Gerechtigheid kenmerkt al Gods wegen
„De Rots, volmaakt is zijn activiteit, want al zijn wegen zijn gerechtigheid. Een God van getrouwheid, bij wie geen onrecht is; rechtvaardig en oprecht is hij.” — DEUTERONOMIUM 32:4.
1. Op welke hoedanigheden van Jehovah vestigde Mozes in zijn lied de aandacht van de zonen van Israël voordat hij stierf, en waarom kon hij zo spreken?
JEHOVAH, de opperste Rechter, Wetgever en Koning, „heeft rechtvaardigheid en gerechtigheid lief” (Psalm 33:5; Jesaja 33:22). Mozes, de middelaar van het Wetsverbond en een profeet „met wie Jehovah van aangezicht tot aangezicht bekend was”, raakte heel vertrouwd met Jehovah’s rechtvaardige wegen (Deuteronomium 34:10; Johannes 1:12). Kort voordat Mozes stierf, vestigde hij de aandacht op Jehovah’s uitnemende hoedanigheid gerechtigheid. Ten aanhoren van de gehele gemeente van Israël riep hij de woorden uit van het hier volgende lied: „Leent het oor, o hemelen, en laat mij spreken; en de aarde hore de woorden van mijn mond. . . . Ik zal de naam van Jehovah uitroepen. Schrijft grootheid toe aan onze God! De Rots, volmaakt is zijn activiteit, want al zijn wegen zijn gerechtigheid. Een God van getrouwheid, bij wie geen onrecht is; rechtvaardig en oprecht is hij.” — Deuteronomium 32:1, 3, 4.
2. Hoe is gerechtigheid altijd een kenmerk geweest van al Gods activiteiten, en waarom is dit belangrijk?
2 Gerechtigheid kenmerkt al Jehovah’s activiteiten, en die hoedanigheid wordt altijd in volmaakte harmonie met zijn wijsheid, liefde en macht uitgeoefend. In Job 37:23 vestigde Gods dienstknecht Elíhu Jobs aandacht op het volgende: „Wat de Almachtige aangaat, wij hebben hem niet doorgrond; hij is verheven in kracht, en gerechtigheid en overvloed van rechtvaardigheid zal hij niet geringachten.” En koning David schreef: „Jehovah heeft gerechtigheid lief, en hij zal zijn loyalen niet verlaten” (Psalm 37:28). Wat een vertroostende verzekering! In al wat God doet, zal hij nooit ook maar voor één ogenblik degenen verlaten die loyaal zijn jegens hem. Gods gerechtigheid staat daar borg voor!
Waarom er geen gerechtigheid is
3. Wat ontbreekt er in deze tijd onder de mensen, en hoe is dit van invloed op ’s mensen verhouding tot God?
3 Als Jehovah de God van gerechtigheid is, Degene die gerechtigheid liefheeft en „de Schepper van de uiteinden der aarde”, waarom is er in deze tijd dan zo weinig gerechtigheid onder de mensen? (Jesaja 40:28) Mozes geeft in Deuteronomium 32:5 het antwoord: „Zij hebben van hùn zijde verderfelijk gehandeld; zij zijn zijn kinderen niet, het gebrek ligt bij henzelf. Een krom en verdraaid geslacht!” De verderfelijke handelwijze van de mens heeft hem zo ver van zijn Schepper verwijderd dat er geschreven staat dat „zoals de hemelen hoger zijn dan de aarde” Gods gedachten en wegen hoger zijn dan die van de mens. — Jesaja 55:8, 9.
4. Welke weg heeft de mens verkozen te volgen, en wat heeft dit voor hem tot gevolg gehad?
4 Vergeet nooit dat de mens niet door zijn Schepper gemaakt werd om onafhankelijk van Hem te handelen. Jeremia beoordeelt de situatie heel juist voor ons met de woorden: „Ik weet heel goed, o Jehovah, dat het niet aan de aardse mens is zijn weg te bepalen. Het staat niet aan een man die wandelt, zelfs maar zijn schrede te richten” (Jeremia 10:23). Doordat de mens Gods rechtvaardige wegen en heerschappij heeft verworpen, is hij in onderworpenheid geraakt aan geheel andere en zeer machtige onzichtbare krachten, namelijk Satan de Duivel en zijn handlangers, de demonen. De apostel Johannes verklaart nadrukkelijk: „De gehele wereld ligt in de macht van de goddeloze.” Deze demonenkrachten hebben er geen enkel belang bij gerechtigheid onder de mensen hoog te houden. — 1 Johannes 5:19.
5. Geef voorbeelden van het gebrek aan gerechtigheid in de huidige wereld.
5 Een voorbeeld van het gebrek aan gerechtigheid in de laatste dagen van dit samenstel van dingen werd in 1984 aangehaald door de Amerikaanse minister van Justitie, William French Smith. Commentaar gevend op een rapport van een onderzoek naar gevangenisstraffen die tussen 1977 en 1983 in twaalf Amerikaanse staten waren opgelegd, zei Smith: „Het publiek is er altijd van uitgegaan dat de ergste misdadigers — moordenaars, verkrachters, drughandelaars — flinke straffen uitzitten. Het onderzoek van het bureau . . . toont aan hoe gemakkelijk het voor geharde misdadigers is weer vrij rond te lopen, zodat zij nieuwe misdaden kunnen begaan.” Geen wonder dat Paul Kamenar van de Washington Legal Foundation zei: „De rechtspraak is maar al te vaak slap.”
6. (a) In welke morele situatie verkeerde de natie Juda voordat ze in gevangenschap ging? (b) Welke vragen stelde Habakuk, en kunnen ze ook in deze tijd gesteld worden?
6 De rechtspleging schoot te kort in de gehele natie Juda voordat ze in 607 v.G.T. door de Babylonische legers ten val werd gebracht. Daarom werd Gods profeet Habakuk er door goddelijke inspiratie toe bewogen te zeggen: „De wet [verliest] haar kracht en . . . het recht [komt] nimmer te voorschijn. Omdat de goddeloze de rechtvaardige omringt, daarom komt het recht verdraaid te voorschijn” (Habakuk 1:4). Deze onrechtvaardige situatie bracht de profeet ertoe Jehovah te vragen: „Waarom ziet gij hen aan die verraderlijk handelen, blijft gij zwijgen wanneer een goddeloze iemand verzwelgt die rechtvaardiger is dan hij?” (Habakuk 1:13) Ook in deze tijd zouden mensen die de gevolgen ondervinden van het op elk terrein van de menselijke activiteit heersende onrecht, zich heel goed kunnen afvragen: Waarom blijft de God van gerechtigheid het onrecht aanzien dat op aarde gedaan wordt? Waarom laat hij toe dat ’het recht verdraaid te voorschijn komt’? Waarom „blijft [hij] zwijgen”? Dit zijn belangrijke vragen, en alleen Gods kostbare Woord, de bijbel, geeft de ware en bevredigende antwoorden.
Waarom God het onrecht heeft toegelaten
7. (a) Waarom verloor de mens het paradijs dat God hem had gegeven? (b) Welke strijdpunten werden in Eden opgeworpen, en wat eiste Gods gerechtigheid in verband daarmee?
7 Gods werken zijn volmaakt, zoals Mozes getuigde. Dit gold ook voor het volmaakte mensenpaar dat door God in het paradijs van Eden werd geplaatst (Genesis 1:26, 27; 2:7). Die hele regeling voorzag op volmaakte wijze in ’s mensen welzijn en geluk. Het goddelijke bericht deelt ons mee: „God [zag] alles wat hij gemaakt had en zie! het was zeer goed” (Genesis 1:31). Maar de Edense rust duurde niet lang. Onder de invloed van een opstandig geestelijk schepsel werden Eva en haar man, Adam, ertoe gebracht zich openlijk tegen Jehovah te keren door de wijze waarop Hij hen regeerde, te betwisten. De juistheid van de geboden die God hun had opgelegd, werd nu in twijfel getrokken (Genesis 3:1-6). Dit betwisten van de rechtmatigheid van Gods heerschappij wierp uitermate belangrijke morele strijdpunten op. Het historische bericht over de getrouwe man Job geeft te kennen dat nu ook de rechtschapenheid van al Gods schepselen in twijfel werd getrokken. De gerechtigheid eiste dat er tijd werd vergund om deze strijdpunten van universeel belang te beslechten. — Job 1:6-11; 2:1-5; zie ook Lukas 22:31.
8. (a) In welke rampzalige situatie bevond de mens zich nu? (b) Welk straaltje hoop wordt door het lied van Mozes verschaft?
8 De rampzalige situatie waarin de mens geraakte doordat hij Gods rechtvaardige wegen de rug had toegekeerd, wordt door Paulus in Romeinen 8:22 samengevat. Daar schreef de apostel dat „de gehele schepping tot nu toe voortdurend te zamen zucht en te zamen pijn lijdt”. Veel van dat ’zuchten’ en die „pijn” spruit voort uit het gebrek aan gerechtigheid onder de mensen, terwijl „de ene mens over de andere mens heeft geheerst tot diens nadeel” (Prediker 8:9). Maar wij kunnen de almachtige God dankbaar zijn dat hij niet zal toelaten dat zo’n karikatuur van gerechtigheid tot onbepaalde tijd voortduurt! Merk in dit verband op wat Mozes in zijn lied nog meer zei: „’Zo waar ik tot onbepaalde tijd leef’, indien ik [Jehovah] mijn bliksemend zwaard inderdaad scherp, en mijn hand naar het gericht grijpt, wil ik wraak oefenen aan mijn tegenstanders en vergelding brengen over hen die mij intens haten.” — Deuteronomium 32:40, 41.
9. Leg uit hoe Jehovah’s hand ’naar het gericht greep’ toen de mens in opstand kwam.
9 Destijds in Eden ’greep Jehovah’s hand naar het gericht’. Zonder uitstel veroordeelde God de mens rechtens ter dood wegens het moedwillig overtreden van Zijn geboden. Hij zei tot Adam: „Stof zijt gij en tot stof zult gij terugkeren” (Genesis 3:19). Eeuwen later gaf de apostel Paulus een samenvatting van de rampzalige gevolgen die Adams zondige handelwijze voor de hele menselijke familie heeft gehad. Hij schreef: „Zoals door één mens de zonde de wereld is binnengekomen en door de zonde de dood, en aldus de dood zich tot alle mensen heeft uitgebreid omdat zij allen gezondigd hadden.” — Romeinen 5:12.
10. Welke twee zaden hebben zich sinds Adams opstand ontwikkeld, en hoe heeft Jehovah gereageerd?
10 Na het uitbreken van ’s mensen opstand verklaarde God ook: „Ik zal vijandschap stellen tussen u en de vrouw en tussen uw zaad en haar zaad. Hij zal u in de kop vermorzelen en gij zult hem in de hiel vermorzelen” (Genesis 3:15, 17-19). De ontwikkeling van deze twee zaden vindt al 6000 jaar lang voortgang en altijd heeft er „vijandschap” tussen deze zaden bestaan. Maar ondanks alle veranderende tonelen op aarde zijn Jehovah’s rechtvaardige wegen niet veranderd. Bij monde van zijn profeet Maleachi zegt hij: „Ik ben Jehovah; ik ben niet veranderd” (Maleachi 3:6). Dit is er een waarborg voor geweest dat de wijze waarop God jegens de onvolmaakte en opstandige mensheid heeft gehandeld, altijd door gerechtigheid gekenmerkt werd. Niet eenmaal is Jehovah van zijn verheven, rechtvaardige beginselen afgeweken maar heeft ze harmonieus laten samenwerken met zijn schitterende hoedanigheden wijsheid, liefde en macht.
God komt de mens te hulp
11, 12. Hoe wordt de situatie waarin de mens verkeert, in Psalm 49 goed beschreven?
11 Als de tentakels van een reusachtige octopus heeft Satans goddeloze invloed zich tot de gehele menselijke familie uitgestrekt. O, hoe verschrikkelijk noodzakelijk is het dat de mensen niet alleen verlost worden van het doodvonnis dat op hen rust, maar ook van de onrechtvaardige stelsels van onvolmaakte menselijke heerschappij!
12 De afschuwelijke situatie waarin de mens verkeert sedert het doodvonnis over hem werd uitgesproken, wordt goed tot uitdrukking gebracht in de volgende psalm van de zonen van Korach: „Hoort dit, al gij volken. Leent het oor, al gij bewoners van het samenstel van dingen, zowel gij mensenzonen als gij mannenzonen, gij rijke en gij arme te zamen. Niet één van hen kan zelfs ook maar een broeder op enigerlei wijze loskopen, noch God een losprijs voor hem geven (en de loskoopprijs voor hun ziel is zo kostbaar dat die tot onbepaalde tijd heeft opgehouden), zodat hij nog voor eeuwig zou leven en de kuil niet zou zien” (Psalm 49:1, 2, 7-9). Dit is de situatie gezien Gods tot uitdrukking gebrachte gerechtigheid!
13, 14. (a) Wie alleen zou de mens kunnen redden, en waarom was Gods keuze van degene die dit zou bewerkstelligen, zo passend? (b) Hoe zijn al Gods beloften door tussenkomst van Jezus „Ja” geworden?
13 Vanwaar zou er derhalve hulp kunnen komen? Wie zou de mens kunnen redden uit de macht van de dood? De psalm antwoordt: „God zelf zal mijn ziel uit de hand van Sjeool verlossen” (Psalm 49:15). Alleen Gods grote liefde, die in harmonie met zijn gerechtigheid werkzaam is, zou de mens uit „de hand van Sjeool” kunnen redden. Onze vragen werden verder beantwoord in een nachtelijk gesprek dat tussen Jezus en de omzichtige Farizeeër Nikodémus plaatsvond. Jezus zei tot hem: „God heeft de wereld zozeer liefgehad dat hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een ieder die geloof oefent in hem, niet vernietigd zou worden, maar eeuwig leven zou hebben” (Johannes 3:16). Voordat Gods Zoon naar de aarde kwam, had hij bij zijn Vader in de hemel gewoond. Over hem in dit voormenselijke bestaan wordt gezegd dat hij ’ten zeerste gesteld was op de zonen der mensen’ (Spreuken 8:31). Hoe passend is het derhalve dat Jehovah juist dit geestelijke schepsel — Zijn eniggeboren Zoon — heeft uitgekozen om de mensheid te verlossen!
14 Betreffende Jezus zei Paulus: „Ongeacht hoe vele Gods beloften zijn, ze zijn Ja geworden door tussenkomst van hem” (2 Korinthiërs 1:20). Een van deze beloften, die werd opgetekend door de profeet Jesaja, wordt in Matthéüs 12:18, 21 aangehaald, waar wij over Jezus lezen: „Zie! Mijn knecht, die ik gekozen heb, mijn geliefde, die mijn ziel heeft goedgekeurd! Ik zal mijn geest op hem leggen, en hij zal de natiën duidelijk maken wat gerechtigheid is. Voorwaar, op zijn naam zullen natiën hopen.” — Zie Jesaja 42:1-4.
15, 16. Hoe kon Jezus de „Eeuwige Vader” van Adams nakomelingen worden?
15 Gedurende Jezus’ aardse bediening maakte hij duidelijk dat mensen uit alle natiën uiteindelijk op zijn naam zouden kunnen hopen en zich aldus in de zegeningen van Gods gerechtigheid zouden kunnen verheugen. Jezus zei: „De Zoon des mensen [is] niet gekomen . . . om gediend te worden, maar om te dienen en zijn ziel te geven als een losprijs in ruil voor velen” (Matthéüs 20:28). In de volmaakte wet die God aan de natie Israël had gegeven, stond: „Ziel voor ziel” (Deuteronomium 19:21). Daarom verkeerde Jezus, nadat hij zijn volmaakte leven in de dood had afgelegd en door Gods kracht uit de dood was opgewekt teneinde naar de hemel terug te keren, in de positie om de waarde van zijn volmaakte menselijke leven aan Jehovah aan te bieden in ruil voor Adams levensrechten. Aldus werd Jezus „de laatste [of tweede] Adam” en is hij nu gemachtigd om als de „Eeuwige Vader” van al Adams gelovige nakomelingen op te treden. — 1 Korinthiërs 15:45; Jesaja 9:6.
16 Gods weg tot redding op basis van zijn liefdevolle voorziening van het loskoopoffer van zijn Zoon, Jezus Christus, is aldus ’duidelijk gemaakt aan de natiën’. En die weg wordt inderdaad door goddelijke gerechtigheid gekenmerkt. Hoe dankbaar dienen wij te zijn dat God in de weg of het middel heeft voorzien waardoor ’onze ziel uit de hand van Sjeool verlost kan worden’!
Het loskoopoffer hoog houden
17, 18. Welk partnerschap ging C. T. Russell in de jaren ’70 van de vorige eeuw aan, maar hoe verraste Barbour hem in 1878?
17 Evenals de eerste-eeuwse christenen hebben Jehovah’s Getuigen in deze tijd de leer van het loskoopoffer van Jezus Christus altijd hoog gehouden. Het is interessant te bedenken dat de eerste president van het Wachttorengenootschap, Charles Taze Russell, eens mederedacteur was van en financiële steun verleende aan een religieus tijdschrift met de titel The Herald of the Morning. Dat tijdschrift werd oorspronkelijk uitgegeven door een adventist, N. H. Barbour uit Rochester (New York, VS). Russell was in de twintig, maar Barbour was veel ouder.
18 Het partnerschap scheen goed te gaan tot 1878, toen Barbour op verrassende wijze een artikel publiceerde waarin de leer van het loskoopoffer werd geloochend. In een beschrijving van wat er was gebeurd, zei Russell: „De heer Barbour . . . schreef voor The Herald een artikel waarin hij de leer van het zoenoffer loochende — loochende dat de dood van Christus de loskoopprijs voor Adam en zijn nageslacht was. Hij zei dat de dood van onze Heer geen vereffening kon zijn van de straf voor de zonden van de mens, net zomin als een aardse ouder het doorsteken van een vlieg met een speld, waardoor de vlieg lijden zou ondergaan en zou sterven, als een juiste vereffening voor het wangedrag van zijn kind zou beschouwen.”
19. (a) Hoe reageerde Russell op Barbours zienswijze ten aanzien van het loskoopoffer? (b) Is Russells wens met betrekking tot De Wachttoren vervuld?
19 Russell had zich door zijn oudere partner kunnen laten beïnvloeden, maar dat was niet het geval. Enkele maanden lang werd er op de bladzijden van het tijdschrift een pennestrijd gevoerd, waarin Barbour het loskoopoffer loochende en Russell ter verdediging ervan schreef. Ten slotte verbrak Russell alle banden met Barbour en begon hij dit tijdschrift te publiceren, dat toen Zion’s Watch Tower and Herald of Christ’s Presence werd genoemd. C. T. Russell bracht de volgende gevoelens ten aanzien van het nieuwe tijdschrift tot uitdrukking: „Vanaf het begin heeft dit blad bovenal het loskoopoffer verdedigd, en door Gods genade hopen wij dat het dit tot het einde zal blijven doen.” Is de hoop die redacteur Russell koesterde, vervuld? Zeer beslist! Bij wijze van toelichting wordt er op bladzijde 2 van deze uitgave van dit tijdschrift gezegd: „Het [tijdschrift] spoort aan tot geloof in de thans regerende Koning, Jezus Christus, wiens vergoten bloed voor de mensheid de weg opent tot eeuwig leven.”
20. Welke vragen moeten nog beantwoord worden?
20 Tot op dit punt in onze bespreking zijn wij nagegaan hoe God in overeenstemming met de gerechtigheid handelde door te vereisen dat er in een middel werd voorzien om de mensheid te verlossen van de op de menselijke familie rustende veroordeling tengevolge van de zonde en de dood. Liefde voorzag in dat middel. De volgende vragen moeten echter nog beantwoord worden: Hoe worden de voordelen van het loskoopoffer van Jezus Christus beschikbaar gesteld? Hoe kunt u daar profijt van trekken, en moet u daar nog lang op wachten? Het volgende artikel verschaft antwoorden die beslist uw vertrouwen zullen versterken dat al Gods wegen door gerechtigheid gekenmerkt worden.
Hoe zou u antwoorden?
◻ Hoe belangrijk acht God gerechtigheid?
◻ Waarom is er zoveel onrecht onder de mensen?
◻ Hoe heeft God voor de mens in ontkoming aan de dood voorzien?
◻ In hoeverre heeft De Wachttoren het loskoopoffer hoog gehouden?
[Illustratie op blz. 20]
Mozes spreekt de woorden van zijn lied op de vlakten van Moab
[Illustratie op blz. 23]
God heeft de wereld zozeer liefgehad dat hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven