KONINGEN, DE BOEKEN DER
Boeken van de Heilige Schrift waarin de geschiedenis van Israël wordt verhaald vanaf de laatste dagen van koning David tot de vrijlating van koning Jojachin uit de gevangenis in Babylon.
De beide boeken Koningen vormden oorspronkelijk één rol, die Koningen (Hebr.: Mela·khimʹ) werd genoemd, en in de huidige Hebreeuwse bijbel worden ze nog steeds als één boek gerekend, het vierde in het deel dat als de „Vroegere Profeten” bekendstaat. De boeken Koningen werden in de Griekse Septuaginta Drie en Vier Koninkrijken genoemd, en de boeken Samuël werden als Eén en Twee Koninkrijken aangeduid. In de Latijnse Vulgaat stonden deze boeken te zamen als de vier boeken Koningen bekend omdat Hiëronymus, in overeenstemming met de Hebreeuwse titel, de voorkeur gaf aan de naam Regum (Koningen) boven de letterlijke vertaling van de in de Septuaginta gebruikte titel Regnorum (Koninkrijken). De verdeling in twee boeken in de Septuaginta werd noodzakelijk omdat de vertaling in het Grieks, een taal die klinkers heeft, bijna tweemaal zoveel plaats innam ten opzichte van het Hebreeuws, dat tot de tweede helft van het 1ste millennium G.T. geen klinkers had. De verdeling tussen Twee Samuël en Eén Koningen werd in de Griekse vertalingen niet altijd op dezelfde plaats aangebracht. Lucianus bijvoorbeeld bracht in zijn recensie van de Septuaginta de verdeling zo aan dat Eén Koningen begon bij wat in onze huidige bijbels 1 Koningen 2:12 is.
Het schrijven van de boeken. Hoewel de naam van de schrijver van de boeken Koningen in de twee verslagen niet wordt genoemd, kunnen wij op grond van de Schrift en de joodse overlevering concluderen dat het Jeremia was. Veel Hebreeuwse woorden en uitdrukkingen die in deze twee boeken voorkomen, treft men behalve in de profetie van Jeremia in geen enkel ander bijbelboek aan. De boeken Koningen en het boek Jeremia vullen elkaar aan; gewoonlijk worden gebeurtenissen die in het ene verslag slechts kort worden vermeld, in het andere nauwkeurig beschreven. Het is niet verwonderlijk dat Jeremia, indien hij de schrijver van de boeken Koningen was, daarin niet wordt genoemd, hoewel hij een zeer bekende profeet was, want zijn activiteiten worden in het boek dat zijn naam draagt, uitvoerig behandeld. In de boeken Koningen wordt melding gemaakt van de toestanden die in Jeruzalem heersten nadat de ballingschap was begonnen, waardoor te kennen wordt gegeven dat de schrijver niet naar Babylon was gevoerd, wat in het geval van Jeremia ook klopt. — Jer 40:5, 6.
Sommige geleerden menen uit de boeken Koningen te kunnen opmaken dat ze het werk van meer dan één schrijver of samensteller zijn. Er moet echter worden opgemerkt dat — met uitzondering van verschillen die op de afzonderlijke bronnen terug te voeren zijn — de taal, de stijl, de woordenschat en de grammatica van begin tot eind hetzelfde zijn.
Eén Koningen behandelt een periode van ongeveer 129 jaar. Het boek begint met de laatste dagen van koning David, omstreeks 1040 v.G.T., en eindigt met de dood van de Judese koning Josafat omstreeks 911 v.G.T. (1Kon 22:50). Twee Koningen begint met de regering van Ahazia (ca. 920 v.G.T.) en eindigt met het 37ste jaar van Jojachins ballingschap, ofwel 580 v.G.T., een periode van zo’n 340 jaar (2Kon 1:1, 2; 25:27-30). De boeken Koningen behandelen dus samen ongeveer vier en een halve eeuw Hebreeuwse geschiedenis. Aangezien de daarin opgetekende gebeurtenissen ook die omvatten welke zich tot 580 v.G.T. voordeden, kunnen deze boeken — die destijds één rol vormden — niet vóór genoemde datum voltooid zijn, en omdat het einde van de Babylonische ballingschap niet wordt vermeld, moeten ze vóór die tijd gereedgekomen zijn.
Beide boeken werden waarschijnlijk grotendeels in Juda geschreven, want het meeste bronnenmateriaal zou daar voorhanden geweest zijn. Twee Koningen werd echter logischerwijs in Egypte voltooid, want daar werd Jeremia naar toe gebracht nadat Gedalja in Mizpa was vermoord. — Jer 41:1-3; 43:5-8.
De boeken Koningen hebben altijd deel uitgemaakt van de joodse canon en worden als canoniek aanvaard. En terecht, want deze boeken geven de verdere ontwikkeling te zien van het belangrijkste thema van de bijbel: de rechtvaardiging van Jehovah’s soevereiniteit en de uiteindelijke verwezenlijking van zijn voornemen met de aarde door middel van zijn koninkrijk onder Christus, het beloofde Zaad. Bovendien worden drie toonaangevende profeten, Elia, Elisa en Jesaja, op de voorgrond geplaatst en wordt aangetoond dat hun profetieën feilloos in vervulling zijn gegaan. Gebeurtenissen die in de boeken Koningen staan opgetekend, worden ook op andere plaatsen in de Schrift vermeld en verduidelijkt. Jezus verwijst driemaal naar de inhoud van deze boeken wanneer hij aanvoert wat opgetekend staat over Salomo (Mt 6:29), de koningin van het Zuiden (Mt 12:42; vgl. 1Kon 10:1-9) en de weduwe van Sarfath en Naäman (Lu 4:25-27; vgl. 1Kon 17:8-10; 2Kon 5:8-14). Paulus maakt gewag van het verslag over Elia en de 7000 mannen die de knie voor Baäl niet gebogen hadden (Ro 11:2-4; vgl. 1Kon 19:14, 18). Jakobus spreekt over Elia’s gebeden om droogte en om regen (Jak 5:17, 18; vgl. 1Kon 17:1; 18:45). Deze verwijzingen naar de daden van personen die in de boeken Koningen worden beschreven, bevestigen de canoniciteit van deze geschriften.
De boeken Koningen werden grotendeels samengesteld aan de hand van geschreven documenten, en de schrijver laat duidelijk zien dat hij sommige van zijn inlichtingen aan deze niet-bijbelse bronnen heeft ontleend. Hij verwijst naar „het boek van de aangelegenheden van Salomo” (1Kon 11:41), „het boek van de aangelegenheden van de dagen der koningen van Juda” (1Kon 15:7, 23) en „het boek van de aangelegenheden van de dagen der koningen van Israël” (1Kon 14:19; 16:14).
Een van de oudste nog voorhanden zijnde Hebreeuwse handschriften waarin de boeken Koningen volledig bewaard zijn, is gedateerd 1008 G.T. Het Vaticaanse handschrift nr. 1209 en het Alexandrijnse handschrift bevatten de boeken Koningen (in het Grieks), maar in het Sinaïtische handschrift komen ze niet voor. In de grotten van Qumran zijn fragmenten van de boeken Koningen gevonden die kennelijk uit de tijd vóór onze gewone tijdrekening stammen.
Uit de opbouw van deze boeken blijkt dat de schrijver of samensteller ter zake dienende feiten over elke koning vermeldde met het doel chronologische gegevens te verschaffen en omtrent elke koning te onthullen of hij wel of niet Gods gunst genoot. Hoe hun regering tegenover de aanbidding van Jehovah stond, treedt als de belangrijkste factor naar voren. Na de beschouwing van de regering van Salomo wordt — enkele uitzonderingen daargelaten — voor de beschrijving van elke regering een algemeen patroon gevolgd, waarbij twee parallel lopende historische verslagen met elkaar verweven zijn. De verslagen over de koningen van Juda beginnen gewoonlijk met de vermelding van de koning die gelijktijdig in Israël regeerde, dan volgen gegevens over de leeftijd van de koning, de duur van zijn regering en zijn regeringszetel. Ook de naam en de geboorteplaats van zijn moeder worden vermeld, wat een interessant en belangrijk gegeven was omdat althans enkele koningen van Juda polygaam waren. Aan het einde van het verslag over elke koning wordt de bron van de informatie, zijn begrafenis en de naam van zijn opvolger vermeld. Enkele van dezelfde bijzonderheden worden verschaft voor elk van de koningen van Israël, maar de leeftijd van de koning bij zijn troonsbestijging alsook de naam en de geboorteplaats van zijn moeder worden niet aangegeven. De in Eén en Twee Koningen verstrekte inlichtingen zijn zeer nuttig voor de studie van de bijbelse chronologie. — Zie CHRONOLOGIE.
De boeken Koningen zijn meer dan slechts annalen of een opsomming van gebeurtenissen als in een kroniek. Ze vermelden niet alleen historische feiten, maar verklaren ook de betekenis ervan. Naar het schijnt werd uit het verslag alles weggelaten wat niet rechtstreeks verband hield met de ontvouwing van Gods voornemen en waardoor niet werd verduidelijkt op grond van welke beginselen Jehovah met zijn volk handelde. De fouten van Salomo en de andere koningen van Juda en Israël worden niet verhuld, maar heel openhartig verteld.
Het getuigenis van de archeologie. De ontdekking van talrijke artefacten heeft bevestigd dat de boeken Koningen historisch en geografisch nauwkeurig zijn. Zowel door de archeologie als door het feit dat er ook nu nog ceders op de Libanon zijn, wordt bewezen dat daar destijds cederwouden waren, waar Salomo hout voor zijn bouwprojecten in Jeruzalem vandaan haalde (1Kon 5:6; 7:2). In het Jordaanbekken, waar eens Sukkoth en Zarethan lagen, zijn aanwijzingen van industriële activiteit gevonden. — 1Kon 7:45, 46.
Dat Sisak in de tijd van Rehabeam Juda binnenviel (1Kon 14:25, 26), wordt bevestigd door de inscriptie die de farao zelf op de muren van de tempel te Karnak (Egypte) liet aanbrengen. Op een in 1846 te Nimrud gevonden uit zwarte kalksteen vervaardigde obelisk van de Assyrische koning Salmaneser III is mogelijk te zien hoe een afgezant van Jehu zich voor Salmaneser neerbuigt. Ofschoon dit voorval in de boeken Koningen niet wordt vermeld, vormt het een extra bewijs dat de Israëlitische koning Jehu werkelijk heeft bestaan. Een krachtige bevestiging van Achabs omvangrijke bouwwerkzaamheden, waaronder „het ivoren huis dat hij gebouwd heeft” (1Kon 22:39), wordt aangetroffen in de te Samaria gevonden ruïnes.
Op de Mesasteen worden enkele van de gebeurtenissen verhaald die verband houden met de opstand van koning Mesa tegen Israël, hoewel het de versie van de Moabitische monarch is (2Kon 3:4, 5). Deze alfabetische inscriptie bevat ook het Tetragrammaton.
De naam Pekah komt voor in annalen die aan Tiglath-Pileser III worden toegeschreven (2Kon 15:27). De veldtocht van Tiglath-Pileser III tegen Israël wordt in zijn koninklijke annalen en in een Assyrische inscriptie op een gebouw vermeld (2Kon 15:29). Ook de naam Hosea kon uit inscripties die over de veldtocht van Tiglath-Pileser handelen, ontcijferd worden. — 2Kon 15:30; Ancient Near Eastern Texts, onder redactie van J. B. Pritchard, 1974, blz. 282-284.
Van sommige door de Assyrische koning Sanherib gevoerde oorlogen wordt in zijn annalen melding gemaakt, maar er wordt met geen woord gerept over de door een engel toegebrachte vernietiging van zijn uit 185.000 man bestaande leger toen het Jeruzalem bedreigde (2Kon 19:35). Wij hoeven trouwens niet te verwachten in zijn annalen, waarin hij een zeer pocherige toon aanslaat, een verslag over deze verpletterende nederlaag aan te treffen. Een opmerkelijke archeologische bevestiging van wat tot slot in de boeken Koningen wordt gezegd, leveren de in Babylon opgegraven spijkerschrifttabletten, die te kennen geven dat Jaʼukinu (Jojachin) zich in Babylon in gevangenschap bevond en vermelden dat hij een toegewezen deel ontving dat uit de koninklijke schatkist werd betaald. — 2Kon 25:30; Ancient Near Eastern Texts, blz. 308.
Vervulling van profetieën. De boeken Koningen bevatten diverse profetieën en berichten hoe ze op treffende wijze zijn vervuld. In 1 Koningen 2:27 wordt bijvoorbeeld getoond hoe het tegen het huis van Eli gerichte woord van Jehovah werd vervuld (1Sa 2:31-36; 3:11-14). Profetieën die over Achab en zijn huis werden geuit, gingen in vervulling. (Vgl. 1Kon 21:19-21 met 1Kon 22:38 en 2Kon 10:17.) Wat over Izebel en haar stoffelijk overschot was voorzegd, kwam uit. (Vgl. 1Kon 21:23 met 2Kon 9:30-36.) En de geschiedkundige feiten bevestigen de waarheidsgetrouwheid van de voorzegde verwoesting van Jeruzalem. — 2Kon 21:13.
In de boeken Koningen wordt onder andere beklemtoond hoe belangrijk het is zich aan Jehovah’s vereisten te houden en hoe het negeren van zijn rechtvaardige wetten noodlottige gevolgen heeft. De beide boeken Koningen bevestigen uitdrukkelijk dat de voorzegde gevolgen van zowel gehoorzaamheid als ongehoorzaamheid jegens Jehovah God niet zullen uitblijven.
[Kader op blz. 81]
HOOFDPUNTEN UIT ÉÉN KONINGEN
Een korte samenvatting van de geschiedenis van zowel het koninkrijk Juda als het koninkrijk Israël; het boek begint bij de laatste dagen van David en eindigt bij de dood van Josafat
Oorspronkelijk vormde het samen met Twee Koningen één rol
Salomo staat aan het begin van zijn regering bekend om zijn uitzonderlijke wijsheid, maar wordt ten slotte afvallig
Door zijn beslissende optreden verijdelt Nathan Adonia’s poging om koning in Israël te worden; Salomo wordt op de troon geplaatst (1:5–2:12)
Wanneer Jehovah hem vraagt wat zijn wens zou zijn, vraagt hij om wijsheid; bovendien krijgt hij rijkdom en heerlijkheid (3:5-15)
De hem door God geschonken wijsheid blijkt uit de manier waarop hij de zaak van twee prostituées behandelt, die ieder voor zich beweren de moeder van dezelfde pasgeboren zoon te zijn (3:16-28)
Koning Salomo en het door hem geregeerde volk Israël genieten voorspoed; de onvergelijkelijke wijsheid van de koning is wereldberoemd (4:1-34; 10:14-29)
Salomo bouwt Jehovah’s tempel en later een paleiscomplex; vervolgens komen alle oudere mannen van Israël voor de inwijding bijeen (5:1–8:66)
Jehovah heiligt de tempel en verzekert Salomo dat het koninkrijk in zijn geslachtslijn bestendig zal zijn, maar hij waarschuwt voor ontrouw (9:1-9)
De koningin van Scheba komt om met eigen ogen Salomo’s wijsheid en voorspoed te zien (10:1-13)
Wanneer Salomo oud geworden is, gaat hij, beïnvloed door zijn vele buitenlandse vrouwen, buitenlandse goden achternalopen (11:1-8)
De natie valt in tweeën uiteen; de kalveraanbidding wordt ingevoerd om te verhinderen dat de bewoners van het noordelijke koninkrijk naar Jeruzalem opgaan
Omdat Salomo afvallig is geworden, voorzegt Jehovah het uiteenvallen van de natie (11:11-13)
Na Salomo’s dood dreigt zijn zoon Rehabeam het volk een zwaarder juk op te leggen; tien stammen komen in opstand en maken Jerobeam koning (12:1-20)
Jerobeam voert in het noordelijke koninkrijk de aanbidding van gouden kalveren in om te verhinderen dat zijn onderdanen voor aanbidding naar Jeruzalem gaan en mogelijk de wens koesteren het koninkrijk te herenigen (12:26-33)
Het zuidelijke koninkrijk, Juda, heeft zowel goede als slechte koningen
Rehabeam en na hem Abiam dulden verfoeilijke valse aanbidding (14:21-24; 15:1-3)
Abiams zoon Asa en diens zoon Josafat bevorderen actief de ware aanbidding (15:9-15; 22:41-43)
Machtsstrijd, moorden en afgoderij richten het noordelijke koninkrijk, Israël, te gronde
Jerobeams zoon Nadab wordt koning; Baësa vermoordt hem en maakt zich meester van de troon (15:25-30)
Baësa’s zoon Ela komt op de troon en wordt door Zimri vermoord; Zimri pleegt zelfmoord om niet voor Omri de nederlaag te lijden (16:6-20)
Omri’s overwinning leidt tot burgeroorlog; Omri zegeviert ten slotte, wordt koning en bouwt later Samaria; hij begaat zelfs nog ergere zonden dan alle vroegere koningen (16:21-28)
Achab wordt koning en trouwt met de dochter van Ethbaäl, de koning van de Sidoniërs; hij voert de Baälaanbidding in Israël in (16:29-33)
Oorlogen tussen Juda en Israël eindigen met een verbond
Jerobeam voert oorlog tegen Rehabeam en later tegen Abiam; Baësa strijdt tegen Asa (15:6, 7, 16-22)
Josafat verbindt zich met Achab (22:1-4, 44)
Josafat en Achab strijden samen tegen Ramoth-Gilead; Achab wordt gedood (22:29-40)
Activiteiten van de profeten in Israël en Juda
Ahia voorzegt dat van Davids huis tien stammen afgescheurd zullen worden; later kondigt hij Jehovah’s oordeel tegen Jerobeam aan (11:29-39; 14:7-16)
Semaja brengt Jehovah’s woord over dat Rehabeam en zijn onderdanen niet tegen de opstandige tien stammen mogen strijden (12:22-24)
Een man Gods kondigt Jehovah’s oordeel aan tegen het altaar in Bethel, dat voor de kalveraanbidding wordt gebruikt (13:1-3)
Jehu, de zoon van Hanani, kondigt Jehovah’s oordeel tegen Baësa aan (16:1-4)
Elia voorzegt een langdurige droogte in Israël; tijdens de droogte bewerkt hij door een wonder dat de voedselvoorraad van een weduwe niet op raakt en wekt haar zoon op (17:1-24)
Elia stelt voor om door middel van een proef op de berg Karmel vast te stellen wie de ware God is; nadat is aangetoond dat Jehovah de ware God is, worden de Baälsprofeten gedood; Elia vlucht voor Achabs vrouw Izebel, door wie zijn leven wordt bedreigd, maar Jehovah geeft Elia de opdracht Hazaël, Jehu en Elisa te zalven (18:17–19:21)
Michaja voorzegt dat Achab een militaire nederlaag zal lijden (22:13-28)
[Kader op blz. 82]
HOOFDPUNTEN UIT TWEE KONINGEN
De in Eén Koningen begonnen geschiedenis van Juda en Israël wordt vervolgd tot de verwoesting van Samaria en later van Jeruzalem wegens hun ontrouw
Het schrijven ervan werd waarschijnlijk zo’n 27 jaar na de verwoesting van Jeruzalem door Babylon in Egypte voltooid
Na Elia dient Elisa als Jehovah’s profeet
Elia voorzegt Ahazia’s dood; hij smeekt ook vuur af over twee oneerbiedige legeroversten en hun vijftigtal, die zijn uitgezonden om de profeet te halen (1:2-17)
Elia wordt in een storm weggenomen; Elisa ontvangt zijn ambtsgewaad (2:1-13)
Elisa scheidt de wateren van de Jordaan en maakt het water in Jericho gezond; zijn geïnspireerde raad behoedt de geallieerde legers van Israël, Juda en Edom ervoor door gebrek aan water om te komen en leidt tot de nederlaag van de Moabieten; hij vermeerdert de olievoorraad van een weduwe, wekt de zoon van een Sunamitische vrouw op, maakt een giftig gerecht onschadelijk, vermenigvuldigt een uit brood en koren bestaand geschenk, geneest Naäman van melaatsheid, kondigt aan dat Naämans melaatsheid op de hebzuchtige Gehazi en zijn nakomelingen zal komen en bewerkt dat een geleend bijlblad boven komt drijven (2:14–6:7)
Elisa waarschuwt de koning van Israël van tevoren voor verrassingsaanvallen door de Syriërs; een Syrische krijgsmacht komt om hem te grijpen maar wordt met een tijdelijke psychische blindheid geslagen; de Syriërs belegeren Samaria en Elisa krijgt de schuld voor de daardoor ontstane hongersnood; hij voorzegt het einde van de hongersnood (6:8–7:2)
De opdracht die Elia ontvangen heeft, wordt voltooid wanneer Elisa Hazaël meedeelt dat hij koning van Syrië zal worden en een boodschapper uitzendt om Jehu tot koning over Israël te zalven (8:7-13; 9:1-13)
Jehu treedt handelend op tegen het huis van Achab en roeit de Baälaanbidding in Israël uit (9:14–10:28)
Elisa wordt op zijn sterfbed opgezocht door Jehu’s kleinzoon, koning Joas; hij voorzegt drie overwinningen op Syrië (13:14-19)
Israëls minachting voor Jehovah leidt tot ballingschap in Assyrië
De door Jerobeam ingevoerde kalveraanbidding wordt tijdens de regering van Jehu en zijn nakomelingen — Joahaz, Joas, Jerobeam II en Zacharia — voortgezet (10:29, 31; 13:6, 10, 11; 14:23, 24; 15:8, 9)
In de laatste dagen van Israël wordt koning Zacharia door Sallum vermoord, Sallum door Menahem, Menahems zoon Pekahia door Pekah en Pekah door Hosea (15:8-30)
Tijdens Pekah’s regering voert Tiglath-Pileser III, de koning van Assyrië, veel Israëlieten in ballingschap; in het 9de jaar van Hosea wordt Samaria verwoest en Israël wordt wegens het minachten van Jehovah in ballingschap gevoerd; andere volkeren worden naar Israëls gebied overgebracht (15:29; 17:1-41)
Religieuze hervormingen in Juda bewerken geen duurzame verandering; Babylon verwoest Jeruzalem en voert Gods volk in ballingschap
Joram van Juda trouwt met Athalia, de dochter van Achab en Izebel; Joram wordt een afvallige, net als zijn zoon Ahazia na hem (8:16-27)
Na de dood van Ahazia probeert Athalia heel het nageslacht van David om te brengen, opdat zij zelf kan regeren; Joas, de zoon van Ahazia, wordt door zijn tante gered en ten slotte tot koning gemaakt; Athalia wordt gedood (11:1-16)
Zolang de hogepriester Jojada leeft en hem tot raadsman dient, werkt Joas aan het herstel van de ware aanbidding, maar gedurende zijn regering en die van zijn opvolgers — Amazia, Azarja (Uzzia) en Jotham — blijft het volk ’slachtoffers op de hoge plaatsen brengen’ (12:1-16; 14:1-4; 15:1-4, 32-35)
Jothams zoon Achaz beoefent afgoderij; Achaz’ zoon Hizkia voert nuttige hervormingen door maar deze worden tenietgedaan door de daaropvolgende slechte regeringen van Manasse en Amon (16:1-4; 18:1-6; 21:1-22)
Amons zoon Josia treft krachtige maatregelen om het land van afgoderij te zuiveren; hij wordt in een strijd tegen farao Necho gedood (22:1–23:30)
De laatste vier koningen van Juda zijn ontrouw: Josia’s zoon Joahaz sterft in gevangenschap in Egypte; na hem regeert zijn broer Jojakim; Jojakims zoon en opvolger Jojachin wordt in ballingschap naar Babylon gevoerd; Jojakims broer Zedekia regeert totdat Jeruzalem door de Babyloniërs wordt veroverd en de meeste overlevenden in ballingschap worden gevoerd (23:31–25:21)