Jehovah is onze toevlucht
’Omdat gij hebt gezegd: „Jehovah is mijn toevlucht”, zal geen rampspoed u treffen.’ — PSALM 91:9, 10.
1. Waarom kunnen wij zeggen dat Jehovah onze toevlucht is?
JEHOVAH is een ware toevlucht voor zijn volk. Als wij hem volledig zijn toegewijd, worden wij misschien ’in elk opzicht bestookt, maar toch niet zo in het nauw gedreven dat wij ons niet meer kunnen bewegen; zijn wij misschien ten einde raad, maar niet totaal zonder uitweg; worden wij misschien vervolgd, maar niet in de steek gelaten; neergeworpen, maar niet vernietigd’. Waarom niet? Omdat Jehovah ons ’kracht geeft die datgene wat normaal is te boven gaat’ (2 Korinthiërs 4:7-9). Ja, onze hemelse Vader helpt ons een godvruchtig leven te leiden, en wij kunnen de woorden van de psalmist ter harte nemen: „Omdat gij hebt gezegd: ’Jehovah is mijn toevlucht’, hebt gij de Allerhoogste zelf tot uw woning gemaakt; geen rampspoed zal u treffen.” — Psalm 91:9, 10.
2. Wat kan er over Psalm 91 worden gezegd en wat wordt erin beloofd?
2 Die woorden van Psalm 91 zijn wellicht door Mozes opgetekend. Een opschrift noemt hem als de schrijver van de 90ste Psalm, en Psalm 91 volgt deze op zonder enige tussenliggende verklaring die een andere schrijver noemt. Misschien werd Psalm 91 antifonaal, als een beurtzang, gezongen; dat wil zeggen dat wellicht één persoon begon met zingen (91:1, 2), en een koor vervolgens een tegenzang aanhief (91:3-8). Mogelijk zong daarna weer één zanger (91:9a), gevolgd door een groep die een tegenzang aanhief (91:9b-13). Vervolgens kan één zanger de slotwoorden hebben gezongen (91:14-16). Hoe het ook zij, de 91ste Psalm belooft geestelijke zekerheid aan gezalfde christenen als klasse en verschaft een soortgelijke belofte aan hun opgedragen metgezellen als groep.a Laten wij deze psalm beschouwen vanuit het standpunt van al zulke dienstknechten van Jehovah.
Veilig in ’Gods schuilplaats’
3. (a) Wat is „de schuilplaats van de Allerhoogste”? (b) Wat ervaren wij door ons „overnachting [te] verschaffen onder de schaduw zelf van de Almachtige”?
3 De psalmist zingt: „Al wie in de schuilplaats van de Allerhoogste woont, zal zich overnachting verschaffen onder de schaduw zelf van de Almachtige. Ik wil tot Jehovah zeggen: ’Gij zijt mijn toevlucht en mijn vesting, mijn God, op wie ik wil vertrouwen’” (Psalm 91:1, 2). „De schuilplaats van de Allerhoogste” is een figuurlijke plaats van bescherming voor ons, en in het bijzonder voor gezalfden, die het speciale doelwit van de Duivel zijn (Openbaring 12:15-17). Hij zou ons allen verdelgen, ware het niet dat wij de bescherming genieten als personen die zich als geestelijke gasten overnachting bij God hebben verschaft. Door ons „overnachting [te] verschaffen onder de schaduw zelf van de Almachtige” ervaren wij Gods beschermende schaduw (Psalm 15:1, 2; 121:5). Er is geen veiliger toevlucht of onneembaarder vesting dan onze Soevereine Heer, Jehovah. — Spreuken 18:10.
4. Welke werktuigen gebruikt „de vogelvanger”, Satan, en hoe ontsnappen wij?
4 De psalmist voegt eraan toe: „Hijzelf [Jehovah] zal u bevrijden uit het klapnet van de vogelvanger, van de pestilentie die onheilen veroorzaakt” (Psalm 91:3). Een vogelvanger in het oude Israël ving vaak vogels met gebruikmaking van valstrikken of klapnetten. Tot de valstrikken van „de vogelvanger”, Satan, behoren zijn goddeloze organisatie en „listige daden” (Efeziërs 6:11, voetnoot). Verborgen klapnetten worden op ons pad geplaatst om ons tot goddeloosheid te verlokken en onze geestelijke ondergang te bewerkstelligen (Psalm 142:3). Omdat wij echter met onrechtvaardigheid gebroken hebben, ’is onze ziel als een vogel die ontsnapt uit het klapnet’ (Psalm 124:7, 8). Wat zijn wij dankbaar dat Jehovah ons van de goddeloze „vogelvanger” bevrijdt! — Mattheüs 6:13.
5, 6. Welke „pestilentie” heeft „onheilen” veroorzaakt, maar waarom zwichten Jehovah’s dienstknechten er niet voor?
5 De psalmist noemt „de pestilentie die onheilen veroorzaakt”. Net als een besmettelijke epidemische ziekte is er iets wat „onheilen” veroorzaakt voor de menselijke familie en voor degenen die Jehovah’s soevereiniteit hoog houden. In dit verband schreef de geschiedschrijver Arnold Toynbee: „Sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog heeft het nationalisme het aantal plaatselijke soevereine onafhankelijke staten verdubbeld . . . Onder de mensheid heerst thans een toenemende neiging tot verdeeldheid.”
6 In de loop der eeuwen hebben bepaalde heersers de vlammen van verdeeldheid brengende internationale wedijver aangewakkerd. Zij hebben ook geëist dat er verering aan hen of aan verscheidene beelden of symbolen werd geschonken. Maar Jehovah heeft nooit toegelaten dat zijn getrouwe dienstknechten voor die „pestilentie” gezwicht zijn (Daniël 3:1, 2, 20-27; 6:7-10, 16-22). Als een liefdevolle internationale broederschap schenken wij Jehovah exclusieve toewijding, bewaren schriftuurlijke neutraliteit en erkennen onpartijdig dat ’in elke natie de mens die God vreest en rechtvaardigheid beoefent, aanvaardbaar voor hem is’ (Handelingen 10:34, 35; Exodus 20:4-6; Johannes 13:34, 35; 17:16; 1 Petrus 5:8, 9). Hoewel wij als christenen door „onheilen” in de vorm van vervolging worden getroffen, zijn wij vreugdevol en in geestelijk opzicht veilig „in de schuilplaats van de Allerhoogste”.
7. Hoe beschermt Jehovah ons „met zijn wieken”?
7 Aangezien wij Jehovah als onze toevlucht hebben, putten wij troost uit de woorden: „Met zijn wieken zal hij de toegang tot u versperren, en onder zijn vleugels zult gij een toevlucht zoeken. Zijn waarachtigheid zal een groot schild en bolwerk zijn” (Psalm 91:4). God beschermt ons, net als een oudervogel beschermend boven zijn jongen zweeft (Jesaja 31:5). ’Met zijn wieken verspert hij de toegang tot ons.’ Met zijn vleugels bedekt een vogel zijn jongen en beschermt ze tegen roofdieren. Als louter jonge vogels zijn wij veilig onder Jehovah’s figuurlijke wieken omdat wij toevlucht hebben gezocht in zijn ware christelijke organisatie. — Ruth 2:12; Psalm 5:1, 11.
8. Hoe is Jehovah’s „waarachtigheid” een groot schild en bolwerk?
8 Wij stellen vertrouwen in „waarachtigheid”, of getrouwheid. Ze is als een groot schild uit de oudheid, vaak rechthoekig van vorm en groot genoeg om iemands hele lichaam te bedekken (Psalm 5:12). Vertrouwen in zo’n bescherming bevrijdt ons van vrees (Genesis 15:1; Psalm 84:11). Net als ons geloof is Gods waarachtigheid een groot beschermend schild dat Satans brandende projectielen tegenhoudt en de slagen van de vijand afweert (Efeziërs 6:16). Ze is ook een bolwerk, een versterkte wal waarachter wij pal staan.
’Wij zullen niet bevreesd zijn’
9. Waarom kan de nacht een vrees inboezemende tijd zijn, maar waarom zijn wij niet bevreesd?
9 Met het oog op Gods bescherming zegt de psalmist: „Gij zult niet bevreesd zijn voor iets angstwekkends in de nacht, noch voor de pijl die vliegt overdag, noch voor de pestilentie die rondwaart in het donker, noch voor de vernietiging die een gewelddadige plundering aanricht op de middag” (Psalm 91:5, 6). Aangezien veel slechte daden onder dekking van de duisternis worden bedreven, kan de nacht een vrees inboezemende tijd zijn. Te midden van de geestelijke duisternis die thans de aarde bedekt, nemen onze vijanden vaak hun toevlucht tot heimelijke daden in een poging onze geestelijke gezindheid te verwoesten en ons predikingswerk een halt toe te roepen. Maar ’wij zijn niet bevreesd voor iets angstwekkends in de nacht’ omdat Jehovah ons behoedt. — Psalm 64:1, 2; 121:4; Jesaja 60:2.
10. (a) Waarop schijnt „de pijl die vliegt overdag” te duiden, en hoe reageren wij daarop? (b) Wat is de aard van „de pestilentie die rondwaart in het donker”, en waarom zijn wij er niet bevreesd voor?
10 „De pijl die vliegt overdag” schijnt betrekking te hebben op verbale aanvallen (Psalm 64:3-5; 94:20). Als wij getrouwe inlichtingen blijven verschaffen, blijkt zulk openlijk verzet tegen onze heilige dienst vergeefs te zijn. Bovendien zijn wij niet bevreesd voor „de pestilentie die rondwaart in het donker”. Dit is een figuurlijke pestilentie die tot ontwikkeling komt in het donker van deze in moreel en geestelijk opzicht zieke wereld die in Satans macht ligt (1 Johannes 5:19). Ze veroorzaakt een doodzieke geestes- en hartentoestand en laat mensen in het ongewisse omtrent Jehovah, zijn voornemens en zijn liefdevolle voorzieningen (1 Timotheüs 6:4). In deze duisternis zijn wij niet bevreesd, aangezien wij ons in een overvloed aan geestelijk licht verheugen. — Psalm 43:3.
11. Wat gebeurt er met degenen die ’een gewelddadige plundering op de middag’ ervaren?
11 „De vernietiging die een gewelddadige plundering aanricht op de middag” jaagt ons ook geen angst aan. De „middag” kan betrekking hebben op de zogenaamde verlichting van de wereld. Degenen die voor haar materialistische zienswijzen zwichten, worden geestelijk in het verderf gestort (1 Timotheüs 6:20, 21). Als wij moedig de Koninkrijksboodschap bekendmaken, zijn wij voor geen van onze vijanden bevreesd, want Jehovah is onze Beschermer. — Psalm 64:1; Spreuken 3:25, 26.
12. Aan wier zijde „vallen” er duizenden, en in welk opzicht?
12 De psalmist vervolgt: „Duizend zullen er zelfs aan uw zijde vallen en tienduizend aan uw rechterhand; tot u zal het niet genaken. Slechts met uw ogen zult gij toekijken en de vergelding zelf aan de goddelozen zien” (Psalm 91:7, 8). Omdat velen Jehovah niet tot hun toevlucht maken, „vallen” zij ’zelfs aan onze zijde’, geestelijk dood. In feite zijn er „tienduizend” aan de „rechterhand” van hedendaagse geestelijke Israëlieten gevallen (Galaten 6:16). Maar of wij nu gezalfde christenen of hun opgedragen metgezellen zijn, wij zijn veilig in Gods „schuilplaats”. Wij ’kijken slechts toe en zien de vergelding aan de goddelozen’, die op commercieel en religieus terrein en anderszins moeilijkheden oogsten. — Galaten 6:7.
’Geen rampspoed zal ons treffen’
13. Welke rampspoeden treffen ons niet, en waarom niet?
13 Hoewel de zekerheid van deze wereld steeds meer afbrokkelt, stellen wij God op de eerste plaats en putten moed uit de woorden van de psalmist: „Omdat gij hebt gezegd: ’Jehovah is mijn toevlucht’, hebt gij de Allerhoogste zelf tot uw woning gemaakt; geen rampspoed zal u treffen, en nog geen plaag zal uw tent naderen” (Psalm 91:9, 10). Ja, Jehovah is onze toevlucht. Maar wij maken de Allerhoogste God ook tot ’onze woning’, waar wij zekerheid vinden. Wij loven Jehovah als de Universele Soeverein, ’wonen’ bij hem als onze Bron van zekerheid, en maken het goede nieuws van zijn koninkrijk bekend (Mattheüs 24:14). Derhalve ’zal geen rampspoed ons treffen’ — geen van de eerder in deze psalm beschreven rampspoeden. Zelfs wanneer wij samen met anderen de gevolgen van rampen zoals aardbevingen, orkanen, overstromingen, hongersnoden en verwoestingen tengevolge van oorlogvoering ondervinden, wordt hierdoor niet ons geloof of onze geestelijke zekerheid verwoest.
14. Waarom worden wij als Jehovah’s dienstknechten niet door dodelijke plagen besmet?
14 Gezalfde christenen zijn als inwonende vreemdelingen die ver van dit samenstel van dingen vandaan in tenten wonen (1 Petrus 2:11). ’Nog geen plaag zal hun tent naderen.’ Of wij nu een hemelse of een aardse hoop hebben, wij zijn geen deel van de wereld, en wij zijn niet besmet door in geestelijk opzicht dodelijke plagen als haar immoraliteit, materialisme, valse religie en aanbidding van „het wilde beest” en zijn „beeld”, de Verenigde Naties. — Openbaring 9:20, 21; 13:1-18; Johannes 17:16.
15. In welke opzichten genieten wij de steun van engelen?
15 Over de bescherming waarin wij ons verheugen, zegt de psalmist verder: „Hij [Jehovah] zal zijn eigen engelen aangaande u een bevel geven, om u te behoeden op al uw wegen. Op hun handen zullen zij u dragen, opdat gij uw voet aan geen steen stoot” (Psalm 91:11, 12). Engelen is de macht gegeven om ons te beschermen (2 Koningen 6:17; Psalm 34:7-9; 104:4; Mattheüs 26:53; Lukas 1:19). Zij behoeden ons ’op al onze wegen’ (Mattheüs 18:10). Wij verheugen ons als Koninkrijksverkondigers in de leiding en bescherming van engelen en struikelen niet in geestelijk opzicht (Openbaring 14:6, 7). Zelfs ’stenen’ zoals verbodsbepalingen tegen ons werk hebben ons niet tot struikelen gebracht of ons Gods gunst doen verliezen.
16. Hoe verschillen de aanvallen die door een „jonge leeuw” en door een „cobra” worden ondernomen van elkaar, en hoe reageren wij daarop?
16 De psalmist vervolgt: „Op de jonge leeuw en de cobra zult gij treden; gij zult de jonge leeuw met manen en de grote slang vertrappen” (Psalm 91:13). Net als een jonge leeuw een openlijke, frontale aanval doet, geven sommige van onze vijanden openlijk van hun tegenstand blijk door wetten aan te nemen die erop gericht zijn ons predikingswerk een halt toe te roepen. Maar er worden ook onverwachte aanvallen op ons gedaan gelijk die van een uit een verborgen plaats aanvallende cobra. Achter de schermen vallen de geestelijken ons soms door bemiddeling van wetsontwerpers, rechters en anderen aan. Maar met Jehovah’s steun wenden wij ons op vreedzame wijze tot de rechtbanken en hebben aldus een aandeel aan „het verdedigen en wettelijk bevestigen van het goede nieuws”. — Filippenzen 1:7; Psalm 94:14, 20-22.
17. Hoe vertrappen wij „de jonge leeuw met manen”?
17 De psalmist heeft het over het vertrappen van „de jonge leeuw met manen en de grote slang”. Een jonge leeuw met manen kan heel woest zijn, en een grote slang kan een reptiel van grote afmetingen zijn (Jesaja 31:4). Ongeacht hoe woest de jonge leeuw met manen echter ook is wanneer hij een frontale aanval doet, wij vertrappen hem in figuurlijk opzicht door God te gehoorzamen in plaats van met leeuwen te vergelijken mensen of organisaties (Handelingen 5:29). De dreigende „leeuw” brengt ons dus geen geestelijke schade toe.
18. Aan wie kan „de grote slang” ons doen denken, en wat moeten wij doen als wij aan een aanval blootstaan?
18 In de Griekse Septuaginta wordt „de grote slang” „een draak” genoemd. Dit kan ons heel goed doen denken aan „de grote draak, de oorspronkelijke slang, die Duivel en Satan wordt genoemd” (Openbaring 12:7-9; Genesis 3:15). Hij is als een reusachtig reptiel dat in staat is zijn prooi dood te drukken en op te slokken (Jeremia 51:34). Wanneer Satan probeert zich om ons heen te kronkelen, ons door middel van allerlei vormen van druk van de zijde van deze wereld tracht dood te drukken en probeert ons op te slokken, laten wij ons dan losschudden en deze „grote slang” vertrappen (1 Petrus 5:8). De leden van het gezalfde overblijfsel moeten dit wel doen, willen zij deel hebben aan de vervulling van Romeinen 16:20.
Jehovah — Onze bron van redding
19. Waarom zoeken wij onze toevlucht bij Jehovah?
19 Betreffende de ware aanbidder geeft de psalmist Gods verzekering op dat punt weer: „Omdat hij op mij zijn genegenheid heeft gezet, zal ik hem ook ontkoming verschaffen. Ik zal hem beschermen omdat hij mijn naam heeft leren kennen” (Psalm 91:14). De zinsnede „Ik zal hem beschermen”, betekent letterlijk: „Ik zal hem op een hoogte stellen”, dat wil zeggen buiten bereik. Wij zoeken vooral toevlucht bij Jehovah als zijn aanbidders omdat ’wij onze genegenheid op hem hebben gezet’ (Markus 12:29, 30; 1 Johannes 4:19). Op zijn beurt ’verschaft God ons ontkoming’ van onze vijanden. Nooit zullen wij van de aarde worden weggevaagd. Wij zullen daarentegen worden gered omdat wij Gods naam kennen en die in geloof aanroepen (Romeinen 10:11-13). En wij zijn vastbesloten ’voor eeuwig in Jehovah’s naam te wandelen’. — Micha 4:5; Jesaja 43:10-12.
20. Wat belooft Jehovah zijn getrouwe dienstknecht, zoals uit de slotwoorden van Psalm 91 blijkt?
20 In de slotwoorden van Psalm 91 zegt Jehovah over zijn getrouwe dienstknecht: „Hij zal mij aanroepen, en ik zal hem antwoorden. Ik zal met hem zijn in nood. Ik zal hem verlossen en hem verheerlijken. Met lengte van dagen zal ik hem verzadigen, en ik zal hem de redding door mij doen zien” (Psalm 91:15, 16). Wanneer wij God in overeenstemming met zijn wil in gebed aanroepen, verhoort hij ons (1 Johannes 5:13-15). Wij hebben reeds heel wat noodsituaties doorstaan wegens de vijandschap, ontketend door Satan. Maar de woorden: „Ik zal met hem zijn in nood” bereiden ons op toekomstige beproevingen voor en verzekeren ons dat God ons zal steunen wanneer dit goddeloze samenstel wordt vernietigd.
21. Hoe zijn de gezalfden reeds verheerlijkt?
21 Op Jehovah’s bestemde tijd — na een „lengte van dagen” op aarde — zullen de laatsten van de gezalfden die zich onder ons bevinden, in weerwil van Satans verwoede tegenstand, in de hemel verheerlijkt worden. Toch hebben Gods opmerkelijke verlossingen reeds geestelijke heerlijkheid aan de gezalfden verleend. En wat een eer valt hun te beurt om in deze laatste dagen de leiding te nemen als Getuigen van Jehovah! (Jesaja 43:10-12) Jehovah’s grootste verlossing van zijn volk zal plaatsvinden tijdens zijn grote oorlog van Armageddon, wanneer hij zijn soevereiniteit rechtvaardigt en zijn grote naam heiligt. — Psalm 83:18; Ezechiël 38:23; Openbaring 16:14, 16.
22. Wie zullen ’de redding door Jehovah zien’?
22 Of wij nu gezalfde christenen of hun opgedragen metgezellen zijn, wij zien voor redding naar God op. Gedurende „de grote en vrees inboezemende dag van Jehovah” zullen degenen die God loyaal dienen, worden gered (Joël 2:30-32). Degenen van ons die deel zullen uitmaken van de „grote schare” overlevenden die Gods nieuwe wereld zullen binnengaan en die gedurende een laatste beproeving getrouw blijven, zullen ’door hem worden verzadigd met lengte van dagen’ — leven waar geen eind aan komt. Hij zal ook grote aantallen mensen uit de dood opwekken (Openbaring 7:9; 20:7-15). Ja, Jehovah zal er zeer veel behagen in scheppen ’ons de redding door bemiddeling van Jezus Christus te doen zien’ (Psalm 3:8). Laten wij, met zulke geweldige vooruitzichten in het verschiet, voor hulp naar God blijven opzien om onze dagen tot zijn heerlijkheid te tellen. Mogen wij door onze woorden en daden blijven bewijzen dat Jehovah onze toevlucht is.
[Voetnoot]
a Schrijvers van de christelijke Griekse Geschriften bespraken Psalm 91 niet alsof het een Messiaanse profetie was. Natuurlijk was Jehovah een toevlucht en een vesting voor de mens Jezus Christus, zoals Hij dat in deze „tijd van het einde” ook is voor Jezus’ gezalfde volgelingen en hun opgedragen metgezellen als groep. — Daniël 12:4.
Wat zou u antwoorden?
• Wat is „de schuilplaats van de Allerhoogste”?
• Waarom zijn wij niet bevreesd?
• Hoe komt het dat ’geen rampspoed ons zal treffen’?
• Waarom kunnen wij zeggen dat Jehovah onze bron van redding is?
[Illustratie op blz. 17]
Weet u hoe Jehovah’s waarachtigheid een groot schild voor ons is?
[Illustraties op blz. 18]
Jehovah helpt zijn dienstknechten hun bediening te volbrengen ondanks onverwachte aanvallen en openlijke tegenstand
[Verantwoording]
Cobra: A. N. Jagannatha Rao, Trustee, Madras Snake Park Trust ▼