moet een voorbeeld worden gesteld om verdere desertie naar de vijand te voorkomen. Derhalve organiseren Adoni-Zedek en vier andere koningen (die van de stadkoninkrijken Hebron, Jarmuth, Lachis en Eglon) zich en binden de strijd aan tegen Gibeon. Trouw aan zijn verbond met de Gibeonieten komt Jozua hun na een mars die de hele nacht heeft geduurd, te hulp en drijft de legers van de vijf koningen op de vlucht. Opnieuw mengt Jehovah zich in de strijd, waarbij hij gebruik maakt van bovenmenselijke krachten en tekenen, met verwoestende gevolgen. Enorme hagelstenen regenen uit de hemel neer en daardoor worden meer vijanden gedood dan door de zwaarden van het Israëlitische leger. En dan, wonder boven wonder, ’blijft de zon midden aan de hemel staan en haast zich ongeveer een hele dag niet om onder te gaan’ (10:13). Nu kunnen zuiveringsacties een eind maken aan de laatste verzetshaarden. De wereldwijzen mogen dan trachten deze wonderbare gebeurtenis in diskrediet te brengen, maar mensen des geloofs aanvaarden het goddelijke verslag, zich terdege bewust van Jehovah’s vermogen de krachten van het universum te beheersen en ze in overeenstemming met zijn wil aan te wenden. Ja, „Jehovah streed zelf voor Israël”. — 10:14.
15. Beschrijf het verloop van de invasie en het hoogtepunt ervan te Hazor.
15 Na de vijf koningen gedood te hebben, geeft Jozua Makkeda aan de vernietiging prijs. Snel verder trekkend naar het zuiden strijdt hij tegen Libna, Lachis, Eglon, Hebron en Debir — steden in de heuvels tussen de Zoutzee en de Grote Zee — en verwoest ze volkomen. Tegen deze tijd heeft het nieuws over de invasie zich in heel Kanaän verbreid. Ver in het noorden wordt door Jabin, de koning van Hazor, alarm geslagen. Wijd en zijd, aan beide zijden van de Jordaan, laat hij de oproep weerklinken voor een verenigde actie tegen de Israëlieten. Wanneer de verzamelde strijdkrachten van de vijand zich bij de wateren van Merom legeren, zijn zij zo talrijk „als de zandkorrels die aan de zeeoever zijn” (11:4). Opnieuw verzekert Jehovah Jozua van de overwinning, en hij zet de te volgen strategie uiteen. En het resultaat? Weer een verpletterende nederlaag voor de vijanden van Jehovah’s volk! Hazor wordt met vuur verbrand, en de steden en hun koningen die zich met Hazor verbonden hebben, worden aan de vernietiging prijsgegeven. Aldus breidt Jozua het gebied waarover Israël heerschappij voert over de gehele lengte en breedte van Kanaän uit. Eenendertig koningen zijn verslagen.
16. Welke gebieden worden er toegewezen?
16 De verdeling van het land (13:1–22:34). Ondanks deze vele overwinningen, waarbij heel wat belangrijke versterkte steden zijn verwoest en het georganiseerde verzet voorlopig gebroken is, „valt [er] nog een zeer groot deel van het land in bezit te nemen” (13:1). Jozua is nu echter ongeveer 90 jaar, en er moet nog een grote taak verricht worden — de verdeling van het land als erfelijk bezit voor negen hele stammen en de halve stam Manasse. Ruben, Gad en de andere halve stam Manasse hebben hun gebiedserfdeel reeds ten oosten van de Jordaan ontvangen, en de stam Levi zal er geen ontvangen, daar „Jehovah, de God van Israël,” hun erfdeel is (13:33). Bijgestaan door de priester Eleazar wijst Jozua nu de gebieden ten westen van de Jordaan toe. De 85-jarige Kaleb, volijverig om tot het laatst tegen Jehovah’s vijanden te strijden, vraagt om het door Enakieten onveilig gemaakte gebied van Hebron en krijgt dit toegewezen (14:12-15). Nadat de stammen door het lot hun erfdeel hebben ontvangen, vraagt Jozua om de stad Timnath-Serah in het bergland van Efraïm, en deze wordt hem „op bevel van Jehovah” gegeven (19:50). De tent der samenkomst wordt in Silo opgericht, dat eveneens in het bergland van Efraïm ligt.
17. Hoe wordt er in toevluchtssteden en woonsteden voor de levieten voorzien?
17 Er worden zes toevluchtssteden voor de onopzettelijke doodslager afgezonderd, drie aan elke zijde van de Jordaan. Ten westen van de Jordaan zijn dat Kedes in Galilea, Sichem in Efraïm en Hebron in het heuvelland van Juda. Ten oosten van de Jordaan zijn dat Bezer in het gebied van Ruben, Ramoth in Gilead en Golan in Basan. Aan deze steden wordt „een status van heiligheid” verleend (20:7). Achtenveertig steden met de daarbij behorende weidegronden worden door het lot uit de aan de stammen toegewezen gebieden als woonsteden voor de levieten toegewezen. Hierbij zijn de zes toevluchtssteden inbegrepen. Zo namen de Israëlieten ’het land in bezit en gingen er wonen’. Precies zoals Jehovah het beloofd had, ’kwam alles uit’. — 21:43, 45.
18. Welke crisis ontwikkelt zich tussen de oostelijke en de westelijke stammen, maar hoe wordt deze afgewend?
18 De krijgslieden uit de stammen Ruben en Gad en uit de halve stam Manasse, die tot dusver bij Jozua zijn gebleven, keren nu, nadat Jozua hen tot getrouwheid heeft vermaand en hun zijn zegen heeft geschonken, naar hun erfdeel aan de overzijde van de Jordaan terug. Zij richten onderweg, wanneer zij dicht bij de Jordaan komen, een groot altaar op. Dit vormt de directe aanleiding tot een onverwachte crisis. Daar de vastgestelde plaats voor Jehovah’s aanbidding de tent der samenkomst te Silo is, vrezen de westelijke stammen verraad en deloyaliteit, en zij bereiden zich erop voor tegen de vermeende opstandelingen te strijden. Het bloedvergieten wordt echter afgewend wanneer wordt uitgelegd dat het altaar niet voor het brengen van offers bestemd is maar slechts dient als „een getuige tussen ons [het Israël ten oosten en dat ten westen van de Jordaan] dat Jehovah de ware God is”. — 22:34.
19, 20. (a) Welke afscheidsvermaningen geeft Jozua? (b) Welke kwestie legt hij Israël voor, en hoe beklemtoont hij de juiste keus die Israël moet maken?
19 Jozua’s afscheidsvermaningen (23:1–24:33). ’Nu geschiedt het vele dagen nadat Jehovah Israël rust heeft gegeven van al hun vijanden rondom, als Jozua oud en vergevorderd in dagen is’, dat hij heel Israël bijeenroept voor bezielende afscheidsvermaningen (23:1). Nederig tot het einde geeft hij Jehovah alle eer voor de grote overwinningen op de natiën. Laten allen nu getrouw voorwaarts gaan! „Gij moet zeer moedig zijn om al wat er in het boek der wet van Mozes staat geschreven, te onderhouden en te volbrengen, door er nooit van af te wijken, noch naar rechts noch naar links” (23:6). Zij moeten de valse goden mijden en ’voortdurend op hun hoede zijn met betrekking tot hun ziel, door Jehovah, hun God, lief te hebben’ (23:11). Zij mogen geen compromis met de overgebleven Kanaänieten sluiten, geen huwelijksverbintenis met hen aangaan en zich ook niet in intergeloof met hen verenigen, want dan zal Jehovah’s brandende toorn over de Israëlieten komen.
20 Wanneer Jozua alle stammen te Sichem vergaderd heeft en de hen vertegenwoordigende functionarissen heeft opgeroepen om zich voor het aangezicht van Jehovah te stellen, verhaalt hij vervolgens Jehovah’s persoonlijke verslag over Zijn bemoeienissen met Zijn volk vanaf de tijd dat Hij Abraham riep en hem naar Kanaän bracht tot aan de verovering en bezetting van het Land van Belofte. Opnieuw waarschuwt Jozua voor valse religie, waarbij hij een beroep doet op Israël om ’Jehovah te vrezen en hem op een onberispelijke wijze en in waarheid te dienen’. Ja, „dient Jehovah”! Vervolgens zet hij de kwestie waar het om gaat, zeer duidelijk uiteen: „Kiest . . . heden zelf wie gij zult dienen, hetzij de goden welke uw voorvaders . . . hebben gediend of de goden van de Amorieten, in wier land gij woont. Maar wat mij en mijn huisgezin betreft, wij zullen Jehovah dienen.” Met een overtuiging die aan Mozes doet denken, herinnert hij Israël eraan dat Jehovah „een heilige God [is]; hij is een God die exclusieve toewijding eist”. Weg dus met de buitenlandse goden! Het volk wordt er aldus toe bewogen als één man te verklaren: „Jehovah, onze God, zullen wij dienen, en naar zijn stem zullen wij luisteren!” (24:14, 15, 19, 24) Voordat Jozua hen laat gaan, sluit hij een verbond met hen, schrijft deze woorden in het boek van Gods wet en richt een grote steen als getuige op. Dan sterft Jozua in de gezegende ouderdom van 110 jaar en wordt in Timnath-Serah begraven.
WAAROM NUTTIG
21. Welke wijze vermaning in het boek Jozua is in deze tijd van bijzonder groot nut?
21 Wordt uw hart niet geroerd als u Jozua’s afscheidsvermaningen betreffende getrouwe dienst leest? Stemt u niet in met de woorden die Jozua ruim 3400 jaar geleden heeft uitgesproken: „Wat mij en mijn huisgezin betreft, wij zullen Jehovah dienen”? Of indien u Jehovah onder beproevingsvolle omstandigheden dient of van andere getrouwen geïsoleerd bent, hebben dan de woorden die Jehovah aan het begin van de intocht in het Land van Belofte tot Jozua richtte: „Wees slechts moedig en zeer sterk”, geen bezielende uitwerking op u? Vindt u bovendien niet dat het onschatbare voordelen afwerpt Zijn vermaning op te volgen om de bijbel ’dag en nacht met gedempte stem te lezen, opdat gij uw weg succesvol moogt maken’? Allen die zulke wijze raad ter harte nemen, zullen ongetwijfeld bemerken dat die bijzonder nuttig is. — 24:15; 1:7-9.
22. Op welke onontbeerlijke hoedanigheden van ware aanbidding wordt een helder licht geworpen?
22 De gebeurtenissen die zo levendig in het boek Jozua zijn opgetekend, zijn meer dan slechts oude geschiedenis. Ze werpen een helder licht op goddelijke beginselen — ze tonen op uitnemende wijze dat onvoorwaardelijk geloof in en gehoorzaamheid aan Jehovah onontbeerlijk zijn om zijn zegen te ontvangen. De apostel Paulus vermeldt dat door geloof „de muren van Jericho [instortten] nadat men er zeven dagen lang omheen getrokken was”, en dat „Rachab, de hoer,” wegens haar geloof „niet [is] omgekomen met hen die ongehoorzaam handelden” (Hebr. 11:30, 31). Jakobus haalt Rachab eveneens aan als een heilzaam voorbeeld voor christenen wat het verrichten van werken des geloofs betreft. — Jak. 2:24-26.
23. Welke krachtige herinneringen bevat Jozua?
23 De ongewone, bovennatuurlijke gebeurtenissen die in Jozua 10:10-14 staan opgetekend, toen de zon onbeweeglijk bleef staan en de maan stilstond, alsook de vele andere wonderen die Jehovah ten behoeve van zijn volk verrichtte, zijn krachtige herinneringen aan Jehovah’s vermogen en voornemen een definitieve verdelging van alle goddeloze tegenstanders van God te bewerkstelligen. Gibeon, zowel in Jozua’s tijd als in Davids tijd het strijdtoneel, wordt door Jesaja in verband gebracht met de tijd dat Jehovah, in beroering gebracht, opstaat met het oog op deze verdelging, „om zijn daad te verrichten — zijn daad is vreemd — en om zijn werk te doen — zijn werk is ongewoon”. — Jes. 28:21, 22.
24. Welk nauwe verband bestaat er tussen het boek Jozua en de Koninkrijksbeloften, en welke verzekering wordt erin gegeven dat deze ’alle zullen uitkomen’?
24 Wijzen de gebeurtenissen uit Jozua vooruit naar Gods koninkrijk? Zeer beslist! Dat de verovering van en het zich vestigen in het Beloofde Land met iets veel groters in verband moeten worden gebracht, werd te kennen gegeven door de apostel Paulus: „Want indien Jozua hen in een plaats van rust had geleid, zou God later niet over een andere dag hebben gesproken. Er blijft dus een sabbatsrust over voor het volk van God” (Hebr. 4:1, 8, 9). Zij dringen voorwaarts om hun „ingang . . . in het eeuwige koninkrijk van onze Heer en Redder Jezus Christus” zeker te stellen (2 Petr. 1:10, 11). Zoals uit Mattheüs 1:5 blijkt, werd Rachab een van de voorouders van Jezus Christus. Het boek Jozua verschaft aldus nog een essentiële schakel in het verslag dat tot de voortbrenging van het Koninkrijkszaad voert. Het geeft ons de krachtige verzekering dat Jehovah’s Koninkrijksbeloften stellig in vervulling zullen gaan. Met betrekking tot de belofte die God aan Abraham, Isaäk en Jakob had gedaan en die tegenover de Israëlieten, hun nakomelingen, werd herhaald, vermeldt het verslag over Jozua’s tijd: „Geen belofte bleef onvervuld van heel de goede belofte die Jehovah het huis van Israël had gedaan; alles kwam uit” (Joz. 21:45; Gen. 13:14-17). Zo is het ook met Jehovah’s „goede belofte” betreffende het rechtvaardige koninkrijk des hemels — alles zal uitkomen!