OLIE
Een vloeibaar vet. De bij de Hebreeën bekendste olie werd uit olijven gewonnen. Volrijpe zwarte olijven leverden de meeste olie, maar de kwalitatief beste olie werd verkregen uit groene olijven die net begonnen te verkleuren. Nadat de vruchten zorgvuldig geoogst waren en men de olijven van de twijgen en bladeren had ontdaan, werden ze naar de oliepers gebracht.
Het vruchtvlees van de rijpe olijf bestaat voor ongeveer de helft uit olie, die verschillend van kwaliteit is al naar gelang de wijze waarop het vruchtvlees wordt verwerkt. De beste olie, de „zuivere, gestoten olijfolie”, werd door een eenvoudig proces gewonnen voordat de olijven in de pers kwamen (Le 24:2). Eerst werden de olijven in een vijzel zorgvuldig gekneusd, of soms werden ze getreden (Mi 6:15). Vervolgens werden de gekneusde vruchten in een mand gedaan. De olie die uitlekte, was de „maagdenolie”. De zuivere, gestoten olie werd in aarden kruiken bewaard en het vruchtvlees werd in de olijvenpers gedaan.
Een wat mindere kwaliteit olie voor dagelijks gebruik werd verkregen door de olijven in een vijzel of in een handmolen grondig te pletten, totdat de olie uit het vruchtvlees vloeide. Daarna liet men de olie in aarden kruiken of vaten bezinken.
De slechtste kwaliteit olie werd verkregen door de pulp die na dit proces overbleef, in een olijvenpers uit te persen. De brijachtige massa werd in manden gedaan, die tussen de twee zuilen van de olijvenpers werden opgestapeld. Vervolgens werd met behulp van een met stenen verzwaarde hefboom druk uitgeoefend om de olie uit de manden te persen. De eruit vloeiende olie werd dan via geulen naar grote bakken geleid, waar zich het proces voltrok dat de olie zich afscheidde van de met water vermengde restjes vruchtvlees en kwam bovendrijven. Daarna werd de olie in grote aarden kruiken of speciale vergaarbakken gedaan om opgeslagen te worden. — Vgl. 2Kr 32:27, 28; zie PERS.
Een symbool van voorspoed. Wanneer gezegd werd dat de ’perskuipen overvloeiden van olie’, betekende dit dat er grote voorspoed heerste (Joë 2:24). De in ellende verkerende Job verlangde naar de vroegere dagen van overvloed, toen „de rots stromen olie” voor hem bleef uitgieten (Job 29:1, 2, 6). Jehovah liet „Jakob”, of de Israëlieten, figuurlijk gesproken „olie uit een rots van vuursteen” zuigen; blijkbaar had dit betrekking op de olijfbomen die op rotsachtige bodem groeiden (De 32:9, 13). Mozes verklaarde dat Aser iemand zou worden „die zijn voet in olie dompelt”, waarmee hij te kennen gaf dat deze stam in materieel opzicht gezegend zou zijn. — De 33:24.
Een belangrijk handelsartikel en voedingsmiddel. Wegens de overvloed van olijfolie in Palestina, werd dit een belangrijk handelsartikel. Salomo gaf koning Hiram van Tyrus jaarlijks „twintig kor-maten [4400 l] gestoten olie” als gedeeltelijke betaling voor materialen die bij de tempelbouw nodig waren (1Kon 5:10, 11). Juda en Israël waren eens de olie-„handelaars” voor Tyrus (Ez 27:2, 17). Tot de artikelen die het mystieke Babylon de Grote van „de reizende kooplieden” der aarde kocht, behoorden ook welriekende olie en olijfolie. — Opb 18:11-13.
Olijfolie, een calorierijk voedingsmiddel en een van de lichtst verteerbare vetten, was bij de Israëlieten een hoofdvoedingsmiddel; waarschijnlijk werd ze in veel gevallen aan tafel of bij het koken in plaats van boter gebruikt (De 7:13; Jer 41:8; Ez 16:13). Olijfolie werd gewoonlijk als brandstof in lampen gebruikt (Mt 25:1-9), en in de lampen van de gouden lampestandaard in de tent der samenkomst brandde „zuivere, gestoten olijfolie” (Ex 27:20, 21; 25:31, 37). Olie werd gebruikt in verband met graanoffers die aan Jehovah werden aangeboden (Le 2:1-7). Na het baden gebruikte men olie als schoonheidsmiddel en wreef zich ermee in (Ru 3:3; 2Sa 12:20). Het werd als een daad van gastvrijheid beschouwd het hoofd van een gast met olie in te wrijven (Lu 7:44-46). Olie werd eveneens gebruikt bij de behandeling van builen en wonden, om de pijn te verzachten (Jes 1:6); soms kwam er ook nog wijn aan te pas. — Lu 10:33, 34.
Religieus gebruik en andere betekenissen. Jehovah gebood Mozes „een heilige zalfolie” te maken, die naast andere bestanddelen ook olijfolie bevatte. Mozes moest daarmee de tabernakel, de ark der getuigenis alsook het heilige gerei en het meubilair van het heiligdom zalven. Bovendien gebruikte Mozes deze zalfolie om Aäron en zijn zonen te zalven en hen als priesters voor Jehovah te heiligen (Ex 30:22-33; Le 8:10-12). Koningen werden met olie gezalfd; toen bijvoorbeeld Samuël Saul zalfde, „nam Samuël de pul met olie en goot die uit over zijn hoofd” (1Sa 10:1). Bij de zalving van Salomo werd een hoorn met olie gebruikt. — 1Kon 1:39.
Over de vreugde die de aardse bediening van Jezus Christus met zich zou brengen, werd profetisch gezegd dat hij „hen die treuren over Sion . . . de olie van uitbundige vreugde in plaats van rouw” zou geven (Jes 61:1-3; Lu 4:16-21). Er werd ook voorzegd dat Jezus door Jehovah persoonlijk met „de olie van uitbundige vreugde” gezalfd zou worden, meer dan zijn deelgenoten, waardoor te kennen werd gegeven dat hem een grotere vreugde ten deel zou vallen dan zijn voorgangers — de koningen uit de dynastie van David. — Ps 45:7; Heb 1:8, 9; zie GEZALFD, ZALVING.
Net zoals het iemand goeddoet en verkwikt wanneer zijn hoofd met letterlijke olie gezalfd wordt, zo heeft ook de toepassing van Gods Woord op iemand die geestelijk ziek is, een rustgevende en heilzame uitwerking; de betrokkene wordt erdoor terechtgewezen en vertroost. Derhalve worden de oudere mannen in de christelijke gemeente ertoe aangespoord over zo iemand te bidden, waarbij zij hem figuurlijk gesproken „in de naam van Jehovah met olie inwrijven”, een maatregel die noodzakelijk is voor zijn geestelijke herstel. — Jak 5:13-15; vgl. Ps 141:5.