ABNER
(A̱bner) [Vader is een lamp].
De zoon van Ner, uit de stam Benjamin. Eén Samuël 14:50, 51 verwijst kennelijk naar Abner als „de oom van Saul”, hoewel deze zinsnede in het Hebreeuws zowel op Abner als op Ner, zijn vader, kan slaan. Josephus spreekt over Abner als Sauls neef, en over hun vaders, Ner en Kis, als broers (De joodse oudheden, VI, vi, 6). Het geïnspireerde bericht in 1 Kronieken 8:33 en 9:39 schijnt er echter eerder voor te pleiten dat Kis de zoon van Ner en dus de broer van Abner was. In dit geval zou Abner Sauls oom zijn. — Zie ook de tabel onder ABIËL nr. 1.
Abner was de aanvoerder van Sauls leger, dat soms wel ruim 200.000 man sterk was (1Sa 15:4). Bij speciale gelegenheden zat hij aan de feestdis naast de koning (1Sa 20:25). Hoewel Abner ongetwijfeld een machtig en dapper man was, werd hij door David, toen deze zich als vluchteling in de Wildernis van Zif ophield, gelaakt omdat Abner Saul, zijn heer en „de gezalfde van Jehovah”, niet goed bewaakt had. — 1Sa 26:14-16.
Nadat Saul in de verpletterende nederlaag die de Filistijnen hem toebrachten, was gestorven, week Abner uit naar Mahanaïm in Gilead, aan de overzijde van de Jordaan, en hij nam Sauls zoon Isboseth met zich mee. Hoewel David te Hebron door de stam Juda tot koning was uitgeroepen, installeerde Abner Isboseth als tegenkoning in Mahanaïm. Abner was duidelijk de sterke man achter de troon, en na verloop van tijd wist hij alle stammen, met uitzondering van de stam Juda, op de hand van Isboseth te krijgen. — 2Sa 2:8-10.
Ten slotte ontmoetten de legers van de twee vijandige koningen elkaar in een krachtmeting bij de Vijver van Gibeon in het gebied van Benjamin, op ongeveer een derde van de afstand tussen Hebron en Mahanaïm. Nadat de twee legers elkaars sterkte hadden ingeschat, deed Abner het voorstel dat twaalf jonge strijders van elk van beide zijden een kampspel zouden opvoeren. De partijen waren zo goed tegen elkaar opgewassen dat het uitliep op een wederzijdse afslachting, wat een hevige strijd tussen de beide legers ontketende. Abners strijdkrachten verloren achttienmaal zoveel manschappen als Joabs soldaten en trokken zich in de richting van de wildernis terug. — 2Sa 2:12-17, 30, 31.
Abner, die door Joabs snelvoetige broer Asaël werd nagezeten, spoorde deze er herhaaldelijk toe aan zich ergens anders heen te wenden en een confrontatie met hem, die een dodelijke afloop zou kunnen hebben, te vermijden. Toen Asaël bleef weigeren, stootte Abner ten slotte krachtig achteruit en doodde hij Asaël door diens onderlijf met het achtereinde van zijn speer te doorsteken (2Sa 2:18-23). Op verzoek van Abner riep Joab de achtervolging ten slotte tegen zonsondergang een halt toe, waarop de beide legers naar hun respectieve hoofdsteden terugkeerden. Hun uithoudingsvermogen blijkt wel uit de minstens 80 km die Abners strijdkrachten aflegden. Eerst daalden zij af naar het stroomdal van de Jordaan, vervolgens doorwaadden zij de rivier en gingen door het Jordaandal omhoog naar de heuvels van Gilead, waar Mahanaïm lag. Joabs mannen maakten, nadat zij (misschien de daaropvolgende dag) Asaël in Bethlehem hadden begraven, een nachtelijke mars van ruim 22 km dwars door de bergen naar Hebron. — 2Sa 2:29-32.
Abner steunde het afbrokkelende regime van Isboseth maar versterkte tegelijkertijd ook zijn eigen positie, mogelijk met het oog op het koningschap, omdat hij per slot van rekening de broer van Sauls vader was. Toen hij door Isboseth ter verantwoording werd geroepen omdat hij betrekkingen met een van Sauls bijvrouwen had gehad (iets wat alleen de erfgenaam van de gestorven koning was toegestaan), liet Abner woedend weten dat hij voortaan Davids zijde zou steunen (2 Sa 3:6-11). Hij zocht toenadering tot David, waarbij hij zich presenteerde als de feitelijke heerser van alle stammen van Israël, op de stam Juda na. Na Davids eis te hebben ingewilligd dat hem zijn vrouw Michal teruggegeven zou worden, benaderde Abner persoonlijk de hoofden van de elf stammen buiten Juda teneinde hen ertoe te bewegen zich achter David, de door Jehovah aangestelde koning, te stellen (2Sa 3:12-19). Daarna werd hem door David in diens hoofdstad te Hebron een hartelijke ontvangst bereid, en diezelfde dag trok hij er op uit om alle stammen te overreden een verbond met David te sluiten. Maar Joab, die net van een strooptocht was teruggekeerd, betichtte Abner ervan een heimelijke spion te zijn. Hij liet hem terugroepen en lokte hem toen naar een plaats waar hij hem kon doden. — 2Sa 3:20-27.
Met Abners dood was voor Isboseth elke hoop op steun verdwenen en Isboseth werd kort daarna door verraders vermoord. Hiermee kwam de heerschappij van het huis van Saul volledig tot een eind. — 2Sa 4:1-3, 5-12.
Vele jaren later herinnerde David zich, kort voordat hij stierf, Abners dood (evenals Amasa’s dood) en gaf hij Salomo de opdracht Davids huis te zuiveren van de smet van bloedschuld die Joab erover had gebracht (1Kon 2:1, 5, 6). Kort daarna werd Joab, de moordenaar van Abner, op bevel van Salomo ter dood gebracht. — 1Kon 2:31-34.
In de bijbel wordt slechts één zoon van Abner genoemd, Jaäsiël, die tijdens de regering van David een leider van de stam Benjamin was (1Kr 27:21). In 1 Kronieken 26:28 wordt ook vermeld dat Abner iets van wat hij als legeroverste had buitgemaakt, aan de tabernakel schonk.