HUIS VAN HET LIBANONWOUD
Een van de regeringsgebouwen die koning Salomo in de loop van zijn dertien jaar durende bouwprogramma heeft gebouwd, nadat hij de bouw van de tempel in Jeruzalem had voltooid (1027–1014 v.G.T.). Het gebouw diende kennelijk voor het opslaan en tentoonstellen van waardevolle wapens en gebruiksvoorwerpen. Het lag ten Z van de tempel en kreeg zijn naam hetzij doordat het gebouwd was van cederhout van de Libanon of wegens zijn vele grote cederen zuilen, die aan de wouden daar deden denken.
Het Huis van het Libanonwoud was 100 el (44 m) lang, 50 el (22 m) breed en 30 el (13 m) hoog. Het schijnt stenen muren te hebben gehad (1Kon 7:9), met cederen balken waarvan de uiteinden in de muren waren geplaatst en die bovendien door vier rijen zuilen („vier” in de Hebreeuwse tekst; „drie” in de Griekse Septuaginta) werden ondersteund. Boven de zuilen bevonden zich blijkbaar met cederhout betimmerde kamers. Hypothetische reconstructies van dit huis laten boven de zuilen drie verdiepingen of woonlagen met kamers zien, die uitkijken op een onoverdekte binnenplaats in het midden van het gebouw. Van de kamers wordt gezegd dat ze „een lichtopening tegenover een lichtopening in drie verdiepingen” hadden. Dit schijnt te betekenen dat de kamers openingen of grote vensters hadden die op de binnenplaats uitkeken en zich tegenover de overeenkomstige vensters van de kamers aan de andere kant van de binnenplaats bevonden. Het kan echter ook betekenen dat elke kamer een venster aan de binnenplaats en één aan de buitenkant van het gebouw had. De ingangen (waarschijnlijk de deuropeningen die naar de kamers leidden en die zich misschien tussen de kamers bevonden) „stonden rechthoekig op het kozijn”. Ze waren dus niet boogvormig of gewelfd. De vensters hadden dezelfde vorm. — 1Kon 7:2-5.
Zoals reeds vermeld, rijst er een probleem in verband met het aantal zuilenrijen. In de Hebreeuwse tekst wordt namelijk eerst over vier rijen gesproken en vervolgens over 45 zuilen, en dan wordt er gezegd: „Er waren er vijftien in een rij” (1Kon 7:2, 3). Sommigen denken dat deze tekst betrekking heeft op de kamers in drie verdiepingen (vijftien kamers in een rij) en dat er mogelijk meer zuilen in de vier rijen hebben gestaan. Anderen geven de voorkeur aan de lezing van de Septuaginta, die over „drie” zuilenrijen spreekt. Een aantal vertalingen hebben de tekst zo veranderd dat „vijfenveertig” betrekking heeft op de balken en niet op de rechtopstaande zuilen. — Zie AS; AT; NE; WV.
Nadat Salomo het huis had gebouwd, plaatste hij daarin 200 grote schilden van gelegeerd goud, elk bekleed met 600 sikkelen goud (waarde ca. $77.000) en 300 beukelaars van gelegeerd goud, elk bekleed met drie minen goud (waarde ca. $19.300). Het goud op de schilden en de beukelaars had dus een waarde van meer dan 21 miljoen dollar. Bovendien werd er in het huis een niet nader genoemd aantal gouden vaten gebruikt (1Kon 10:16, 17, 21; 2Kr 9:15, 16, 20). Deze gouden schilden werden tijdens de regering van Salomo’s zoon Rehabeam door Sisak, de koning van Egypte, meegenomen. Rehabeam verving ze door koperen schilden, die hij toevertrouwde aan de hoede van de oversten der hardlopers, die de wacht hielden aan de ingang van het huis van de koning. — 1Kon 14:25-28; 2Kr 12:9-11.
In Jesaja 22:8 wordt het Huis van het Libanonwoud ook „het arsenaal van het huis van het woud” genoemd.